Voorbij de kranen langs de sir John Rogersonskaai wandelde meneer Bloom met sobere pas, langs de Windmillsteeg, de lijnolieslagerij van Leask, het post- en telegraafkantoor. Had dat adres ook kunnen geven. En langs het zeemanshuis. Hij keerde zich af van het ochtendrumoer van de kaai en liep door de Limestraat. Bij Brady’s Cottages stond een leerlooiersknechtje te lummelen, met zijn emmer slachtafval aan z’n arm gehaakt, een afgekauwde peuk te roken. Een kleiner meisje met eczeemvlekken op haar voorhoofd hield hem in het oog, lusteloos met haar gedeukte duighoepel. Hem zeggen als hij rookt blijft hij altijd klein. Och laat hem toch! Zijn leven is toch al geen rozegeur en maneschijn. Buiten voor kroegen hangen om pa mee naar huis te nemen. Kom mee naar huis naar ma, pa. Even adempauze: zoveel zal hij er niet krijgen. Hij stak de Townsendstraat over, liep langs de stuurse tronie van Bethel. El, ja: huis van: Alef, Beth. En langs begrafenisonderneming Nichols. Om elf uur is het. Tijd genoeg. Wil wedden dat Corrie Kelleher dit klusje voor O’Neill heeft geritseld. Zingen met z’n ogen dicht. Smeris schmieris. In het park kwam ik haar tegen. Om kwart voor negen. Onder de regen. Corrie de klikker. Haar naam en adres gaf ze toen met mijn falderie faldera lala. O, zeker weten heeft hij het geritseld. Hem goedkoop begraven in zo’n dingesgeval. Met mijn falderie, faldera, falderappes jaja.

Op de Westland Row bleef hij staan voor de etalage van de Belfast en Oosterse Theehandel Maatschappij en las hij de opschriften van lood­papieren pakjes: eerstekeus melange, fijnste kwaliteit, familiethee. Best warm. Thee. Moet wat bij Tom Kernan zien los te krijgen. Kan hem daar niet om gaan vragen op een begrafenis, toch. Terwijl zijn ogen nuchter verder lazen, nam hij zijn hoed af, snoof kalm de geur van zijn haarolie op en stuurde zijn rechterhand met langzame gratie over zijn voorhoofd en haren. ­Hele warme morgen. Onder hun geloken leden vonden zijn ogen het minuscule strikje van de leren hoedband binnen in zijn kwaliteitshoe. Zit er. Zijn rechterhand daalde af in de dop van zijn hoed. Fluks vonden zijn vingers een kaartje achter de hoofdband en hevel­den het over naar zijn vestzak.

Zo warm. Zijn rechterhand streek opnieuw maar nu lang­zamer over zijn voorhoofd en haren. Toen zette hij zijn hoed weer op, verlicht: en las opnieuw: eerstekeus melange, van de fijnste soorten Ceylonthee. Het verre Oosten. Heerlijke plek moet het zijn: de tuin van de wereld, lome reuzebladeren om op rond te drijven, cactussen, bloemenweiden, slangachtige lianen noemen ze die. Vraag me af of het zo is. Die Singalezen die lamlendig in de zon liggen te niksen in dolce far niente, de hele dag geen lor uitvoeren. Slapen de helft van het jaar. Te warm om ruzie te maken. Invloed van het klimaat. Lethargie. Bloemen der ledigheid. ­Leven hoofdzakelijk van de wind. Azoten. Broeikas in de Botanische Tuin. Sensitieve planten, kruidjes-roer-me-niet. Waterlelies. Bloembladeren te moe om. Slaapziekte in de lucht. Lopen op rozenblaadjes. Stel je voor daar pens of schenkel willen eten. Waar lag die kerel die ik laatst ergens op de foto zag? Ah ja, in de dode zee, drijvend op zijn rug een boek te lezen onder een geopende parasol. Onzinkbaar onverdrinkbaar: zo verzadigd met zout. Omdat het gewicht van het water, nee, het gewicht van het lichaam in het water gelijkstaat aan het gewicht van het wat? Of is het het volume staat gelijk aan het gewicht? Het is een wet die zo gaat ongeveer. Vance op de middelbare school die z’n vingerkootjes knakte, onder het lesgeven. Het schoolcurriculum. Curricnacculum. Wat is gewicht eigenlijk als je zegt het gewicht? Tweeëndertig voet per seconde per seconde. Wet van vallende lichamen: per seconde per seconde. Vallen allemaal naar de grond. De aarde. Het is de zwaartekracht van de aarde dat het gewicht is.

Hij keerde zich om en slenterde de straatweg over. Hoe liep ze met haar worstjes? Zoiets. Al lopend haalde hij de opgevouwen Freeman uit zijn zijzak, vouwde hem open, rolde hem overlangs tot een staaf en tikte er bij elke slenterstap mee tegen zijn broekspijp. Air van nonchalance: was toch in de buurt. Per seconde per seconde. Per seconde voor elke seconde wil dat zeggen. Vanaf de stoep schoot hij een onderzoekende blik door de deur van het postkantoor. De Te Laat Bus. Hier posten. Niemand. Naar binnen.

Hij gaf het kaartje aan door de koperen tralies.

 Zijn er brieven voor me? vroeg hij.

Terwijl de postmeesteresse een postvak doorzocht staarde hij naar het recruteringsaffiche waarop soldaten van alle wapenen defileerden: en met het topje van zijn staaf tegen zijn neusgaten gedrukt rook hij versbedrukt lompenpapier. Waarschijnlijk geen antwoord. Vorige keer te ver gegaan.

De postmeesteresse gaf hem door de koperen tralies het kaartje terug met een brief. Hij bedankte haar en wierp een snelle blik op de getypte envelop.

De weledele hr. Henry Flower

poste restante Westland Row,

Centrum.

Toch geantwoord. Hij liet kaartje en brief in zijn zijzak glijden en inspecteerde opnieuw de defilerende soldaten. Waar is ouwe Tweedy’s regiment? Afgedankte soldaat. Daar: beremuts met hanepluim. Nee, het is een grenadier. Scherpe mouwopslagen. Daar heb je hem: Royal Dublin Fusiliers. Rooirokken. Al te opzichtig. Daarom zitten de vrouwtjes achter ze aan denk ik. Uniform. Makkelijker voor het recruteren en drillen. Maud Gonne’s brief om ze ’s avonds van de O’Connellstraat te halen: schande voor onze Ierse hoofdstad. De krant van Griffith vaart dezelfde koers nu: een leger verrot van geslachtsziektes: het rijk waar de fles nooit op raakt, overzee en boven theewater. Halfbakken zien ze eruit: gehypnotiseerd lijkt het. Recht voor je kijken. Plaats rust. Tafel: afel. Bed: ed. ’s Konings eigen. Die zie je nooit verkleed als brandweerman of bobby. Vrijmetselaar, dat wel ja.

Hij kuierde het postkantoor uit en sloeg rechtsaf. Praten: alsof dat iets zou oplossen. Zijn hand verdween in zijn zak en een wijsvinger voelde onder de flap van de envelop die hij met korte rukjes openreet. Dat vrouwen altijd heel goed oppassen, mooi niet dus. Zijn vingers trokken de brief de brief tevoorschijn en verfrommelden de envelop in zijn zak. Iets eraan vastgespeld: foto misschien. Haar? Nee.

M‘Coy. Gauw zien kwijt te raken. Kan ik nu even niet gebruiken. Hekel aan gezelschap als je.

 Hallo, Bloom. Waar gaat de reis heen?

 Hallo, M‘Coy. Nergens in het bijzonder.

 Hoe staat het met lijf en leden?

 Goed. Hoe gaat het met jou?

 We leven nog, zei M‘Coy.

Met een blik op de zwarte das en kleren vroeg hij met gedempt respect:

 Is er iets... toch niks ergs hoop ik? Ik zie dat je...

 O nee, zei meneer Bloom. Arme Dignam, weet je. Vandaag is de begrafenis.

 Nu je het zegt, de arme ziel. Dat is ook zo. Hoe laat?

Een foto is het niet. Een speldje misschien.

 Eh... elven, om elf uur, antwoordde meneer Bloom.

 Ik zal proberen er te zijn, zei M‘Coy. Elf uur zei je? Ik hoorde het gisteravond pas. Wie vertelde het ook weer? Holohan. Je kent Hinkepoot?

 Ik weet wie het is.

Meneer Bloom keek naar de overkant van de straat waar een dos-à-dos voor de deur van het Grosvenor geparkeerd stond. De portier hees de koffer op de koets. Zij stond stil en wachtte, terwijl de man, echtgenoot, broer, lijkt op haar, zijn zakken naar kleingeld doorzocht. Elegante jas zo met die opgerolde kraag, warm voor een dag als vandaag, lijkt wel dekenstof. Nonchalante houding van haar met de handen in die opgenaaide zakken. Zoals dat hooghartige mens bij de polowedstrijd. Vrouwen altijd zo standsbewust tot je het gevoelige plekje raakt. Mooi doet en mooi ontmoet. Afstandelijk zo goed als gezwicht. De achtenswaardige mevr. en Brutus is een achtenswaardig man. Eén keer pakken en alle stijfheid is eruit.

 Ik was met Bob Doran, die is weer eens aan z’n periodieke boemel, en hoe heet ie ook alweer Bantam Lyons. Daar bij Conway zaten we.

Doran Lyons bij Conway. Ze bracht een gehandschoeide hand naar haar haar. En Hoppy Hinkepoot kwam binnen. Voor een teug. Met zijn hoofd in zijn nek staarde hij onder zijn geloken oogleden in de verte naar het lichte reebruine leer dat glansde in de felle zon, het gevlochten belegsel. Helder zie ik vandaag. Vocht in de lucht geeft ver zicht misschien. Ergens over aan het parlementeren. Dameshand. Aan welke kant gaat ze instappen?

 En hij zegt: Triest, van onze arme vriend Paddy! Welke Paddy? vraag ik. Arme kleine Paddy Dignam, zegt ie.

De paden op de lanen in: Broadstone waarschijnlijk. Hoge ­bruine laarsjes met bungelende veters. Voetje dat er wezen mag. Wat zit ie toch te klungelen met dat kleingeld? Ziet me kijken. Altijd andere kerels in de smiezen houden. Voor de reserve. Meer pijlen op haar boog.

 Hoezo? zeg ik. Wat is er mis met hem? zeg ik.

Trots: rijk: zijden kousen.

 Ja, zei meneer Bloom.

Hij bewoog zich een stukje opzij van M‘Coy’s pratende hoofd. Kan elk moment instappen.

 Wat er mis met hem is? zegt ie. Hij is dood, zegt ie. En ik zweer het, hij schoot helemaal vol. Is het Paddy Dignam? zeg ik. Ik kon m’n oren niet geloven. Op z’n laatst afgelopen vrijdag of donderdag was het zat ik nog met hem in de Arch. Ja, zegt ie. Hij is wijlen. Hij is maandag gestorven, de arme donder.

Kijken! Kijken! Zijden flits rijke kousen wit. Kijken!

Een zware tram zwenkte er klengelend tussen.

Gemist. Vervloekte stampeimakende stompneus. Voelt zich bui­tengesloten. Paradijs en de peri. Zal je altijd zien. Precies het moment dat. Meisje in het portiek in de Eustacestraat maandag was het haar jarretel aan het fatsoeneren. Gaat haar vriendin ervoor staan: einde vertoning. Esprit de corps. Hé, kun je ’t zien?

 Ja, ja, zei meneer Bloom na een matte zucht. Weer een wijlen.

 Een van de besten, zei M‘Coy.

De tram passeerde. Zij reden weg in de richting van de Loop ­Linebrug, haar rijkgehandschoeide hand op de metalen greep. Flits flikker flits: de kantflakker van haar hoed in de zon: flits flakker flits.

 Met m’vrouw alles goed neem ik aan? vroeg M‘Coy’s veranderde stemgeluid.

 O ja hoor, zei meneer Bloom. Dank je, tiptop.

Hij ontrolde de staaf krant onwillekeurig en las onwillekeurig:

Hoe uw huis zonder

Pot paté van Plumtree heet?

Incompleet.

Maar u weet zich gezegend met.

 

  Mijn wederhelft heeft net een engagement gekregen. Tenminste, het is nog niet helemaal in kannen en kruiken.

De koffertruc weer. Kan trouwens geen kwaad. Daar ben ik van af, bedankt.

Meneer Bloom wendde zijn grootledige ogen met ongehaaste vriendelijkheid.

 Mijn vrouw ook, zei hij. Ze gaat zingen op een hotemetoterige aangelegenheid in de Ulster Hall in Belfast, de vijfentwintigste.

 Is dat zo? vroeg M‘Coy. Doet me plezier het te horen, ouwe jongen. Wie zet het op?

Mevr. Marion Bloom. Nog niet op. Koningin lag in ’t hemelbed en at haar brood en. Geen boek. Zwartgeworden honneurs uitgelegd langs haar dij in rotten van zeven. Donkere dame en blonde heer. Brief. Kat wollige zwarte bal. Gescheurd reepje envelop.

Lief-des

Ou-de

Lied.

Komt lief-des oude...

 

 Het is een soort tournee, begrijp je, zei meneer Bloom bedachtzaam. Lie-ie-ie-ied. Er wordt een comité opgericht. Gedeeld aandeel, gedeelde winst.

M‘Coy knikte, plukkend aan de stoppels van zijn snor.

 O, nou, zei hij. Da’s goed nieuws.

Hij maakte aanstalten om te gaan.

 Nou, blij dat ik je in goede gezondheid tref, zei hij. Zie je aan de pierewaai.

 Ja, zei meneer Bloom.

 Moet je horen, zei M‘Coy. Zou jij voor mij misschien willen tekenen op de begrafenis? Ik wil wel gaan maar misschien red ik het niet, snap je. Er is een verdrinkingsgeval bij Sandycove dat zou kunnen opduiken en dan moeten de lijkschouwer en ik erheen als het lichaam wordt gevonden. Zet mijn naam er ergens tussen als ik er niet bij ben, goed?

 Doe ik, zei meneer Bloom, die aanstalten maakte om te ont­komen. Komt in orde.

 Goed, zei M‘Coy opgewekt. Bedankt, ouwe jongen. Als het even kon zou ik erheen gaan. Nou. Toedeloe. Gewoon C. P. M‘Coy is genoeg.

 Dat komt voor elkaar, antwoordde meneer Bloom gedecideerd.

Die routine ben ik mooi niet ingetuind. Toch even gehengeld. Willige prooi. Wou dat mijn baantje. Koffer waar ik bijzonder aan gehecht ben. Leder. Versterkte hoeken, geklonken randen, gecombineerd anker-schuifslot. Bob Cowley heeft hem de zijne geleend voor het Wicklow Regatta Concert vorig jaar en heeft er tot op de dag van vandaag niks meer van vernomen.

Meneer Bloom slenterde glimlachend in de richting van de Brunswickstraat. Mijn wederhelft heeft net een. Sproetige piepsopraan. Miezerig spitsneusje. Wel aardig op zich: voor een kleine ballade. Zit geen pit in. Jij en ik, weet je: in hetzelfde schuitje. Lijmen en slijmen. Werkt je op de zenuwen. Hoort hij het verschil dan echt niet? Denk dat ie die neiging wel heeft. Mij stuit het op een of andere manier tegen de borst. Dacht wel dat Belfast hem de mond zou snoeren. Ik hoop dat de waterpokken daar niet erger worden. Zal zich denkelijk niet nog een keer laten inenten. Jouw vrouw en mijn vrouw.

Vraag me af of ie me nou staat af te loenzen?

Meneer Bloom stond op de hoek en liet zijn ogen over de veelkleurige aanplakborden dwalen. Cantrell & Cochrane Gemberbier (Aromatisch). Zomeruitverkoop bij Clery. Nee, hij loopt rechtdoor. Hallo. Vanavond Leah. Mevr. Bandmann Palmer. Zou haar daar nog wel eens in willen zien. Hamlet speelde ze gisteravond. In travestie. Misschien was het een vrouw. Waarom ­Ofelia zelfmoord pleegde. Arme papa! Zoals hij kon praten over Kate ­Bateman in die rol. Buiten voor het Adelphi in Londen de ­hele middag staan wachten om erin te komen. Jaar voor ik geboren werd was dat: vijfenzestig. En la Ristori in Wenen. Wat is het hoe heet het ook weer? Stuk van Mosenthal is het. Rachel is het? Nee. De scène waar hij het altijd over had met de oude blinde Abraham die de stem herkent en zijn vingers op zijn gezicht legt.

De stem van Nathan! De stem van zijn zoon! Ik hoor de stem van Nathan die zijn vader verliet om in mijn armen te sterven van pijn en verdriet, die het huis van zijn vader en de God van zijn vader verliet.

Elk woord is zo diep, Leopold.

Arme papa! Arme man! Ik ben blij dat ik niet de kamer ben binnengegaan om zijn gezicht te zien. Die dag! O, gottegod! Ffoe! Nou ja, misschien was het zo wel beter voor hem.

Meneer Bloom sloeg de hoek om en liep langs de mismoedige huurknollen van de standplaats. Heeft geen zin er verder nog aan te denken. Haverzaktijd. Was ik die M‘Coyfiguur maar niet tegengekomen.

Hij naderde en hoorde een knarsen van goudgele haver, de bedaard bijtende kauwkiezen. Hun volle reebokogen volgden hem in het voorbijgaan, temidden van de haverweeë riek van paardenpis. Hun Eldorado. Arme lobbesen! Hebben nergens een flauw benul van, niks kan ze een sodemieter schelen zolang ze met hun lange neuzen in de haverzak zitten. Kunnen geen pap meer zeggen. Toch, ze krijgen hun eten en hun slaapje. Gesneden ook: een stompje zwart gummi labberde slap tussen hun achterbenen. Kunnen net zo goed toch nog gelukkig zijn zo. Zien eruit als lamme goedzakken. Toch kan hun gehinnik behoorlijk irritant zijn.

Hij trok de brief uit zijn zak en vouwde hem in de krant die hij bij zich droeg. Misschien loop ik haar hier pardoes tegen het lijf. De zijstraat is veiliger.

Hij liep langs de koetsierskeet. Vreemd leven hebben die zwervende aapjeskoetsiers. In weer en wind, van hot naar haar, per uur of per rit, niks zelf in te brengen, geen eigen wil. Voglio e non. Vind het leuk om ze af en toe een sigaret toe te steken. Sociabel. Vliegen je altijd wat welgemikte woorden om de oren als ze voorbijkomen. Hij neuriede:

Là ci darem la mano

La la lala la la.

Hij sloeg af, de Cumberlandstraat in, en na een paar passen stopte hij in de luwte van de stationsmuur. Niemand. De houtwerf van Meade. Opgestapelde balken. Ruïnes en huurkazernes. Voorzichtig manoeuvrerend liep hij over een hinkelbaan met een achtergelaten britssteen. Niet dood. Bij de houtwerf zat een kind gehurkt te knikkeren, alleen, waagde met duimen een uppie in de pot. Een wijze streepjeskat, een oogluikende sfinx, keek toe vanaf haar warme vensterbank. Die moet je niet storen. Mohammed sneed een stuk uit zijn mantel om haar niet te wekken. Maak nu maar open. En ooit knikkerde ik ook toen ik op die oude matressenschool zat. Ze hield van reseda. Mevr. Ellis. En dhr? Hij maakte de brief binnen in de krant open.

Een bloem. Volgens mij is het een. Een gele bloem met geplette blaadjes. Toch niet boos dus? Wat schrijft ze?

Lieve Henry,

Ik heb je laatste brief aan mij ontvangen en ik dank je er zeer voor. Het spijt me dat je mijn laatste brief niet leukvond. Waarom heb je er de postzegels bijgesloten? Ik ben ontzettend boos op je. Ik wou dat ik je daarvoor kon straffen, echt waar. Ik heb je een stoute jongen genoemd want ik hou niet van dat ondergrondelijke woord. Kun je me asjeblieft vertellen wat dat andere woord echt betekent? Ben je niet gelukkig bij je thuis arme kleine stoute jongen? Kon ik maar iets voor je doen. Wat denk je eigenlijk van arme ik, zeg me dat asjeblieft. Ik denk vaak aan wat voor mooie naam je hebt. Lieve Henry, wanneer gaan we elkaar eindelijk ontmoeten? Ik denk zo vaak aan je daar heb je geen idee van. Ik heb mezelf nog nooit zo tot een man aangetrokken gevoeld als jou. Ik word er helemaal akelig. Schrijf me asjeblieft een lange brief en vertel me meer. Denk eraan als je niet luistert zal ik je straffen. Zo nu weet je wat ik met je ga doen, stoute jongen, als je me niet schrijf. O wat verlang ik naar een afspraakje. Lieve Henry, waag het niet niet te voldoen aan mijn verzoek voor ik mijn geduld met jouw verlies. Dan zal ik je alles vertellen. Dag stoute lieverd voor nu, ik heb zo’n vreselijke hoofdpijn vandaag. en schrijf per kerende aan jouw verlangende

Martha

 

p.s. En asjeblieft vertel me wat voor geurtje je vrouw gebruikt. Daar ben ik benieuwd naar.

x x x x

Hij plukte de bloem ernstig van de speld snoof de bijna geen geur en deed hem in zijn borstzak. Taal der bloemen. Houden ze van omdat niemand het hoort. Of een giftig boeket om hem om te leggen. Toen liep hij langzaam verder en las de brief opnieuw, hier en daar een woord mompelend. Boos tulpen op je lieve manbloem straffen jouw cactus als je niet asjeblieft arme vergeetmenietje wat verlang ik viooltjes ernaar lieve rozen wanneer gaan we gauw anemoon ontmoeten alles stoute nachtstengel vrouw ­Mar­tha’s geurtje. Toen hij hem helemaal had gelezen haalde hij hem uit de krant en stopte hem terug in zijn zijzak.

Zwakke vreugde opende zijn lippen. Veranderd sinds de eerste brief. Vraag me af of ze hem zelf heeft geschreven. De vermoorde onschuld uithangen: een meisje van goeie huize als ik, fatsoenlijk karakter. Zouden een keer op zondag na de rozenkrans kunnen afspreken. Dank je feestelijk. ’t Aloude amoureuze schermutselen. Daarna overal de hoek om schieten. Even erg als ruzie met Molly. Sigaar werkt kalmerend. Bedwelmt. Volgende keer stapje verder gaan. Stoute jongen: straffen: bang van woorden natuurlijk. Recht voor z’n raap, waarom niet? Een poging waard. Beetje bij beetje.

Nog steeds frunnikend aan de brief in zijn zak haalde hij de speld tevoorschijn. Doodgewone speld, toch? Hij gooide hem op straat. Ergens uit haar kleren vandaan: aan elkaar gespeld. Merkwaardig die hoeveelheid spelden altijd van ze. Geen rozen zonder doornen.

Platdublinse stemmen tetterden in zijn hoofd. Die twee sloeries die avond in de Coombe, arm in arm in de regen.

De speld van Meries broekie is zoek.

O help wat moet ze doen?

Ze zakken af,

Ze zakken af.

Ze? Het. Zo’n vreselijke hoofdpijn. Heeft haar rozen waarschijnlijk. Of de hele dag zitten typen. Ingespannen kijken slecht voor de maagzenuwen. Wat voor geurtje gebruikt je vrouw. Begrijp jij nou zoiets?

Ze zakken af.

Martha, Maria. Ik heb dat schilderij ergens gezien ik weet niet meer een oude meester of nagemaakt voor de centen. Hij zit in hun huis te praten. Mysterieus. Ook die twee sloeries in de ­Coombe zouden luisteren.

Ze zakken af.

Fijn soort avondgevoel. Niet meer rondzwerven. Gewoon languit liggen niksen daar: stille schemer: alles laten varen. Vergeten. Vertellen over plaatsen waar je geweest bent, vreemde zeden en gewoonten. Die andere, met die kruik op haar hoofd, haalde het avondeten: fruit, olijven, lekker fris water uit een bron, steenkoud als het gat in de muur bij Ashtown. Moet een kartonnen beker­tje meenemen de volgende keer als ik naar de drafbaan ga. Zij luistert met grote donkere zachte ogen. Vertel het haar: meer en meer: alles. Dan een zucht: stilte. Lange lange lange rust.

Onder de spoorwegboog gekomen haalde hij de envelop tevoorschijn, scheurde hem vlug aan flarden en strooide die uit over straat. De snippers dwarrelden weg, verzonken in de klamme lucht: een wit gedwarrel, daarna allemaal verzonken.

Henry Flower. Net zo makkelijk kan je een cheque van honderd pond verscheuren. Stom stukje papier. Lord Iveagh heeft een keer een cheque met zeven cijfers voor een miljoen verzilverd bij de Ierse bank. Zie je hoeveel je kan verdienen met bier. Maar die andere broer lord Ardilaun moet evenzogoed vier keer per dag een schoon hemd aan, zeggen ze. Huid kweekt luizen en ongedierte. Een miljoen pond, wacht even. Twee pence per pint, vier pence per kwart, acht pence per gallon bier, nee, een shilling en vier pence per gallon bier. Twintig gedeeld door één komma vier: vijftien ongeveer. Ja, precies. Vijftien miljoen vaten bier.

Wat zeg ik vaten? Gallons. Evengoed ongeveer een miljoen vaten bij elkaar.

Een binnenkomende trein dreunde zwaar boven zijn hoofd, wagon na wagon. Biervaten bonkten in zijn hoofd: vol klotsend vlokkig donker bier. De bomgaten sprongen open en er lekte een enorme donkere stroom naar buiten, vloeide samen, kronkelde door kwelders over heel het vlakke land, een trage draaikolk van drank die plassen achterliet en de breedbladige bloemen van zijn eigen schuim met zich meevoerde.

Hij was aangekomen bij de open achterdeur van de Allerheiligenkerk. Toen hij het portaal binnenging, zette hij zijn hoed af, haalde het kaartje uit zijn zak en stopte het weer onder de leren hoofdband. Stik. Ik had M‘Coy kunnen bewerken voor een retourtje Mullingar.

Zelfde mededeling op de deur. Preek door de hoogeerwaarde John Conmee over Sint-Peter Claver s.j. en de Afrikaanse Missie. Werd ook gebeden voor de bekering van Gladstone toen ie al bijna niet meer bij kennis was. De protestanten zijn net zo. Bekeer Dr. William J. Walsh Dr. theol. tot het ware geloof. Red de miljoenen van China. Vraag me af hoe ze het uitleggen aan de heiden-Sinees. Hebben liever een greintje opium. Hemelingen. Je reinste ketterij voor ze. Boeddha hun god ligt op z’n zij in het museum. Maakt zich nergens druk om met z’n hand onder z’n wang. Wierookstokjes branden. Niet als Ecce Homo. Doornenkroon en kruis. Slim bedacht dat van Sint-Patrick het klaverblad. Stokjes? Conmee: Martin Cunningham kent hem: ziet er voornaam uit. Jammer dat ik hem niet heb bewerkt om Molly in het koor te krijgen in plaats van die pater Farley die niet zo gek was als hij eruitzag. Dat wordt ze geleerd. Die gaat niet met een zonnebril op druipend van het zweet de zwartjes bekeren, of wel? Die bril zou wel tot hun verbeelding spreken, als het maar blinkt. Zou ze wel ’s willen zien zitten in een kring met zoenlippen, in trance, luisterend. Stilleven. Leppen het op als melk, denk ik.

De koude geur van geheiligde steen riep hem naar binnen. Hij betrad de uitgesleten trap, duwde de klapdeur door en ging zachtjes via de achterkant naar binnen.

Iets gaande: een of andere congregatie. Sneu zo weinig mensen. Fijne discrete plek om naast een meisje te zitten. Wie is mijn naaste? Urenlang op elkaars lip bij trage muziek. Die vrouw bij de nachtmis. Zevende hemel. Vrouwen knielden in de banken met karmozijnen halsters om hun nek, de hoofden gebogen. Een handjevol knielde voor het altaarhek. De priester liep er mompelend langs, met het ding in zijn handen. Hij stond stil bij elke vrouw, haalde een communie tevoorschijn, schudde er een stuk of wat druppels (liggen ze in het water?) vanaf en stopte hem keurig in haar mond. Haar hoed en hoofd gingen naar beneden. Dan de volgende. Haar hoed meteen omlaag. Dan de volgende: een klein oud vrouwtje. De priester boog voorover om het in haar mond te stoppen en bleef de hele tijd mompelen. Latijn. De volgende. Oogjes toe en mondje gesperd. Wat? Corpus: lichaam. Lijk. Slim bedacht dat Latijn. Slaat ze eerst met stomheid. Verpleeghuis voor de stervenden. Zo te zien kauwen ze er niet op: slikken het alleen maar door. Te gek idee: stukjes van een lijk eten. Daarom lopen die kannibalen er meteen warm voor.

Hij ging opzij en zag hun blinde maskers, een voor een, door het middenpad gaan en hun plaats opzoeken. Hij liep naar een bankje toe en nam plaats op de hoek, met zijn hoed en krant stevig vast. Die potten die we moeten dragen. We zouden hoeden moeten hebben die naar ons hoofd zijn gevormd. Ze zaten her en der om hem heen, hun hoofden nog steeds gebogen in hun karmozijnen halsters, te wachten tot het smolt in hun maag. Zoiets als die matses: zulk soort brood is het: ongedesemd toonbrood. Moet je ze zien. Ik wil wedden dat het ze gelukkig maakt. Lolly. Echt waar. Ja, engelenbrood noemen ze het. Er zit een groot idee achter, soort koninkrijk-Gods-zit-in-u-gevoel. Eerste communicanten. Hocus pocus stokkie met ijs. Voelen zich daarna één grote familie, net als in het theater, met z’n allen in hetzelfde schuitje. Dat is het. Zeker weten. Niet zo alleen. In onze broederschap. En dan als ze buitenkomen een beetje in een feeststemming. Stoom afblazen. Je moet er alleen wel echt in geloven. Genezing in Lourdes, wateren der vergetelheid, en de verschijning in Knock, beelden die bloeden. Ouwe kerel in slaap gevallen bij die biechtstoel. Vandaar dat gesnurk. Blind geloof. Veilig in de armen van koninkrijk kome. Sust alle pijn. Volgend jaar om deze tijd wakker worden.

Hij zag de priester de miskelk opbergen, goed naar achteren, en er een ogenblik voor knielen, waarbij een grote grijze schoenzool zichtbaar werd van onder het kanten geval dat hij aanhad. Stel dat hij hem kwijtraakte, de speld van zijn. O help wat moest ie doen. Kale plek achterop. Letters op zijn rug: i.n.r.i.? Nee: i.h.s. Wat Molly me ooit zei toen ik ernaar vroeg. Ik heb schuld: of nee: ik heb smart, is het. En die ander? Is nu roestig ingenageld.

Afspreken op een zondag na de rozenkrans. Waag het niet niet te voldoen. Komen opdagen met een sluier en een zwarte handtas. Schemering en zij in het tegenlicht. Misschien zit ze hier wel met een lint om haar nek en doet ze dat andere evengoed gewoon stiekem. Hun karakter. Die kerel die tegen de onwrikbaren getuigde, die ontving altijd de, Carey heette ie, de communie hier iedere ochtend. In deze kerk. Peter Carey, ja. Nee, Peter Claver denk ik aan. Denis Carey. Moet je je voorstellen. Thuis een vrouw en zes kinderen. En ondertussen de hele tijd die moord beramen. Met hun roomse rotkoppen, ja die hebben ze wel, ze hebben altijd iets gluiperigs over zich. Eerlijke zakenlui zijn het ook al niet. O, nee, ze zit zeker niet hier: de bloem: nee, nee. Heb ik trouwens die envelop verscheurd? Ja: onder de brug.

De priester spoelde de kelk om: toen sloeg ie vlot de droesem achterover. Wijn. Maakt het wat aristocratischer dan bijvoorbeeld als ie zou drinken wat ze gewend zijn Guinness of een of ander drankje van de blauwe knoop Wheatley’s Dublinse hopbitter of Cantrell & Cochrane’s gemberbier (aromatisch). Geeft ze er niks van: toonwijn: alleen dat andere. Schrale troost. Vroom bedrog maar wel terecht: anders kregen ze de ene na de andere ouwe zuipschuit over de vloer om een glaasje te bietsen. Zou de hele sfeer vergallen van de. Wel terecht. Helemaal terecht is dat.

Meneer Bloom keek achterom naar het koor. Muziek kunnen we vergeten vandaag. Jammer. Vraag me af wie zou hier het orgel doen? Ouwe Glynn die wist hoe je dat instrument kon laten praten, het vibrato: vijftig pond per jaar zeggen ze dat ie kreeg in de Gardinerstraat. Molly was goed bij stem die dag, het Stabat ­Mater van Rossini. Pater Bernard Vaughans preek eerst. Christus of ­Pilatus? Christus, maar ga ons er niet de hele avond over doorzagen. Muziek wilden ze. Stampvoeten stopte. Kon een speld horen vallen. Ik had gezegd dat ze haar stem op die ene hoek moest richten. Ik kon de ontroering in de lucht voelen, het hoogtepunt, de mensen die opkeken:

Quis est homo.

Prachtig sommige van die kerkelijke muziekstukken. Mercadante: zeven laatste woorden. Mozarts twaalfde mis: het Gloria. Die ouwe pausen dol op muziek, op kunst en beelden en schilderijen in alle soorten en maten. Palestrina bijvoorbeeld ook. Die zetten de bloemetjes buiten zolang als het duurde. Gezond ook nog, zingen, vaste uren, daarna likeurtjes brouwen. Benedictine. Groene Chartreuse. Maar goed, koren met eunuchen dat ging wel een beetje te ver. Wat voor stem is dat? Moet wel vreemd zijn om te horen na hun eigen zware bassen. Connoiseurs. Denk dat ze niks meer voelen erna. Soort van vreedzaam. Geen zorgen. Komen wel goed in het vlees te zitten, hè? Veelvraten, groot, lange benen. Wie weet? Eunuch. Ook een oplossing.

Hij zag de priester zich vooroverbuigen, het altaar kussen en zich toen omdraaien om alle aanwezigen te zegenen. Iedereen bekruiste zich en stond op. Meneer Bloom wierp een blik om zich heen en stond op, uitkijkend over de verrezen hoeden. Staan op voor het evangelie natuurlijk. Daarna zegen ze allemaal weer neer op hun knieën en leunde hij weer rustig achterover op zijn bankje. De priester kwam van het altaar naar beneden, hield het ding voor zich uit en hij en de misdienaar antwoordden elkaar in het Latijn. Daarna knielde de priester neer en begon hij iets van een kaartje af te lezen:

 O God, onze toevlucht en onze kracht.....

Meneer Bloom bracht zijn hoofd naar voren om de woorden op te kunnen vangen. Je moerstaal. Ze een bot toewerpen. Ik herinner me het een beetje. Hoe lang zijt ge niet meer ter misse gegaan? Glorierijke en onbevlekte maagd. Jozef, haar echtgenoot. Petrus en Paulus. Interessanter als je snapte waar het allemaal over ging. Geweldige organisatie, dat wel, geoliede machine. Biechten. Iedereen wil het. Dan zal ik je alles vertellen. Boetedoening. Straf me, alstublieft. Sterk wapen in hun handen. Belangrijker dan dokter of advocaat. Vrouwen hunkeren ernaar. En ik sjsjsjsjsjsj. En heeft u tjatjatjatjatjatja? En waarom heeft u dat gedaan? Omlaag kijken naar haar ring op zoek naar een smoes. Muren van een fluistergalerij hebben oren. Manlief verneemt tot zijn verrassing. Gods geintje. Dan komt ze naar buiten. Berouw een dun laagje vernis. Heerlijke schaamte. Bidden voor een altaar. Weesgegroetje en Heilige Maria. Bloemen, wierook, kaarsen die smelten. Haar blos verbergen. Leger des Heils schaamteloze imitatie. Tot inkeer gekomen prostituee zal de bijeenkomst toespreken. Hoe ik de Heer heb gevonden. Doordouwers moeten dat zijn die gasten in Rome: laten het hele circus draaien. En brengen zij ook niet de centen binnen? Legaten ook: voor de hh parochiepriesters die er tot nader order geheel naar eigen inzicht over kunnen beschikken. Missen voor mijn zielerust te lezen in het openbaar met open deuren. Mannen- en vrouwenkloosters. Die priester in de getuigenbank in die erfeniskwestie in Fermanagh. Die liet zich niet koeioneren. Die had op alles z’n antwoord klaar. Vrijheid en verheffing van onze heilige moeder de kerk. De doctors van de kerk: die hebben die hele theologie uitgestippeld.

De priester bad:

 Heilige Aartsengel Michaël, sta ons bij in de strijd. Wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel (wij smeken ootmoedig, dat God hem zijn macht doet gevoelen!): en gij, O vorst van de hemelse legerscharen, middels de goddelijke kracht, drijf Satan terug in de hel en met hem de andere boze geesten die over de wereld dolen tot verderf van de zielen.

De priester en de misdienaar stonden op en liepen weg. Klaar is kees. De vrouwen bleven achter: dankzegging.

Kan me maar beter uit de voeten maken. Broeder Pleiterik. Gaan misschien nog met de schaal rond. Betaal je paasplicht.

Hij stond op. Hallo. Stonden die twee knopen van mijn vest al de hele tijd open? Vrouwen genieten daarvan. Zeggen het je nooit. Terwijl wij. Pardon, juffrouw, daar zit (whh!) enkel een (whh!) pluisje. Of hun rok achter, haakje van de split los. Glimpen van de maan. Boos als je niet. Waarom heb je het niet eerder tegen me gezegd. Maar zien jou liever een beetje slordig. Gelukkig was het niet nog zuidelijker. Hij liep, discreet knopend, door het middenpad en naar buiten door de hoofdingang het licht in. Hij stond een ogenblik zonder iets te zien naast het koude zwartmarmeren bekken terwijl voor hem en achter twee gelovigen hun steelse handen in het lage tij van wijwater doopten. Trams: een wagen van de ververij van Prescott: een weduwe in de rouw. Valt me op omdat ik zelf rouwkleren aan heb. Hij zette zijn hoofddeksel op. Hoe vordert de tijd? Kwart over. Nog tijd genoeg. Kan die lotion maar beter klaar laten maken. Waar mag dat zijn? O ja, de vorige keer. Bij Sweny aan de Lincoln Place. Drogisten verhuizen haast nooit. Hun groene en gouden vuurtorens van stopflessen te zwaar om van hun plaats te krijgen. De apotheek van Hamilton Long, opgericht in het jaar van de zondvloed. Hugenotenkerkhof in de buurt. Er een keer heen.

Hij liep in zuidelijke richting door de Westland Row. Maar het recept zit in die andere broek. O, en die huissleutel ben ik ook vergeten. Vervelend die begrafenistoestand. O nou ja, arme stakker, kan er ook niks aan doen. Wanneer heb ik het voor het laatst laten maken? Wacht, ik heb een sovereign gewisseld weet ik nog. Eerste van de maand moet het geweest zijn of de tweede. O nou, hij kan het opzoeken in het receptenboek.

De drogist sloeg bladzijde na bladzijde terug. Lijkt of ie naar rul dor zand ruikt. Verschrompelde schedel. En oud. Queeste naar de steen der wijzen. De alchemisten. Middeltjes maken je oud nadat ze je eerst geestelijk hebben opgepept. Daarna lethargie. Waarom? Reactie. Een heel leven in een nacht. Verandert geleidelijk je karakter. De hele dag tussen de kruiden, zalfjes, ontsmettingsmiddelen. Al die albasten leliepotten van hem. Vijzel en stamper. Aq. Dist. Fol. Laur. Te Virid. Geur maakt je al bijna beter net als de bel van de tandarts. Dokter Vuist. Hij zou zichzelf eens wat moeten voorschrijven. Likkepot of emulsie. De eerste gast die een kruid plukte om zichzelf te genezen had wel lef. Simplicia. Moet je voorzichtig mee zijn. Genoeg spul hier om je weg te maken. Test: kleurt blauw lakmoespapier rood. Chloroform. Overdosis laudanum. Slaapdrankjes. Liefdesdrankjes. Pijnstillende papaversiroop slecht voor de hoest. Verstopt de poriën of het slijm. Gif het enige medicijn. Remedie waar je die het minst verwacht. Slim van de natuur.

 Ongeveer twee weken geleden, meneer?

 Ja, zei meneer Bloom.

Hij wachtte voor de toonbank, inhaleerde langzaam de scherpe geur van geneesmiddelen, de stoffige droge geur van sponzen en luffa’s. Gaat heel wat tijd zitten in het vertellen van je kwaaltjes en pijntjes.

 Zoete amandelolie en benzoëtinctuur, zei meneer Bloom, en dan oranjebloesemwater....

Het maakte haar huid inderdaad zo delicaat wit als was.

 En witte was ook nog, zei hij.

Haalt het donkere van haar ogen naar voren. Keek naar me, met het laken tot aan haar ogen, Spaanse, rook zichzelf, toen ik mijn manchetknopen vastmaakte. Die huisrecepten zijn vaak het best: aardbeien voor de tanden: brandnetels en regenwater: havermout zeggen ze geweekt in karnemelk. Huidvoer. Een van de zonen van de oude koningin, hertog van Albany was die het? had maar één huid. Leopold, ja die. Drie hebben we er. Wratten, eeltknobbels en ook nog puisten op de koop toe. Maar je moet ook nog een geurtje. Wat voor geurtje gebruikt je? Peau d’Espagne. Dat oranjebloesemwater is zo fris. Lekker ruiken die zeepjes. Pure kernzeep. Tijd om een bad te gaan nemen om de hoek. Hammam. Turks. Mas­sage. Vuil verzamelt zich in je navel. Lekkerder als een leuk meisje het deed. Ook denk ik dat ik. Ja ik. Het doen in bad. Rare verlangens die ik. Water bij water. Nuttige met het aangename verenigen. Jammer geen tijd voor massage. Voelt je daarna de hele dag opgefrist. Begrafenis toch al geen vrolijke boel.

 Ja meneer, zei de drogist. Dat was twee shilling negen. Heeft u een fles meegenomen?

 Nee, zei meneer Bloom. Als u het wil klaarmaken, graag. Ik kom later op de dag wel even langs en ik neem zo’n stuk zeep. Hoeveel zijn die?

 Vier pence, meneer.

Meneer Bloom bracht een stuk zeep naar zijn neusgaten. Zoete lemoenachtige was.

 Ik neem deze, zei hij. Dat maakt drie en een penny.

 Ja meneer, zei de drogist. U kunt het allemaal bij elkaar betalen, meneer, als u terugkomt.

 Goed, zei meneer Bloom.

Hij kuierde de winkel uit, met de krantestok onder zijn oksel, de koelverpakte zeep in zijn linkerhand.

Bij zijn oksel zeiden de stem en de hand van Bantam Lyons:

 Hallo, Bloom. Wat is het goeie nieuws? Is dat die van vandaag? Mag ik effentjens kijken?

Jezusmina, weer z’n snor afgeschoren! Lange koude bovenlip. Om jonger te lijken. Hij ziet er echt bezopen uit. Jonger dan ik.

Bantam Lyons’ gele zwartnagelige vingers ontrolden de stok. Mag zich ook wel ’s wassen. Om het ergste vuil te verwijderen. Goedemorgen, kent u Pearszeep? Roos op zijn schouders. Knar kan wel wat olie gebruiken.

 Ik wil even kijken of er wat in staat over dat Franse paard dat vandaag loopt, zei Bantam Lyons. Godskelere, waar staat het?

Hij ritselde met de gevouwen bladzijden, waarbij zijn kin op zijn hoge boord stootte. Krentenbaard. Strakke boord word je kaal van. Laat hem die krant maar houden, dan ben ik van hem af.

 Je mag hem houden, zei meneer Bloom.

 Ascot. Gold Cup. Wacht even, mompelde Bantam Lyons. Een secondje. Maximum de tweede.

 Ik wou hem net weggooien, zei meneer Bloom.

Bantam Lyons sloeg plotseling zijn ogen op en keek hem aan met een zwakke grijns.

 Wat zei je? zei zijn scherpe stem.

 Ik zei dat je hem kon houden, antwoordde meneer Bloom. Ik stond net op het punt om hem weg te gooien.

Bantam Lyons twijfelde even, grijnsde: drukte toen de uitgespreide krantevellen weer in meneer Blooms armen.

 Ik waag het erop, zei hij. Hier, bedankt.

Hij maakte zich snel uit de voeten in de richting van de Conwayhoek. Opgeruimd staat netjes.

Meneer Bloom vouwde de vellen weer netjes tot een vierkant en lachend verpakte hij er de zeep in. Domme lippen van die gast. Gokken. Echt broeinest de laatste tijd. Loopjongens die stelen om zes pence in te kunnen zetten. Loterij voor groot mals kalkoen. Je kerstdiner voor drie pence. Jack Fleming die fraudeert om te kunnen gokken en dan weggefoefeld naar Amerika. Heeft nu een ­hotel. Ze komen nooit terug. Vleespotten van Egypte.

Hij liep vrolijk in de richting van de moskee met de baden. Doen je aan een moskee denken, rode bakstenen, de minaretten. Sportwedstrijden aan de universiteit vandaag zie ik. Hij bekeek de hoefijzervormige poster boven de poort van het universiteitspark: wielrenner dubbelgevouwen als een rolmops in een potje. Advertentie van niks. Maar als ze hem nou eens rond hadden gemaakt als een wiel. En dan de spaken: sport, sport, sport: en de naaf groot: universiteit. Iets wat de aandacht trekt.

Daar staat Hornblower voor de portiersloge. Te vriend houden: mag ik er nog eens een ommetje maken als hij de andere kant op kijkt. Hoe maakt u het, meneer Hornblower? Hoe maakt u het, meneer?

Goddelijk weertje echt. Was het leven altijd maar zo. Cricket­weer. Lanterfanten onder zonneschermen. Over na over. Uit. Hier kunnen ze het niet. Duck voor zes wickets. Al heeft kapitein Buller ooit een raam van de club in de Kildarestraat gebroken met een zwieper van een slog richting square leg. De boerenkermis van Donnybrook meer in hun lijn. En wij hun schedelkes kraken toen M‘Carthy te dansen ging. Hittegolf. Zal niet duren. Gaat altijd voorbij, de stroom des levens, en wat wij in die stroom des ­levens volgen is ons liever daaan de rest.

Zou nu graag in bad willen: schone trog met water, koel email, de zachte lauwe stroom. Dit is mijn lichaam.

Hij zag zijn bleke lichaam er al in liggen, helemaal achterover, naakt, in een warme moederschoot van water, gezalfd met geurige smeltende zeep, zacht gebaad. Hij zag zijn romp en ledematen overrimrimpeld en opgehouden, lichtjes opwaarts drijvend, lemoengeel: zijn navel, knop van vlees: en zag de donkere verwarde krullen van zijn bos vlotten, vlottend haar van de stroom rond de slappe vader van duizenden, een lusteloos vlottende bloesem.