(De Mabbotstraatingang van nachtstad, waarvoor een ongeplaveid rangeerterrein met een geraamte van tramsporen, rode en groene dwaallichtjes en waarschuwingssignalen. Rijen groezelige huizen met gapende deuropeningen. Schaarse lantaarns met zwakke regenboogwaaiers. Rond Rabaiotti’s stilgehouden ijscogondel harrewarren onvolgroeide mannen en vrouwen. Ze grijpen wafels waartussen klompen koraal- en kopersneeuw zitten geklemd. Zuigend verspreiden ze zich langzaam, kinderen. De zwanekam van de gondel, hoogopgericht, ploetert verder door de donkerte, wit en blauw onder een vuurtoren. Fluitjes lokken en antwoorden.)

de lokroep

Wacht, mijn lief, ik ben zo bij je.

het antwoord

Achterom bij de stal.

(Een doofstomme idioot met puilogen, kwijlend uit zijn vormeloze mond, schokt schuddend in een sint-vitusdans voorbij. Hij wordt gevangen in een keten van kinderhanden.)

de kinderen

Linkspoot! Saluut!

de idioot

(heft een verlamde linkerarm en gorgelt) Ghahuut!

de kinderen

Waar is het grote licht?

de idioot

(reutelend) Ghaghahesten.

(Ze laten hem vrij. Hij schokt verder. Een pigmeeënvrouwtje schommelt op een touw dat tussen twee relingen is gehangen en telt. Een gedaante languit tegen een vuilemmer en gedempt door zijn arm en hoed snurkt, kreunt, knarst norse tanden, en snurkt opnieuw. Op een tree een gnoom die in een hoop afval scharrelt en hurkt om een zak todden en botten te schouderen. Een karonje die er met een walmende olielamp bij staat, ramt haar laatste fles in de muil van zijn zak. Hij tilt zijn buit op, rukt zijn pet met klep schoor en hobbelt zwijgend weg. Het karonje keert terug naar haar hol, zwaaiend met haar lamp. Een krombenig kind, hurkend op de drempel met een papieren pluimbal, kruipt haar in horten en stoten schuin achterna, klampt zich aan haar rok vast, klautert op. Een dronken grondwerker grijpt met beide handen het hek van een huis, zwaar zwalkend. Op een hoek doemen twee nachtwachten in schoudercapes, hand op bullepeesfoedraal, hoog op. Een bord gaat aan scherven; een vrouw schreeuwt; een kind krijst. Verwensingen van een man briesen, grommen, staken. Gestalten dolen, loeren, gluren uit hokken. In een kamer verlicht door een kaars in een flessehals gestoken kamt een slons de klitten uit het haar van een scrofuleus kind. De stem van Cissy Caffrey, nog jong, zingt schril vanuit een steeg.)

cissy caffrey

Ik gaf hem aan Molleke

Om de stad te bevolleke,

Het been van de eend,

Het been van de eend.

(Soldaat Carr en soldaat Compton, rottinkje strak onder de oksel, marcheren onvast rechtsomkeert en knallen tegelijkertijd uit hun mond een bulderende scheet. Gelach van mannen uit de steeg. Een schor manwijf dient van repliek.)

het manwijf

Krijg de kankertyfus, met je harige reet. Hup het meisje van ­Cavan.

cissy caffrey

Hupsakees me eigen. Cavan, Cootehill en Belturbet. (ze zingt)

Ik gaf hem aan Nelleke

Die gaat ervan melleke,

Wie op het nest degeen is

Wie het z’n beste been is.

(Soldaat Carr en soldaat Compton keren en geven contrarepliek, hun tuniek bloedhelder in een lantaarngloed, zwarte kleploze sjako’s op hun blonde getrimde kruinen. Stephen Dedalus en Lynch lopen door de meute vlak langs de roodrokken.)

soldaat compton

(pookt met zijn vinger) Opzij voor meneer pastoor.

soldaat carr

(draait zich om en roept) Hola, meneer pastoor!

cissy caffrey

(haar stem schiet de hoogte in)

Ze pikt hem dan, ze pakt hem dan,

Stopt hem waar ze hem hebben kan,

Het been van de eend.

(Stephen zwiert in zijn linkerhand met zijn essestok en psalmo­dieert met vreugde het introïtus van de paastijd. Lynch, zijn jockeypet laag op zijn voorhoofd, vergezelt hem, met een ontevreden grijns die zijn gelaat rimpelt.)

stephen

Vidi aquam egredientem de templo a latere dextro. Alleluia.

(De uitgehongerde hazeslagtanden van een hoerenmadam op leeftijd komen uit een portiek gestoken.)

de hoerenmadam

(haar stem fluistert omfloerst) Psst! Hier moet je wezen. Maagdenvlies binnen. Psst!

stephen

(altius aliquantulum) Et omnes ad quos pervenit aqua ista.

de hoerenmadam

(spuugt haar straal gif in hun voetsporen) Trinity medische studentjes. Buis van Fallopius. Pik in pakken niks te makke.

(Edy Boardman, op haar hurken naast Bertha Supple, snuift en trekt haar sjaal over haar neusgaten.)

edy boardman

(kibbelend) En zegt zij dus: ik heb je wel op de Faithful Place gezien met je flikflooier, de smeerder van bij het spoor, in z’n naarbednaarbed-hoedje. O ja, zegt ik. Hoor wie het zegt, zegt ik. Heb je mij ooit in de manneval met een getrouwde hooglander gezien soms, zegt ik. Krijg nou wat! Dragonder dat ze is! Koppig als een ezel! Gaat notabene met twee kerels tegelijkertijd, Killbride de machinist en lanspassaat Oliphant.

stephen

(triumphaliter) Salvi facti sunt.

(Hij zwiert zijn essestok, verbrijzelt het beeld van de lantaarn, strooit lichtsplinters uit over de wereld. Een lever-en-witte spaniel op rooftocht sluipt achter hem aan, grommend. Lynch jaagt hem weg met een trap.)

lynch

Zodat?

stephen

(kijkt achterom) Zodat gebaar, niet muziek niet geur, een universele taal zou zijn, waarbij de gave van tongen niet de profane betekenis zichtbaar maakt maar de eerste entelechie, het structurele ritme.

lynch

Pornosofische filotheologie. Metafysische wijfbegeerte in de Meck­lenburghstraat!

stephen

We hebben de feeksbereden Shakespeare en Jan Hen Socrates. Zelfs de alwijze Stagiriet werd gebit, gebreideld en bestegen door een lichtomdeine.

lynch

Pah!

stephen

Hoe dan ook, wie heeft er behoefte aan twee gebaren om brood en kruik uit te beelden? Deze beweging beeldt de bete en de kruik brood en wijn bij Omar uit. Hou mijn stok vast.

lynch

Lazer op met je schijtstok. Waar gaan we naartoe?

stephen

Lustbeslopen lynx, naar la belle dame sans merci, Georgina Johnson, ad deam qui laetificat iuventutem meam.

(Stephen steekt hem ruw de essestok toe, spreidt langzaam zijn handen en legt zijn hoofd in zijn nek tot beide handen, naar beneden gekeerd, zich op een spanwijdte van zijn borst bevinden, in elkaar snijdende vlakken, de vingers nog net tegen elkaar, de linker iets hoger.)

lynch

En wat is het brood? Het en scheelt niet. Dat of het douanehuis. Illustreert uzelver. Hier neem je kruk en wandel.

(Ze gaan verder. Tommy Caffrey hobbelt naar een gaslantaarn, klemt hem vast en klimt spasmodisch omhoog. Van de bovenste steun glijdt hij naar beneden. Jacky Caffrey klemt zich vast om te klimmen. De grondwerker zwalkt tegen de lantaarn. De tweeling maakt zich in het donker uit de voeten. De grondwerker wankelt, drukt een wijsvinger tegen de ene neusvleugel en spuit uit het andere neusgat een lange vloeibare straal snot. Hij zwalkt tegen de lamp aan en waggelt weg door de menigte met zijn flakkerende toorts.

Slangen van riviernevel komen traag aangekropen. Uit riolen, spleten, beerputten, mestvaalten rijzen van alle kanten stagnerende dampen op. Een gloed licht op in het zuiden voorbij de zeewaartse rakken van de rivier. De grondwerker wankelt voorwaarts, doorklieft de menigte en zwalkt in de richting van het rangeerterrein. Aan de andere kant onder de spoorbrug verschijnt Bloom, rood aangelopen, hijgend, terwijl hij brood en chocola in een zijzak propt. In de etalage van kapper Gillen toont een composietportret hem het beeld van koene Nelson. Een holle spiegel opzij biedt hem de liefdesledige langverlorene lugubu Boeloehoem. Gestrenge Gladstone beschouwt hem strak, Bloom voor Bloom. Hij passeert, geboeid door de blik van de onbarmhartige Wellington, maar in de bolle spiegel ontboeide de grijns de spallingoogjes en de spekvette bollewangenhapsnoet van holdydepoldy de koe op zoldy.

Bij de deur van Antonio Rabbaiotti houdt Bloom halt, bezweet onder de heldere booglamp. Hij verdwijnt. Een ogenblik later verschijnt hij weer en spoedt zich verder.)

bloom

Vis met piepers. Niks gedaan. Ah!

(Hij verdwijnt in de zaak van Olhausen de varkensslager, onder het neerzakkende rolluik. Enkele ogenblikken later komt hij onder het luik vandaan, puffende Poldy, blazende Bloehoem. In elke hand houdt hij een pakje, een met een lauwwarm varkenspootje en een met een koude schaapspoot, besprenkeld met peperkorrels. Hij hapt naar adem als hij weer rechtop staat. Dan buigt hij zich naar één kant, drukt een pakje tegen zijn ribben en kreunt.)

bloom

Steek in m’n zij. Waarom ben ik ook gaan rennen?

(Hij haalt zorgvuldig adem en loopt langzaam verder naar het belantaarnde rangeerterrein. De gloed licht weer op.)

bloom

Wat is dat? Een flitssein? Zoeklicht.

(Hij blijft staan kijken op de hoek bij Cormack.)

bloom

Aurora borealis of een staalgieterij? Ah, de brandweer natuurlijk. Zuidkant in elk geval. Uitslaande brand. Misschien wel zijn huis. Beggar’s Bush. Wij zijn veilig. (hij neuriet vrolijk) Brand in Londen, brand in Londen! Brand brand, brand brand! (hij krijgt de grondwerker in het oog die door de menigte zwalkt aan de andere kant van de Talbotstraat) Ik loop hem nog mis. Rennen. Vlug. Beter hier oversteken.

(Hij schiet weg om over te steken. Straatjochies schreeuwen.)

de straatjochies

Pas op, m’neer!

(Twee fietsen zoeven met zwaaiende ontstoken lampions en rinkelende bellen rakelings langs hem heen.)

de bellen

Haltialtieal.

bloom

(blijft stokstijf staan, door een kramp getroffen) Auw!

(Hij kijkt om zich heen, schiet plotseling naar voren. Door de oprijzende mist zwenkt een zandstrooiende draak, behoedzaam van tempo, log op hem af, knipperend met z’n enorme rode koplamp en met de trolleystang sissend aan de kabel. De bestuurder trapt op zijn voetschel.)

de schel

Beng Beng Bli Blaw Boe Bokk Bloo.

(De rem knarst hevig. Bloom heft de witgeschoeide hand van een politieagent en strompelt stijfbenig uit de baan. De bestuurder, naar voren geworpen, stompneuzig, tegen het stuurwiel, schreeuwt als hij langsglijdt boven puntstukken en strijkregels uit.)

de bestuurder

Hé, schijtbak, de hoedentruc aan het doen?

(Bloom hoeppoept op de stoep en staat weer stil. Hij veegt een spat modder van zijn wang met een van zijn bepakte handen.)

bloom

Mag hier helemaal niet in. Op het nippertje was dat maar m’n steek is weg. Moet die Sandowoefeningen weer oppakken. Met de handen op de grond. Verzekeren tegen ongevallen op straat ook. Providentia. (hij bevoelt zijn broekzak) Arme mama’s panacee. Hak blijft zo steken in het spoor of veter in een tandrad. Dag dat het wiel van de Zwarte Maria m’n schoen lostrok op de hoek bij Leo­nard. Driemaal is scheepsrecht. Schoenentruc. Onbeschofte bestuurder. Ik zou hem moeten aangeven. Spanning maakt ze nerveus. Is misschien dezelfde kerel die me vanmorgen met dat paardenwijf in de weg zat. Net zo’n schoonheid. Toch snel van hem gereageerd. De stijve tred. Waar woord in scherts gesproken. Die vreselijke kramp in de Ladsteeg. Moet iets verkeerds hebben gegeten. Staat voor geluk. Waarom? Waarschijnlijk verdwaald vee. Teken van het beest. (hij doet zijn ogen heel even dicht) Beetje licht in het hoofd. De maandelijkse of het gevolg van het andere. Sufkop mufkop. Dat vermoeide gevoel. Is me te veel nu. Auw!

(Een sinistere gestalte leunt op vervlochten benen tegen de muur van O’Beirne, een onbekend gelaat, ingespoten met donker kwik. Onder een wijdgerande sombrero beziet de gestalte hem met boos oog.)

bloom

Bueñas noches, señorita Blanca. Que calle es esta?

de gestalte

(onbewogen, heft ten teken een arm) Wachtwoord. Sraid Mabbot.

bloom

Haha. Merci. Esperanto. Slan leath. (hij mompelt) Spion van de Gaelic League, gestuurd door die vuurvreter.

(Hij doet een stap naar voren. Een zakbeladen voddenman verspert hem de weg. Hij stapt naar links, voddenzakman naar links.)

bloom

Scuseer.

(Hij springt naar rechts, zakvoddenman naar rechts.)

bloom

Scuseer.

(Hij zwiert, zwenkt, stapopzij, glipt en slipt erlangs.)

bloom

Rechts, rechts, rechts houden. Mocht er een wegwijzer door de Touring Club in Stepaside zijn neergezet, wie kan die weldaad voor de mensheid dan op zijn conto schrijven? Ik die daar verdwaalde en in de pen klom voor een ingezonden brief aan de Irish Cyclist met als kop In pikkedonker Stepaside. Rechts, rechts, rechts houden. Vodden en todden om twaalf uur ’s nachts. Zal wel een heler zijn. Eerste plek waar een moordenaar heen gaat. Z’n zonden der wereld eraf wassen.

(Jacky Caffrey rent, achternagezeten door Tommy Caffrey, pardoes tegen Bloom op.)

bloom

O.

(Door de botsing houdt hij, met knikkende knieën, halt. Tommy en Jacky verdwijnen hierheen, daarheen. Bloom beklopt met bepakte handen klokkiezakje, zakboekzakje, platvinkzakje, zalige zonden, aardappelzeep.)

bloom

Pas op voor zakkenrollers. Ouwe dieventruc. Tegen je aan lopen. En dan je portemonnee snaaien.

(De retriever komt snuffelend dichterbij, neus tegen de grond. Een uitgestrekt liggende gedaante niest. Er verschijnt een gebogen baardige gestalte gehuld in de lange kaftan van een ouderling in Zion en met huismuts met magenta kwastjes. Een hoornen bril hangt langs zijn neusvleugels. Er lopen gele gifvegen over het strakke gelaat.)

rudolph

Tweede halve kroon over balk gegooid vandaag. Ik heb jou gezegd nooit uitgaan met dronken goj. Zo vang jij geen geld.

bloom

(verbergt het varkenspootje en het schaapspootje achter zijn rug, bedremmeld, voelt hij warm en koud pootjesvlees) Ja, ich weiss, papatschi.

rudolph

Wat doe jij in deze plek hier? Heb jij geen ziel? (met krachteloze giereklauwen betast hij het zwijgende gezicht van Bloom) Ben jij niet mijn zoon Leopold, kleinzoon van Leopold? Ben jij niet mijn beminde zoon Leopold die het huis van zijn vader verliet en de god van zijn vaderen verliet, Abraham en Jakob?

bloom

(op zijn hoede) Ik neem aan van wel, vader. Mosenthal. Wat er van hem over is.

rudolph

(streng) Op een avond brengen zij jou thuis dronken als hond na jouw goede geld gespendeerd. Hoe noem jij die daar knapen die rennen?

bloom

(in fris blauw Oxforduniform uit zijn jeugd met witte vestboorden, smalle schouders, met bruine alpenhoed en een zuiver zilveren Waterbury heren-remontoir en een dubbele Alberthorlogeketting met zegel eraan vast, één kant van hem bedekt met opdrogende modder) Veldlopers, vader. Dat ene keertje.

rudolph

Ene keertje! Modder kop tot teen. Hand opengehaald. Kaakklem. Zij maken jou kaputt, Leopoldleben. Jij moet uitkijken voor die knapen.

bloom

(zwakjes) Ze daagden me uit tot een spurtje. Het was modderig. Ik ben uitgegleden.

rudolph

(met minachting) Gojim naches! Een fraai schoonspel voor je arme moeder!

bloom

Mamma!

ellen bloom

(in mopmuts met lintjes van een revuetravestiet, weduwe Twankeycrino­line en -queue, vanachteren sluitende blouse met pofmouwen, grijze mitaines en broche met camee, haar gevlochten in een gouddraadnetje, verschijnt boven de leuning van de overloop, met een scheve kandelaar in haar hand, en gilt in schrille ontsteltenis) O zalige Verlosser, wat hebben ze met hem uitgespookt! Mijn vlugzout! (Ze haalt een reefje rok op en doorwoelt de buidel van haar gestreepte blauwlinnen onderrok. Er vallen een fiool, een Agnus Dei, een verschrompelde aardappel en een celluloid popje uit.) Heilig Hart van Maria, waar was je was je was je toch?

(Bloom, mompelend, zijn ogen neergeslagen, begint zijn pakjes in zijn gevulde zakken te stouwen maar geeft het op, murmelend.)

een stem

(scherp) Poldy!

bloom

Wie? (hij duikt weg en weert stuntelig een klap af) Tot uw dienst.

(Hij kijkt op. Naast haar luchtspiegeling van dadelpalmen staat een knappe vrouw in Turks kostuum voor hem. Weelderige rondingen spannen haar scharlaken broek en jasje met gouden split. Een brede gele buikband omgordt haar. Een witte yashmak, violet in de nacht, bedekt haar gezicht, en laat alleen haar grote donkere ogen en ravenzwarte haar vrij.)

bloom

Molly!

marion

Wattie? Mevrouw Marion van nu af aan, beste man, als je het ­tegen mij hebt. (satirisch) Heeft arme kleine mannie kouwe voetjes van het lange wachten?

bloom

(verwisselt voortdurend van standbeen) Nee, nee. Helemaal niet.

(Hij ademt heftig geagiteerd, slokt teugen lucht, vragen, verwachtingen, varkenspootjes voor haar avondeten, dingen die hij haar wil zeggen, excuus, verlangen, geheel in haar ban. Een muntje glimmert op haar voorhoofd. Aan haar voeten zitten juwelen teenringen. Haar enkels zijn verbonden door een dun kluisterkettinkje. Naast haar wacht een kameel gehuifd met het torentje van een tulband. Een zijden ladder met ontelbare sporten klimt op naar zijn wiegende baldakijn. Hij kuiert nader met verongelijkt achterwerk. Krachtig kletst ze hem op de schonken, haar goudgebande polshangers verbolgend, en foetert hem in het Moors uit.)

marion

Nebrakada! Femininum!

(De kameel tilt een voorpoot op, plukt van een boom een grote mango, overhandigt hem aan zijn meesteres, met de ogen knipperend, in zijn gespleten hoef, laat dan zijn hoofd hangen en gaat, knorrend, met hooggeheven hals, wankel door de knieën. Bloom gaat krom staan voor haasje-over.)

bloom

Ik kan u bieden... ik bedoel als uw zakelijke menagerer.. mevrouw Marion..... als u....

marion

Dus je ziet wel dat er iets veranderd is? (haar handen glijden traag over haar beloverde corsage, met trage vriendelijke spotternij in haar ogen) O Poldy, Poldy, wat ben je ook een arme ouwe slapjanus! Durf nou eens te leven. Ga de wijde wereld zien.

bloom

Ik ging net terug voor die lotion, boomliguster, oranjebloesemwater. Winkel sluit eerder op donderdag. Maar meteen morgenochtend. (hij beklopt diverse zakken) Die wandelende nier. Ah!

(Hij wijst naar het zuiden, dan naar het oosten. Er verrijst een nieuw schoon stuk citroenzeep dat licht en geur verspreidt.)

de zeep

Bloom en ik, we zijn een koppel roemrucht.

Hij polijst de aarde en ik poets de lucht.

(Het besproete gezicht van Sweny, de drogist, verschijnt in de zeepzonneschijf.)

sweny

Dat is dan drie en een penny.

bloom

Ja. Voor mijn vrouw. Mevrouw Marion. Speciaal recept.

marion

(zachtjes) Poldy!

bloom

Ja m’vrouw?

marion

Ti trema un poco il cuore?

(Smalend drentelt ze weg, het duet uit Don Giovanni neuriënd, plomp als een bol volgepropte kropper.)

bloom

Ben je zeker van dat Voglio? Ik bedoel de uitspraa....

(Hij volgt, gevolgd door de snuffelende terriër. De hoerenmadam op leeftijd grijpt hem bij zijn mouw, met glinsterende stoppels op haar kinwrat.)

de hoerenmadam

Tien shilling per maagdenvlies. Onbedorven ding heeft nog nooit iemand aangezeten. Vijftien. Zit niemand tussen als d’r ouwe lave­loze vader.

(Ze wijst. In het gat van haar donkere hol staat steels, doorweekt van de regen, Bridie Kelly.)

bridie

De Hatchstraat. Iets leuks van plan?

(Piepend flappert ze haar vleermuissjaal en rent weg. Een ruwe kwant rent haar na met laarzenschreden. Hij struikelt op de stoeptreden, krabbelt overeind, duikt het duister in. Er weerklinken zwakke pieplachjes, steeds zwakker.)

de hoerenmadam

(met glimmende wolveogen) Die komt niks tekort. In de luxe kasten krijg je geen maagden. Tien shilling. En sta daar niet te staan de godganse nacht anders ziet de burgerpot ons. Zevenenzestig is een klootzak.

(Wellustig loerend mankt Gerty MacDowell naar voren. Ze haalt achter haar rug vandaan, lonkend, en toont koket, haar bebloede lap.)

gerty

Al mijn aardse goederen als teken van mij en jou. (ze mompelt) Dat is jouw schuld. Ik haat je.

bloom

Ik? Wanneer dan? Je droomt. Ik heb je nog nooit gezien.

de hoerenmadam

Laat de meneer met rust, konkelaarster. Meneer nepbrieven schrijven. Tippelen en pieren. Je moeder moest je eigenlijk aan de beddestijl vastbinden en je ervan langs geven met de riem, kleine sloerie dat je d’r bent.

gerty

(tegen Bloom) Toen je al de geheimen van mijn onderste la zag. (ze klampt zich vast aan zijn mouw, kwijlend) Vieze getrouwde man! Ik hou van je dat je dat bij me hebt gedaan.

(Ze glijdt slingerend weg. Mevrouw Breen, in friezen herenjas met afneembare blaasbalgzakken, staat op de straatweg, haar schelmse ogen wijdopen, en lacht heel haar herbivore hazetanden bloot.)

mevrouw breen

Meneer...

bloom

(kucht ernstig) Mevrouw, toen wij voor het laatst het genoegen hadden bij brief gedateerd de zestiende dezer....

mevrouw breen

Meneer Bloom! U hier in de poel des verderfs! Heb ik u even mooi betrapt! Ondeugd!

bloom

(gehaast) Niet zo hard mijn naam. Wat denkt u eigenlijk wel van me? Me niet verraden. De muren hebben oren. Hoe maakt u het? Het is tijden geleden dat ik. U ziet er fantastisch uit. Helemaal top. Het is me het weertje wel voor de tijd van het jaar. Zwart refracteert hitte. Snijd zo een stuk af naar huis. Interessant stuk van de stad. Redding van gevallen vrouwen. Het Magdalen-asiel. Ik ben de secretaris.....

mevrouw breen

(steekt een vinger op) Nou moet u niet jokken! Ik ken iemand die daar helemaal niet van gediend is. O wacht maar tot ik Molly zie! (geniepig) Verklaar jezelf nader en wel nu of nooit want anders wee je gebeente!

bloom

(kijkt achterom) Ze heeft vaak gezegd dat ze het wel eens wilde zien. Door achterbuurten buurten. Het exotische, snap je. Negerbedienden in livrei ook als ze geld had. Othello het zwarte beest. Eugene Stratton. Zelfs de klepperman en aangever bij de Livermore zwarte minstrelen. De broertjes Bohee. Schoorsteenveger is ook goed.

(Tom en Sam Bohee, geschminkte roetmoppen in witte linnen pakken, scharlaken sokken, extra gesteven Samboboord en grote scharlaken aster in hun knoopsgaten, springen tevoorschijn. Elk met z’n banjo omgehangen. Hun blekere, kleinere negroïde handen plukken de plinkeplonke snaren. Ze flitsen met witte kafferogen en slagtanden en ratelen door een instrumentaaltje in klunzige klompen, zagend, zingend, rug aan rug, teen hak, hak teen, met klapzoensmakkende nikkerlippen.)

tom en sam

Er zit iemand in het huis bij Dina,

Er zit iemand in het huis, ho-ho

Er zit iemand in het huis bij Dina,

Die speelt op z’n ouwe banjo.

(Ze wissen de zwarte maskers van hun ongelikte babyfaces: waarna ze gniffelend, grinnikend, plinkeplonkend diedeldomdeine al cakewalkend wegdansen.)

bloom

(als een boer met kiespijn glimlacherig) Een weinig frivoliteit, u en ik, als u daartoe genegen bent? Wilt u wellicht dat ik u omhels voor een kleine fractie van een seconde?

mevrouw breen

(schreeuwt schalks) O malle eppie! U zou zichzelf eens moeten zien!

bloom

Voor de goeie ouwe tijd. Ik bedoel alleen een entrenoustje met z’n vieren, een klein matrimoniaal gemengd amusement van onze wederzijdse echtelijkheden. U weet dat ik altijd een zwak voor u heb gehad. (somber) Ik heb u die valentijn gestuurd van de ­lieve gazelle.

mevrouw breen

Potverkaatje, een onzalige vertoning is u! Fataal gewoon. (ze steekt inquisitief haar hand uit) Wat houdt u achter uw rug verborgen? Laat maar zien, als een brave jongen.

bloom

(grijpt haar pols met zijn vrije hand) Josie Powell was het, de knapste debutante van Dublin. Wat vliegt de tijd! Weet u nog, terugblikkend in een retrospectief arrangement, kerstavond, de instuif bij Georgina Simpson thuis toen ze dat Irving Bishop-spelletje deden, geblinddoekt een speld vinden en gedachtenlezen? Thema, wat zit er in de snuifdoos?

mevrouw breen

U was de held van de avond met uw tragikomische voordracht, die was u op het lijf geschreven. U was altijd het lievelingetje van de dames.

bloom

(cavalier, in smoking met moirézijden revers, blauw vrijmetselaarsinsigne in zijn knoopsgat, zwarte vlinderdas en paarlemoeren manchetknopen, een geslepen champagnefluit scheefgehouden in zijn hand) Dames en heren, op Ierland, schoonheid, huis en haard.

mevrouw breen

De voorgoed vervlogen tijd. Liefdes oude liefdeslied.

bloom

(laat veelzeggend zijn stem dalen) Ik geef toe dat ik theepot van nieuwsgierigheid om te weten of een zeker iemands iets op dit moment een beetje in theepot staat.

mevrouw breen

(dweperig) Ontzettend in theepot! Theepot in Londen en ik sta gewoon helemaal in theepot! (ze schurkt tegen hem aan) Na de raadselspelletjes tussen de schuifdeuren en de knalbonbons uit de boom gingen we op de ottomane bij de trap zitten. Onder de maretak. Alleen met z’n tweetjes.

bloom

(draagt een purperen napoleonsteek met halvemaan van amber, terwijl zijn vingers en duim langzaam afdalen naar haar zachte klamme vlezige handpalm die ze gedwee overgeeft) Het middernachtelijk spookuur. Ik haalde de splinter uit deze hand, voorzichtig, langzaam. (teder, terwijl hij een robijnen ring om haar vinger schuift) Là ci darem la mano.

mevrouw breen

(in een eendelige avondjapon uitgevoerd in maanlichtblauw, een klatergouden sylfidediadeem op haar voorhoofd met haar balboekje op de grond gevallen naast haar maanblauwe satijnen muiltje, holt zachtjes haar handpalm, snel ademend) Voglio e non..... U is heet! U gloeit! Linkerhand nabij het hart.

bloom

Toen u uw huidige keuze maakte, zei men dat het de schoonheid en het beest was. Ik kan u dit nimmer vergeven. (de vuist gebald ­tegen het voorhoofd) Besef wat het betekent. Alles wat u toen voor me betekende. (schor) Vrouw, het maakt me kapot!

(Denis Breen schuifelt, hoogwitgehoed, met Wisdom Hely’s reclamebord, langs ze voorbij op huispantoffels, zijn vale baard uitgestoken, mompelend naar rechts en naar links. Kleine Alf Bergan schaduwt, gehuld in de mantel van de schoppenaas, hem van links en van rechts, dubbel van het lachen.)

alf bergan

(wijst honend naar het reclamebord) O.p: op.

mevrouw breen

(tegen Bloom) Agge maar leut het. (ze geeft hem het blije oog) Waarom heeft u er geen zoen op gegeven om hem beter te maken? U wou het wel.

bloom

(geschokt) Molly’s beste vriendin! Had u dat gekund?

mevrouw breen

(haar papperige tong tussen de lippen, offreert een duivekusje) Hnhn. Drie keer raaien. Heb je een klein presentje voor me daar?

bloom

(langs zijn neus weg) Koosjer. Een hapje voor het avondeten. Een huis zonder pot paté heet incompleet. Ik ben naar Leah geweest, mevrouw Bandmann Palmer. Indringende Shakespearevertolkster. Heb helaas het programma weggegooid. Echt verdraaid goeie zaak voor varkenspootjes in deze buurt. Voel maar.

(Met drie dameshoeden vastgepind op zijn hoofd verschijnt Richie Goulding, naar een kant overgeheld door de zwarte aktetas van Collis & Ward waarop met witte kalk een doodshoofd en gekruiste knekels zijn geschilderd. Hij opent de tas en toont hem vol bloende, bokking, gerookte Findonschelvis en dicht opeengepakte pillen.)

richie

Beste prijskwaliteit in Dub.

(Neet Pat, zo doof als een hardhoorse kwartel, staat op het trottoir, vouwt zijn servet, ober sober op wacht, wacht.)

pat

(komt naderbij met een schuingehouden bord morsmorsende jus) Rundvleesniertjes. Flesje pilsner. Hie hie hie. Sober op wacht wacht ik om te oberen.

richie

Goeiegod. ikh ebno gnooiti nheel....

(Met hangend hoofd stapt hij bokkig voort. De grondwerker zwalkt langs en spietst hem aan zijn vlammende gaffel.)

richie

(met een kreet van pijn, zijn hand op zijn rug) Ah! Me Bright! Verdraaid!

bloom

(wijst naar de grondwerker) Een spion. Gedraag je onopvallend. Ik heb een hekel aan stomme meutes. Ik ben geen plezierdier. Ik bevind me ernstig in de penarie.

mevrouw breen

Kletsmajoren en praatjes voor de vaak zoals te doen gebruikelijk met uw larie en apekool.

bloom

Ik ga u een geheimpje verklappen hoe ik hier verzeild ben geraakt. Maar niemand vertellen. Zelfs Molly niet. Ik heb een hoogst pertinente reden.

mevrouw breen

(hoteldebotel) O, natuurlijk niet, voor geen goud.

bloom

Zullen wij een eindje oplopen? Doeneme dat?

mevrouw breen

Doeneme.

(De hoerenmadam gebaart onbeacht. Bloom wandelt verder met mevrouw Breen. De terriër volgt, jankt jammerlijk en kwispelstaart.)

de hoerenmadam

Jodenhom!

bloom

(in een havermoutkleurig sportpak, met een twijgje wilde kamperfoelie in de lapel, chic vaalgeel overhemd, zwartwit geruite dassjaal met sint-andries­kruis, witte slobkousen, reebruine stofjas over zijn arm, taanrode gaatjesschoenen, veldkijker aan bandelier en een grijze garibaldihoed) Weet u nog lang lang geleden, jaren en jaren, vlak nadat Milly, Marionette noemden we haar, net gespeend was, ging gans ’t gezelschap gezellig gezamenlijk naar de Fairyhouse paardenrennen, was het toch?

mevrouw breen

(in elegant saksisch blauw mantelpakje, wit fulpen hoedje en spinragvoile) Leopardstown.

bloom

Leopardstown bedoel ik. En Molly won toen zeven shilling op een driejarige die Nevertell heette en toen we over Foxrock naar huis gingen in die ouwe vijfzits pieremagoggelbrik en u in de bloei van uw leven en u had die nieuwe witte fulpen hoed op met band van mollebont die mevrouw Hayes u had aangeraden te kopen omdat hij was afgeprijsd naar negentien en elf, een stukkie ijzerdraad en een ouwe lap katoenfluweel, en ik wil er een lief ding om verwedden dat ze het expres had gedaan....

mevrouw breen

Natuurlijk deed ze het expres, de valse kat! Vertel mij wat! Fijn advies!

bloom

Want het stond u voor nog geen kwart zo goed als dat andere snoezelige geruite tokje met die paradijsvogelvleugel erop dat ik u zo goed vond staan en u zag er echt waar gewoon om op te eten in uit al was het zonde om het beestje dood te maken, u stout wreed monstertje, kleine wurm met een hartje ter grootte van een speldeknop.

mevrouw breen

(knijpt in zijn arm, grijnst onnozel) Stout en wreed was ik!

bloom

(zacht, geheimzinnig, steeds rapper) En Molly at een broodje gekruid vlees uit de picknickmand van mevrouw Joe Gallagher. Eerlijk gezegd, al had ze haar bevorderaars of bewonderaars, heb ik nooit wat aan haar stijl gevonden. Ze was....

mevrouw breen

Al te....

bloom

Ja. En Molly moest lachen omdat Rogers en Mafkees O’Reilly een haan nadeden toen we langs een boerderij kwamen en Marcus Tertius Moses, de theekoopman, haalde ons in met zijn dochter in een sjees, Ballerina Moses heette ze, en de poedel bij haar op schoot vloog op en u vroeg me of ik ooit had gehoord of gelezen of dat ik wist of was tegengekomen....

mevrouw breen

(gretig) Ja, ja, ja, ja, ja, ja, ja.

(Ze vervaagt van zijn zijde. Gevolgd door de jankende hond loopt hij door naar de hellepoort. In een doorgang staat een vrouw voorovergebogen, haar voeten uit elkaar, koeïg te pissen. Buiten een kroeg met gesloten luiken staat een kloft peezuigers te luisteren naar een verhaal dat hun voorman met de geknakte snuffelink met rauwe humor aan het raspen is. Twee van hen, armloos, worstelen spartelend, grommend, in een verminkt doordrenkt spiegelgevecht.)

de voorman

(hurkt, zijn stem verwrongen in zijn snuit) En toen Cairns van de steiger in de Beaverstraat afkwam toen had ie het gewoon gedaan in de emmer porter die daar op het schaafsel stond te wachten voor de stukadoors van Derwan.

de peezuigers

(bulderen met gespleten gehemeltes) O jaaizes!

(Hun verfbespikkelde hoofddeksels waggelen. Bespetterd met stijfsel en kalk van hun keten dartelen ze ledemaatloos om hem heen.)

bloom

Ook toevallig. Zij vinden het grappig. Allesbehalve. Klaar daglicht. Proberen te lopen. Gelukkig geen vrouw.

de peezuigers

Jaaizes, das een goeie. Glauberzout. O jaaizes, in d’r lui hun por­ter.

(Bloom loopt langs. Goedkope hoeren, alleen, in koppel, behoofddoekt, haveloos, roepen uit stegen, deuren, hoeken.)

de hoeren

Moet je nog ver, vreemde knul?

Hoe is het met je middelste been?

Hebbie een lucifer op zak?

Kom dan maak ik hem effe stijf voor je.

(Hij sopt door hun zomp naar de verlichte straat verderop. Uit een bolling van raamgordijnen steekt een grammofoon zijn gedeukte koperen slurf op. In de schaduw sjachert de bazin van een drankhol met de grondwerker en de twee roodrokken.)

de grondwerker

(boerend) Waar is die gore tent?

de drankholbazin

Purdonstraat. Shilling voor een fles stout. Fatsoenlijke vrouw.

de grondwerker

(grijpt de twee roodrokken vast, strompelt met ze op) Voorwaarts, leger van Brittannië!

soldaat carr

(achter zijn rug) Niet zo’n klein beetje bezopen ook.

soldaat compton

(lacht) Zo hé!

soldaat carr

(tegen de grondwerker) De Portobellokazerne, de kantine. Vraag naar Carr. Carr, meer niet.

de grondwerker

(schreeuwt) Wij zijn de jongens. Van Wexford.

soldaat compton

Zeg! Wat moeten we met de sergeant-majoor?

soldaat carr

Bennett? Da’s mijn maatje. Ouwe Bennett is geweldig.

de grondwerker

(schreeuwt)

De knellende keten.

En bevrijden het vaderland.

(Hij strompelt verder en trekt de soldaten met zich mee. Bloom blijft staan, het spoor bijster. De hond komt dichterbij, tong buitenboord labberend, hijgend.)

bloom

Kan zoeken tot je een ons weegt. Huizen van ontucht. God mag weten waar ze naartoe zijn. Dronkelappen lopen twee keer zo snel. Mooi zootje. Scène op Westland Row. Dan in de eerste klas springen met een derdeklas kaartje. Dan te ver. Trein met locomotief achter. Had me zo meegenomen naar Malahide of op een zijspoor voor de nacht of een botsing. Tweede borrel is de boosdoener. Eentje is de juiste maat. Waarom zit ik eigenlijk achter hem aan? Toch, hij is de beste van het spul. Als ik niet over mevrouw Beaufoy Purefoy gehoord had was ik niet gegaan en was ik niet tegengekomen. Kismet. Dat geld raakt hij kwijt. Wij ledigen uw nood. Goeie business voor kastjesmannen, knijpers. Hoeveel mot je? Zo gewonnen zo geronnen. Had m’n leven erbij kunnen inschieten met die ventschelwielbaantrolleystanglichtmoloch zonder tegenwoordigheid van geest. Redt je er niet altijd uit, toch. Zou zijn neergeschoten als ik die dag twee minuten later langs de etalage van Truelock was langsgelopen. Afwezigheid van lichaam. Maar als de kogel alleen door m’n jas was gegaan kon ik schadevergoeding krijgen, smartegeld vijfhonderd pond. Wie was het? Dure gast van de club in de Kildarestraat. God sta z’n jachtopziener bij.

(Hij tuurt voor zich uit en leest op de muur een opschrift met krijt, Natte Droom, bij een fallische tekening.) Curieus! Wat Molly tekende op de bevroren koetsruit in Kingstown. Waar lijkt dat op? (Opgeverfde popvrouwtjes lummelen in de verlichte deuropeningen, in vensternissen, en roken apehaarsigaretten. De geur van het weezoete kruid zweeft naar hem toe in trage ronde ovalende kransen.)

de kransen

Zoet is de zaligheid. Zalige zonden.

bloom

M’n ruggegraat voelt wat slapjes. Door of omkeren? En dit eten? Als ik het eet word ik varkensvies. Absurd ben ik. Geldverspilling. Een en acht pence te veel. (De retriever duwt een koude snuffelsnufferd tegen zijn hand en kwispelstaart.) Vreemd hoe ze naar me toe trekken. Zelfs dat onbeest vandaag. Beter eerst tegen praten. Net als vrouwen houden ze van rencontres. Stinkt als een bunzing. Chacun son goût. Misschien is ie hondsdol. Hondsdagen. Onzeker in z’n bewegingen. Braaf! Fido! Braaf! Garry­owen! (De wolfshond gaat languit op z’n rug liggen, obsceen kronkelend met bedelende poten, zijn lange zwarte tong buitenboord labberend.) Invloed van zijn omgeving. Geef ze wat en je bent ervan af. Zolang tenminste niemand. (Bemoedigende woordjes roepend schuifelt hij met een schuldige stroperstred terug, geschaduwd door de setter, een donkere stallestankhoek in. Hij ontrolt een van de pakjes en wil het varkenspootje voorzichtig neerleggen maar stopt en voelt aan de schaapspoot.) Best flink voor drie pence. Maar ik houd hem wel links vast. Kost meer moeite. Waarom? Kleiner door minder gebruik. O, laat maar zakken. Twee en zes.

(Met spijt laat hij het ontrolde varkenspootje en schaapspootje zakken. Stuntelig vermaalt de mastiff de bundel en vreet zich vol grommende gulzigheid, de botten krakend. Twee wachters in regencape naderen, stil, waakzaam. Ze mompelen onderling.)

de wachters

Bloom. Van Bloom. Voor Bloom. Bloom.

(Ze leggen allebei een hand op Blooms schouder.)

eerste wachter

Op heterdaad betrapt. Overtreding der wet.

bloom

(stamelt) Ik doe goed voor anderen.

(Een kluft meeuwen, stormzwaluwen, stijgt hongerig uit Liffeyslik op met Banburycakes in hun snavel.)

de meeuwen

Ka kep kankury kake.

bloom

Vriend des mensen. Met diervriendelijkheid getraind.

(Hij wijst. Bob Doran, die bijna van een hoge barkruk valt, zwabbert boven de kauwende spaniël.)

bob doran

Fikkie. Geef eens een poot. Poot.

(De buldog gromt, de nekharen overeind, een mop varkensschenkel tussen z’n kiezen waartussendoor hondsdol schuimspuug druipt. Bob Doran valt zonder geluid een souterrain in.)

tweede wachter

Dierenbescherming.

bloom

(enthousiast) Nobel werk! Ik heb die tramconducteur op de ­Harold’s Crossbrug de mantel uitgeveegd voor het mishandelen van dat ­arme paard met zijn open gareelwonden. Kreeg een grote mond terug. Stank voor dank. Goed, het vroor en het was de laatste tram. Alles wat je hoort over het circusleven is hoogst treurigstemmend.

(Signor Maffei, bezieldbleek, in leeuwentemmerskostuum met diamanten knopen in zijn frontje, stapt naar voren met een circus-papierhoepel, een klappende koetsierszweep en een revolver waarmee hij de zwelgende dog onder schot houdt.)

signor maffei

(met een sinistere lach) Dames en heren, mijn geleerde hazewind. Ik was het die de bokkende bronco Ajax heeft gedresseerd met mijn gepatenteerde spijkerzadel voor carnivoren. Karwats onder de buik met een geknoopte knoet. Bloktakel en wurgkatrol maken elke leeuw, hoe recalcitrant ook, zelfs Leo ferox hier, de Lybische menseneter, zo mak als een lammetje. Een gloeiendhete koevoet en wat olie gesmeerd op de brandende plek hebben Fritz van Amsterdam voortgebracht, de denkende hyena. (hij kijkt woest) Ik bezit het Indische oog. Mijn fonkelende oog doet het samen met deze borstglimmers. (met een hypnotiserende glimlach) Ik presenteer u mademoiselle Ruby, de trots van de ring.

eerste wachter

Vooruit. Naam en adres.

bloom

Kan ik even niet opkomen. Achja! (hij neemt zijn kwaliteitshoed af en groet) Dr. Bloom, Leopold, tandheelkundige. U hebt gehoord van Von Blum Pasha. Tig miljoenen. Donnerwetter! Bezit half Oostenrijk. Egypte. Neef.

eerste wachter

Papieren.

(Er valt een kaartje uit de leren hoofdband van Blooms hoed.)

bloom

(in rode fez, kadi-ornaat met brede groene sjerp en een vals insigne van het Legioen van Eer, raapt het kaartje ijlings op en overhandigt het.) Met uw welnemen. Mijn club is de Junior Army & Navy. Juridisch adviseurs: advocatenkantoor John Henry Menton, Bachelor’s Walk 27.

eerste wachter

(leest) Henry Flower. Zonder vaste woon- of verblijfplaats. Wederrechtelijk bespieden en belagen.

tweede wachter

Een alibi. Dit is een waarschuwing.

bloom

(haalt uit zijn hartzakje een verfomfaaide gele bloem) Dit is de bewuste bloem. Ik kreeg hem van een man, ik weet niet hoe hij heet. (plausibel) U kent die oude grap, roos van Castilië. Bloom. Verandering van naam. Virag. (hij mompelt sub rosa, vertrouwelijk) We zijn verloofd snapt u, sergeant. Dame in het spel. De strikken der liefde. (hij geeft de tweede wachter een vriendelijk schouderduwtje) Drommels nog an toe. Bij de marine zijn we nu eenmaal galante versierders. Tis het uniform, nietwaar. (hij wendt zich ernstig tot de eerste wachter) Niettemin vind je zo nu en dan je Waterloo. Wip gerust eens een avondje aan voor een glaasje oude bourgogne. (tegen de tweede wachter vrolijk) Ik stel u aan elkaar voor, inspecteur. Ze is overal voor in. Is in een handomdraai gepiept.

(Er verschijnt een donker, met kwik behandeld gezicht, dat een gesluierde gestalte meevoert.)

het donkere kwik

Hij wordt gezocht door het Kasteel. Hij is oneervol uit het leger ontslagen.

martha

(zwaar gesluierd, met een karmozijnen halster om haar nek, een exemplaar van de Irish Times in de hand, op verwijtende toon, wijzend) Henry! Leo­pold! Lionel, verdoolde! Zuiver mijn naam.

eerste wachter

(streng) Meekomen naar het bureau.

bloom

(bang, zet zijn hoed op, doet een pas achteruit, dan, aan zijn hart plukkend en met zijn rechter onderarm in een rechte hoek geheven geeft hij het ­teken van opzicht en broederschap) Nee, nee, achtbare meester, ’t is een lichtomdeine. Persoonsverwisseling. De postiljon van Lyons. Lesur­ques en Dubosc. U herinnert zich het geval van de Childs broedermoord. Wij medici. Door hem met een handbijl dood te slaan. Ik word ten onrechte beschuldigd. Beter dat één schuldige ontkomt dan negenennegentig ten onrechte veroordeeld.

martha

(snikkend achter haar sluier) Trouwbelofte gebroken. In het echt heet ik Peggy Griffin. Hij schreef me dat hij zich ellendig voelde. Ik zeg het aan mijn broer die fullback is bij het rugbyteam van Bective, over jou, harteloze verleider.

bloom

(achter zijn hand) Ze is dronken. Die vrouw is beneveld. (hij mompelt vaag het wachtwoord van Efraïm) Schijtproleet.

tweede wachter

(met tranen in de ogen, tegen Bloom) U moest zich de bolle ogen uit uw kop schamen.

bloom

Heren van de jury, ik kan het uitleggen. Het is een verhaal waar de honden geen brood van lusten. Ik word verkeerd begrepen. Ik word tot zondebok gemaakt. Ik ben een fatsoenlijke getrouwde man, zonder smet noch blaam. Ik woon in de Ecclesstraat. Mijn vrouw, ik ben de dochter van een zeer vooraanstaand legerofficier, een onvervaarde onkreukbare gentleman, hoe heette hij ook weer, generaal-majoor Brian Tweedy, een van de Britse vechtjassen die onze veldslagen hebben helpen winnen. Heeft z’n majoriteit verdiend bij de heldhaftige verdediging van Rorke’s Drift.

eerste wachter

Regiment.

bloom

(richt zich tot de publieke tribune) De Royal Dublins, jongens, het zout der aarde, over de hele wereld bekend. Ik geloof dat ik daar een paar ouwe kameraden bij jullie zie zitten. De r.d.f., samen met onze hoofdstedelijke politiemacht, hoeders van ons huis en haard, de kranigste knapen en het beste korps manschappen, qua fysiek, in dienst van onze majesteit.

een stem

Verraaier! Leve de Boeren! Wie heeft Joe Chamberlain uitgefloten?

bloom

(zijn hand op de schouder van de eerste wachter) Mijn ouweheer was een vrederechter ook. Ik ben net zo’n Britse jongen van stavast als u, meneer. Ik heb de wapenrok gedragen voor vorst en vaderland in de verstrooide oorlog onder generaal Gough in het park en ik ben invalide geraakt bij Spionkop en Bloemfontein, werd vermeld in communiqués. Ik heb alles gedaan wat een blanke kon doen. (kalm gevoelvol) Jim Bludso. Hield haar snuit tegen de oever.

eerste wachter

Beroep of bedrijfstak.

bloom

Nou, ik volg een literaire loopbaan, auteur-journalist. Toevallig brengen wij net een bundeling bekroonde verhalen uit waarvan ik de bedenker ben, een hele nieuwe koers. Ik ben verbonden aan de Britse en Ierse pers. Als u belt naar....

(Myles Crawford komt strambenig aangeschreden, ganzeveer tussen de tanden. Zijn scharlaken snavel blikkert in het aureool van zijn strooien hoed. Hij laat in zijn ene hand een resem uien bungelen en houdt met zijn andere hand de hoorn van een telefoon tegen zijn oor.)

myles crawford

(met wiebelende hanelellen) Hallo, zevenenzeventig achtvier. Hallo. Freeman’s Urinaal en de Wekelijkse Kontveeg hier. Laat Europa een poepie ruiken. Je welke? Bloedstreepke? Door wie? Is het Bloom?

(Meneer Philip Beaufoy, bleek van gezicht, staat in de getuigenbank, in correct jacquet, pochet waaruit puntje van zakdoek steekt, lavendelkleurige broek met plooi en lakschoenen. Bij zich heeft hij een grote map met daarop de woorden Matcham’s Meersterzetten.)

beaufoy

(lijzig) Nee, dat bent u niet. Van geen kanten voor zover ik kan zeggen. Niet volgens mijn inschatting, dat is alles. Geen heer van stand, niemand met ook maar een greintje aanleg voor gentleman zou zich verlagen tot dergelijke buitengemeen walgelijke praktijken. Zo eentje is het, edelachtbare. Een plagiaatpleger. Een gladde glipper die zich voordoet als littérateur. Het is zo klaar als een klontje dat hij met zijn laaghartige inborst het een en ander van mijn waanzinnig populaire en nog beter verkopende bestsellerkopij heeft overgepend, waarlijk grandioos spul, een volmaakt juweeltje, waarin de liefdesscènes beneden elke verdenking verheven zijn. De boeken van Beaufoy over liefde en grote bezittingen, waarmee uwe edeleachtbare ongetwijfeld bekend bent, zijn een begrip geworden in gans het koninkrijk.

bloom

(mompelt als een geslagen hond deemoedig) Dat stukje over de lachende heks hand in hand maak ik bezwaar tegen, als u zo goed bent...

beaufoy

(zijn lip opgekruld, glimlacht uit de hoogte tegen het hof) Jij gekke ezel, jij! Je bent te beestachtig vreselijk raar voor woorden! Ik geloof niet dat je je in dat opzicht al te overdreven veel ongelegen hoeft te laten liggen. Mijn literaire agent de heer J. B. Pinker is aanwezig. Ik neem aan, edelachtbare, dat wij de gebruikelijke getuigenvergoeding zullen ontvangen, nietwaar? Wij zitten behoorlijk krap bij kas naar aanleiding van deze driedubbelovergehaalde krantist, deze klauwende kauw van Reims, die geeneens een universiteit heeft bezocht.

bloom

(onduidelijk) Universiteit van het leven. Kunst houdt niet over.

beaufoy

(schreeuwt) Het is een vervloekte vuige leugen, die de morele verrotting van de man blootlegt! (hij steekt zijn map uit) We hebben hier belastend bewijsmateriaal, het corpus delicti, edelachtbare, een specimen van mijn rijpere werk mismaakt door het teken van het beest.

een stem van de publieke tribune

Mozes, Mozes, koning der Joden,

Veegde z’n kont met de Dagelijkse Bode.

bloom

(onverveerd) Overtrokken.

beaufoy

Jij laaghartige ploert! Ze moesten je met je kop in het wed douwen, rotzak! (tegen het hof) Moet je alleen het privéleven van de man kijken! Leidt een vierdubbelleven! Een engel met een b ervoor. Kan z’n naam niet noemen waar dames bij zijn! De samenzweerder par excellence van het tijdsgewricht!

bloom

(tegen het hof) En hij, een vrijgezel, hij zou...

eerste wachter

De Kroon versus Bloom. Roep de vrouw Driscoll op.

de gerechtsbode

Mary Driscoll, keukenmeid!

(Mary Driscoll, een flodderige dienstbode, komt voor. Ze heeft een emmer aan de arm en in haar hand een schuurborstel.)

tweede wachter

Nog een! Behoort u tot de onfortuinlijke klasse?

mary driscoll

(verontwaardigd) Ik ben geen kwaaie. Ik ben een fatsoenlijk karakter en ben vier maanden bij m’n laatste werkgever geweest. Ik had het getroffen, zes pond per jaar en mijn extra’s met de vrijdag uit en ik moest weg als gevolg van zijn gedragingen.

eerste wachter

Waar klaagt u hem voor aan?

mary driscoll

Hij deed een zeker voorstel maar ik sloeg mezelf hoger aan zo arm als ik ben.

bloom

(in huisjasje van ribfluweel, flanellen broek, hielloze toffels, ongeschoren, zijn haar in de war: zachtjes) Ik heb je fair behandeld. Ik gaf je aandenkens, sjieke smaragdgroene kousenbanden ver boven je stand. Onnadenkend genoeg nam ik het voor je op toen je van stelen werd beschuldigd. Er is altijd een gulden middenweg. Wees redelijk.

mary driscoll

(opgewonden) Zowaar God op me neerkijkt vanavond als ik ooit een hand heb uitgestoken naar die oeisters!

eerste wachter

Wat is de aanklacht? Is er iets voorgevallen?

mary driscoll

Hij nam me bij verrassing, edelbare, in het achterhuis, toen mevrouw op een ochtend uit winkelen was met het verzoek om een veiligheidsspeld. Hij hield me vast en ik liep op vier plekken blauwe plekken op dientengevolge. En twee keer vergreep hij zich aan mijn kleding.

bloom

Ze ging in de tegenaanval.

mary driscoll

(spottend) Ik had meer respect voor de schuurborstel, al zeg ik het zelf. Ik deed mijn beklag bij hem, Uwé edelbare, en hij antwoordde: mondje dicht.

(Algehele hilariteit.)

george fottrell

(griffier van het kantongerecht, galmend) Stilte in de rechtszaal! De beklaagde zal nu een valse verklaring afleggen.

(Bloom, onschuldig pleitend en met een waterlelie in volle bloei in zijn hand, begint een lange onbegrijpelijke uiteenzetting. Ze zouden wel horen wat zijn advocaat te zeggen had tegen de jury in zijn roerende toespraak tot de jury. Met hem was het gedaan, maar al werd hij als zwart schaap gebrandmerkt, als hij zo vrij mocht zijn, toch wilde hij zijn leven beteren, de herinnering aan het verleden op een volkomen zusterlijke wijze herwinnen en als een volkomen huisdier terugkeren tot de natuur. Als zevenmaands boreling was hij vol zorg grootgebracht en opgevoed door een bejaarde, aan bed gekluisterde ouder. Hij had wellicht als dolende vader vergissingen begaan maar hij wilde een nieuwe bladzijde omslaan en nu, met ten langen leste de eindstreep in zicht, op zijn levensavond een huiselijk leven leiden, opgaand in de liefhebbende schoot van de zwoegende boezem van het gezin. Als geassimileerde Brit had hij die zomeravond vanaf het platform van de locomotief van de Loop Line-spoorwegmaatschappij, terwijl de regen maar niet besloot te vallen, een glimp opgevangen, als het ware, door de ramen van liefdevolle huishoudens in Dublin Stad en randgemeenten van taferelen waarlijk van landelijk geluk uit een betere wereld met Dockrellbehang van één en negen pence per dozijn, schuldeloze Britsgeboren kinderkes die gebedjes brabbelen voor het Kindeke ­Jezus, jeugdige scholieren die blokken op hun huiswerk en voorbeeldige jongejuffers die spelen op de pianoforte of dan weer allen in gezinsverband vol vuur de rozenkrans bidden rond het knapperende kerstblok terwijl langs de wegeltjes en groene laantjes de grietjes slenterden met hun knullen tertijde dat de melodieën van de orgelende trekzak, met Britanniametaal beslagen met vier registerblokken en een twaalfvoudige balg, een eenmalige aanbieding, koopje van de eeuw....

Hernieuwde hilariteit. Hij mompelt onsamenhangend. Verslaggevers klagen dat ze niets horen.)

langschrift en kortschrift

(zonder van hun papieren op te kijken) Maak z’n veters los.

professor machugh

(achter de perstafel, hoest en roept) Hoest het op, man. Spuug het er in stukjes uit.

(Het kruisverhoor vervolgt inzake Bloom en de emmer. Een grote emmer. Bloom zelf. Buikklachten. In de Beaverstraat. Krampen, ja. Niet zo’n beetje. Een stukadoorsemmer. Door zo stram te lopen. Leed onnoemelijke pijnen. Een ware marteling. Rond het middaguur. Liefde of bourgogne. Ja, wat spinazie. Kritiek ogenblik. Hij heeft niet in de emmer gekeken. Niemand. Tamelijk vieze bedoening. Niet hele­maal. Een oud nummer van Titbits.

Kabaal en gejoel. Bloom in een gescheurde nette jas onder de kalkvlekken, gedeukte zijden hoed scheef op het hoofd, een strip kleefpleister over zijn neus, praat onhoorbaar.)

j.j. o’molloy

(met grijze pruik en advocatentoga, sprekend met een stem van gepijnigd protest) Dit is niet de plaats voor ongepaste lichtzinnigheid ten koste van een dwalende sterveling onherkenbaar door de drank. Wij zijn hier niet in de berebijt, noch op een Oxfordse bras- of zooipartij, noch is dit een gerechtelijke farce. Mijn cliënt is een minderjarige, een arme buitenlandse immigrant die als verstekeling met nul komma niks is begonnen en nu een eerlijke grijpstuiver probeert te verdienen. Het uit de lucht gegrepen misdrijf is te wijten aan een vlaag van erfelijke aberratie, door hallucinaties teweeggebracht, waarbij komt dat dergelijke vrijpostigheden zoals het vermeende schuldig voorval geheel en al geoorloofd zijn op de geboortegrond van mijn cliënt, zijnde het land van de Farao. Prima facie leg ik u voor dat er geen poging tot vleselijke kennis heeft plaatsgevonden. Er is geen sprake geweest van intimiteit en het vergrijp waarover Driscoll zich beklaagt, de aanslag op haar deugdzaamheid, heeft zich niet herhaald. Ik zou inzonderheid willen wijzen op atavisme. Er zijn gevallen bekend van schipbreuk en slaapwandelen in de familie van mijn cliënt. Als beklaagde kon spreken zou hij een boekje kunnen opendoen – een van de merkwaardigste geschiedenissen die ooit binnen de kaften van een boek zijn verhaald. Hijzelf, edelachtbare, is een fysiek wrak ten gevolge van zijn zwakke schoenmakersborst. Hij verklaart zelf dat hij van Mongoolse afkomst is en niet verantwoordelijk voor zijn daden. Niet goed snik, feitelijk.

bloom

(Barrevoets, kippeborstig, in laskarenwambuis en -broek, met schuldbewuste tenen naar binnen gedraaid, opent zijn kleine molleoogjes en kijkt verblind om zich heen, een langzame hand over zijn voorhoofd halend. Daarop sjort hij op matrozenmanier zijn riem aan, begroet het hof met een oosters onderworpen schouderophalen en steekt één duim hemelwaarts.) Hem heelveel mooi avond doen. (hij begint als een simpele te zingzangen)

Li li amme likke kinnekie

Allie avond farkespoetsie bleng

Kostie twee shillie....

(Hij wordt weggejoeld.)

j.j. o’molloy

(verhit tegen de heffe) Dit is een eenzame strijd. Bij Hades, ik laat niet toe dat een ­cliënt van mij op deze manier door een meute straathonden en lachende hyena’s wordt gemuilkorfd en gekoeioneerd. De wet van Mozes is in de plaats gekomen van de wet van de jungle. Ik zeg en ik zeg dit met klem, zonder ook maar een moment de loop van het gerecht te willen dwarsbomen, dat beklaagde de daad niet heeft uitgelokt noch de aanklaagster is aangerand. De jongedame is door gedaagde behandeld als ware zij zijn bloed­eigen dochter. (Bloom vat de hand van J. J. O’Molloy en drukt deze aan zijn lippen) Ik zal ontlastend bewijs aanvoeren om ten overvloede aan te tonen dat de verborgen hand hier weer in het smerige spel is. Bij twijfel Bloom vervolgen. Mijn cliënt, een van nature mensenschuw persoon, zou de laatste ter wereld zijn om iets niet des heers te doen waar gekrenkte eerbaarheid tegen zou protesteren of een steen te werpen op een meisje dat de verkeerde weg op ging toen een of andere schoft, die haar toestand op zijn geweten had, zijn eigen lage lusten op haar had gebotvierd. Hij wil het rechte pad op. Ik beschouw hem als de reinste mens die ik ken. Hij zit nu enigszins in de dalles vanwege het hypothekeren van zijn uitgestrekte bezittingen in Agendath Netaim in het afgelegen Klein-Azië, waarvan nu lichtbeelden zullen worden vertoond. (­tegen Bloom) Ik denk dat een edelmoedig gebaar op zijn plaats is.

bloom

Een penny het pond.

(Het beeld van het meer van Kinneret met vlekkerig vee weidend in een zilveren waas wordt op de wand geprojecteerd. Moses Dlugacz, fretogige albino, in blauwe overall verheft zich op de publieke tribune met in elke hand een oranje cederappel en een varkensniertje.)

dlugacz

(schor) Bleibtreustrasse, Berlijn, W. 13.

(J. J. O’Molloy gaat op een lage sokkel staan en houdt plechtstatig de lapel van zijn jas vast. Zijn gelaat wordt langer, wordt bleek en baardig, met diepliggende ogen, de teringvlekken en koortsige jukbeenderen van John F. Taylor. Hij drukt zijn zakdoek tegen zijn mond en bestudeert de galopperende vloed van rozerood bloed.)

j.j. o’molloy

(bijna stemloos) Excuseer. Ik heb een zware kou onder de leden, kom net pas van mijn ziekbed. Een paar welgekozen woorden. (Hij neemt de vogelkop, vossesnor en de neusachtige welsprekendheid aan van Seymour Bushe.) Als het boek van de engel zal worden opengeslagen als er iets is dat de peinzende boezem heeft geïnaugureerd van bezield en van bezielend verdient voort te leven zeg ik vergun de verdachte het heilige voordeel van de twijfel.

(Een velletje met iets erop geschreven wordt aan het hof overhandigd.)

bloom

(in galakostuum) Kan de beste referenties overleggen. De firma Callan, Coleman. Vrederechter Wisdom Hely. Mijn voormalige baas Joe Cuffe. Dhr V. B. Dillon, ereburgemeester van Dublin. Ik heb me bewogen in de gecharmeerde toverkringen van de allerhoogsten.... Vorstinnen van de Dublinse beau monde. (terloops) Net vanmiddag nog babbelde ik op de receptie in de onderkonink­lijke residentie nog even met mijn oude vrinden sir Robert en ­lady Ball, hofastronoom. Sir Bob, zei ik......

mevrouw yelverton barry

(in laaguitgesneden opalen baljurk en ellebooglange ivoorkleurige handschoenen, een met sabelbont afgezette, steenrood doorstikte dolman, en een kam met briljanten en een panache van reigerveren in heur haar) Reken hem in, agent. Hij heeft me een anonieme brief geschreven in onbeholpen linkshellend schrift toen mijn man in North Riding Tipperary op rechtspraak in Munster was, getekend James Lovebirch. Hij zei dat hij vanuit de engelenbak mijn ongeëvenaarde bollen had gezien toen ik in een loge van het Thea­tre Royal zat bij een galavoorstelling van La Cigale. Ik had hem diep doen ontvlammen, zei hij. Hij deed me onoirbare voorstellen om de eerstvolgende donderdag om half vijf in de namiddag, Dunsinktijd, de beest te komen uithangen. Hij bood aan mij via de post een fictioneel relaas te sturen van de hand van Monsieur Paul de Kock, getiteld Het meisje met de drie lijfjes.

mevrouw bellingham

(in baret en robbepels-konijnebontmantel, tot de neus ingepakt, stapt uit haar brougham en spiedt door een face-à-main van schildpad die ze uit haar enorme opossummof haalt) Ook aan mij. Ja, volgens mij gaat het hier om hetzelfde aanstootgevende personage. Aangezien hij mijn koetsportier dichtdeed voor het huis van sir Thornley Stoker op een dag vol natte sneeuw in februari drieënnegentig toen het zo koud was dat zelfs het rooster van de afvoer en de kogelstop van mijn badreservoir bevroren. Daaropvolgend heeft hij me een bloem edelweiss bijgesloten in het hooggebergte geplukt, naar hij beweerde, te mijner ere. Ik heb hem laten determineren door een botanisch expert en werd geïnformeerd dat het hier een bloesem van de gewone huistuinenkeukenaardappel was, ontvreemd uit een broeikas van de modelboerderij.

mevrouw yelverton barry

Schande! Hij moest zich schamen!

(Een horde sloeries en schooiers dromt naar voren.)

de sloeries en schooiers

(gillend) Houd de dief! Goed zo, Blauwbaard! Drie hoeraatjes voor ­Meij­er Moos!

tweede wachtman

(pakt de handboeien) De paternostertjes.

mevrouw bellingham

Hij heeft zich tot mij gericht in diverse handschriften met kruiperige complimentjes als een Venus in pels en wendde diepgevoeld medelijden met mijn koukleumende koetsier Palmer voor terwijl hij in één adem door jaloers zei te zijn op diens oorkleppen en wollige schapevacht en op zijn fortuinlijke nabijheid tot mijn persoon, als hij achter mijn stoel stond in mijn livrei en het heraldische teken van het wapen van de Bellinghams beslagen en gemond sabel, een hertekop afgesneden goud. Hij loofde bijna buitensporig mijn benedenste extremiteiten, mijn zwellende kuiten in tot het uiterste opgetrokken zijden kousen, en blies de gloedvolle loftrompet over mijn andere verborgen schatten in kostelijk kant die hij, naar hij beweerde, kon oproepen voor zijn geestesoog. Hij drong er bij mij op aan (zeggende dat hij het als zijn levenstaak zag bij mij aan te dringen) om het echtelijke bed te bezoedelen en bij de eerstebeste gelegenheid die zich voordeed overspel te plegen.

de hooggeboren mevrouw mervy talboys

(in amazonekostuum, bolhoed, kaplaarzen met hanesporen, vermiljoenen vest, reebruine musketiershandschoenen met gevlochten belegsel, lange opgehouden sleep en rijzweepje waarmee ze voortdurend tegen de rand van haar zool slaat) Mij ook. Aangezien hij me op het poloveld van het Phoenixpark zag bij de wedstrijd Heel Ierland tegen de Rest van Ierland. Mijn ogen, weet ik, straalden goddelijk toen ik zag hoe kapitein Deuker Dennehy van de Inniskillings de laatste chukka won op zijn lievelingscriollo Centaur. Deze plebeïsche Don ­Juan observeerde mij van achter een aapjeskoets en stuurde mij in een dubbele envelop een obscene fotografie, van het soort dat na het donker aan de man gebracht wordt op de boulevards van Parijs, een affront voor elke dame. Ik heb hem nog steeds. Het stelt een gedeeltelijk ontklede señorita voor, tenger en lieftallig (zijn echtgenote, naar zijn plechtige verzekering, door hemzelf naar de natuur genomen), die buitenwettelijke geslachtsgemeenschap bedreef met een gespierde torero, een klaarblijkelijk stuk geboefte. Hij spoorde mij aan hetzelfde te doen, misdragingen te plegen, te zondigen met officieren van het garnizoen. Hij smeekte mij zijn brief op onuitsprekelijke wijze te bevuilen, hem te kastijden zoals zijn verdiende loon was, hem te bestijgen en te berijden, hem een genadeloze afranseling met de rijzweep te geven.

mevrouw bellingham

Mij ook.

mevrouw yelverton barry

Mij ook.

(Verscheidene hoogst fatsoenlijke Dublinse dames houden onwelvoeglijke brieven omhoog die ze van Bloom hebben ontvangen.)

de hooggeboren mevrouw mervyn talboys

(stampt in een plotse driftaanval met haar rinkelende sporen) Ik zal hem, bij God in de hemel. Ik zal die angsthazerige laffe hond geselen zolang als ik over hem heen kan staan. Ik vil hem levend.

bloom

(zijn ogen luikend, siddert verwachtingsvol) Hier? (hij kronkelt) Nog eens! (hij krimpt hijgend ineen) Ik hou van het gevaar.

de hooggeboren mevrouw mervyn talboys

Goed zo dan! Ik zal je er gloeiend van langs geven. Ik zal je laten dansen als Jack Latten.

mevrouw bellingham

Spaar z’n broek niet, de parvenu! Schrijf er de stars en stripes op!

mevrouw yelverton barry

Schandelijk! Er is voor hem geen enkel excuus! Een getrouwd man!

bloom

Al die mensen. Ik bedoelde alleen het idee van een pak voor je broek. Een warme tintelende gloed zonder vergieten. Een verfijnde flagellatie om de bloedsomloop te bevorderen.

de hooggeboren mevrouw mervyn talboys

(hoonlachend) O, op die manier, fijne knul? Welnu, bij de levende God, dan krijg je nu de grootste verrassing van je leven, neem dat van mij aan, het meest ongenadige pak ransel waar een mens ooit om gevraagd heeft. Je hebt de sluimerende tijgerin in mij tot razernij opgezweept.

mevrouw bellingham

(schudt wraakzuchtig met haar mof en haar face-à-main) Laat hem pijn lijden, Hanna-lief. Peper het hem in. Ros het mormel af dat hij van voren niet weet of hij van achteren leeft. De kat met de negen staarten. Castreer hem. Snij hem levend open.

bloom

(trillend, terugdeinzend, slaat de handen ineen met de blik van een geslagen hond) O kou! O bibbering! Het was uw ambrozijnen schoonheid. Vergeet, vergeef. Kismet. Laat me voor deze keer gaan. (hij keert de andere wang toe)

mevrouw yelverton barry

(streng) Doe dat onder geen beding, mevrouw Talboys! Hij verdient een ongenadige pandoering!

de hooggeboren mevrouw mervyn talboys

(knoopt haar handschoen wild los) Zo zijn we niet getrouwd. Een zwijnhond is het vanaf de dag dat hij geworpen is! Het lef me te durven aanspreken! Ik gesel hem bont en blauw op de openbare straatweg. Ik druk m’n sporen in hem tot aan het radje. Hij is een bekende koekoek. (ze zwiept haar rijzweep woest door de lucht) Trek stante pede z’n broek omlaag. Hierkomen, heerschap! Snel! Klaar?

bloom

(bevend, maakt aanstalten te gehoorzamen) Het is zulk warm weer geweest.

(Davy Stephens, krullebol, passeert met een sjoecht blootsvoetse krantenjongens.)

davy stephens

De Bode van het Heilig Hart en de Evening Telegraph met Sint-Patricksdagbijlage. Met de nieuwe adressen van alle koekoeken in Dublin.

(De hoogeerwaarde kanunnik O’Hanlon in een goudlakense plu­via­le verheft en stelt tentoon een marmeren pendule. Voor hem buigen pater Conroy en de eerwaarde John Hughes s.j. diep neer.)

de pendule

(ontpoortend)

Koekoek.

Koekoek.

Koekoek.

(Ergens tinkelen de koperen ringen van een bed.)

de ringen

Djikdjak. Djikkadjikka. Djikdjak.

(een wand van mist rolt pijlsnel terug en onthult pijlsnel op de jurybank de gezichten van Martin Cunningham, voorzitter, in hoge zijden, Jack Power, Simon Dedalus, Tom Kernan, Ned Lambert, John Henry Menton, Myles Crawford, Lenehan, Paddy Leonard, Snuitje Flynn, M‘Coy en het gelaatstrekloze gezicht van een Naamloze.)

de naamloze

Rijen zonder zadel. De leeftijd-gewichtcurve. Tering, heeft hij haar effe georganiseerd.

de juryleden

(al hun hoofden naar zijn stem gekeerd) Echt?

de naamloze

(snauwt) Kont over kop. Honderd shilling tegen vijf.

de juryleden

(al hun hoofden beamend gebogen) De meesten van ons hadden al zo’n vermoeden.

eerste wachter

Hij kan het schudden. Weer een meisje meer ontlokt. Gezocht: Jack de Ripper. Duizend pond beloning.

tweede wachter

(onder de indruk, fluistert) Nog in het zwart ook. Een mormoon. Anarchist.

de gerechtsbode

(luidkeels) Gezien hebbend dat Leopold Bloom zonder vaste woon- of verblijfplaats een beruchte dynamiteur, falsaris, bigamist, pooier en koekoek is en een publieke overlast voor de burgers van Dublin en gezien hebbend dat ten overstaan van dit rechtscollege de edelhoogachtbare....

(Zijne Edelachtbare, sir Frederick Falkiner, stadsrechter van Dublin, in juridisch gewaad van grijs gesteente verrijst van zijn bank, met stenen baard. Hij draagt in zijn armen een scepter-paraplu. Uit zijn voorhoofd steken star de mozaïsche ramshoorns.)

de stadsrechter

Ik zal een eind maken aan deze handel in blanke slavinnen en Dub­lin zuiveren van deze weerzinwekkende plaag. Schandalig! (hij zet de zwarte baret op) Laat hem worden meegenomen, meneer de ondersherrif, uit de beklaagdenbank waar hij nu staat en in verzekerde bewaring worden gesteld in de Mountjoygevangenis voor zolang het Zijne Majesteit behaagt teneinde daar te worden opgehangen aan de nek tot de dood erop volgt en blijf in dezen niet in gebreke want anders moge de Heer uwen ziel genadig wezen. Voer hem af.

(Er daalt een zwart kalotje op zijn hoofd neer. De ondersherrif Long John Fanning verschijnt, een smijdige Henry Clay rokend.)

long john fanning

(kijkt woest en roept met rollende articulatie) Wie knoopt Judas Iskariot op?

(H. Rumbold, meesterbarbier, in een bloedkleurige wambuis en looiersvoorschoot, een touw opgerold over zijn schouder, bestijgt het schavot. Er steken een bullepees en een knot beslagen met spijkers in zijn riem. Hij wrijft grimmig in zijn grijphanden, met kneukelijzers op de knokkels.)

rumbold

(tegen de stadsrechter, sinister familiair) Harry de Hangman, uwe Majesteit, de schrik van de Mersey. Vijf gienjes de gorgel. Nek of nakkes.

(De klokken van de Georgekerk luiden langzaam, luid donker metaal.)

de klokken

Heiho! Heiho!

bloom

(wanhopig) Wacht. Stop. Meeuwen. Goed hart. Zag ik. Onschuld. Meisje in het apenhuis. Dierentuin. Hitsige chimpanzee. (hijgend) Bekkenholte. Haar verlegen blos heeft me ontmand. (aan emotie ten prooi) Ik heb het terrein verlaten. (hij wendt zich tot een figuur in de menigte, smekend) Hynes, mag ik je even spreken? Je kent me. Die drie shilling mag je houden. Als je wat meer nodig hebt.....

hynes

(kil) U bent een volslagen vreemde.

tweede wachter

(wijst naar de hoek) Hier ligt de bom.

eerste wachter

Helse machine met een ontstekingsmechanisme.

bloom

Nee, nee. Varkenspootjes. Ik kom van een begrafenis.

eerste wachter

(trekt zijn wapenstok) Leugenaar!

(De brak heft zijn snuit op en toont het grauwe scheurbuikgezicht van Paddy Dignam. Hij heeft alles opgeknauwd. Hij wasemt een rottende karkasverzadigde asem uit. Hij neemt menselijke proportie en gedaante aan. Zijn teckelvacht wordt een bruin doodskleed. Zijn groene oog flitst bloeddoorlopen. De helft van een oor, de hele neus en beide duimen zijn door krengenkauwers opgevreten.)

paddy dignam

(met holle stem) Het is waar. Het was mijn begrafenis. Dokter Finucane stelde de ingetreden dood vast toen ik aan de ziekte bezweek als gevolg van natuurlijke oorzaken.

(Hij heft zijn verminkte asgrauwe gezicht maanwaarts en jankt luguber.)

bloom

(triomfantelijk) Hoor je het nou?

paddy dignam

Bloom, ik ben Paddy Dignams geest. Luister, o luister!

bloom

De stem is de stem van Ezau.

tweede wachter

(slaat een kruisje) Hoe kan dat?

eerste wachter

Het staat niet in de kleine catechismus.

paddy dignam

Door metempsychose. Spoken.

een stem

O kwatsj.

paddy dignam

(in ernst) Ooit was ik in dienstbetrekking bij meester J. H. Menton, advocaat en notaris voor akten en beëdigde verklaringen, van de Bachelor’s Walk numero 27. Nu ben ik overleden, de hartwand gehypertrofieerd. Een hard gelag. Moeder de vrouw was er behoorlijk kapot van. Trekt ze het een beetje? Hou haar bij die sherryfles vandaan. (hij kijkt om zich heen) Een lamp. Ik moet aan de roep van de natuur gehoor geven. Die karnemelk is me niet goed bekomen.

(De lijvige gestalte van John O’Connell, kerkhofopziener, komt naar voren met in zijn handen een sleutelbos met kripfloers samengebonden. Naast hem staat pater Coffey, kapelaan, paddebuikig, scheefhalzig, in een superplie en met bandana als nachtmuts, houdt hij in zijn handen slaperig een staf van verstrengelde klaprozen.)

pater coffey

(geeuwt, psalmodieert dan met schor kwakend gekras) Namene. Jacobs. Vobiscuits. Amen.

john o’connell

(misthoornt stormachtig door zijn megafoon) Dignam, Patrick T, verscheiden.

paddy dignam

(met opgestoken oren, kermt) Boventonen. (hij wriemelt naar voren en legt een oor op de grond) Mijn meesters stem!

john o’connell

Grafregister letter nummer o.p. vijfentachtigduizend. Veld zeventien. House of Keys. Perceel, eenhonderdeneen.

(Paddy Dignam luistert met zichtbare inspanning, denkt, zijn staart stijf opgestoken, de oren gespitst.)

paddy dignam

Bid voor zijn zielerust.

(Hij wurmt zich door een kolengat naar beneden, zijn bruine habijt sleept zijn tuitouw over de ratelende kiezels. Achter hem aan hobbelt een obese grootvaderrat op zwammige schildpadpoten onder een grijs dekschild. Dignams stem, dof, jankt onder de grond: Nooit komt Dignam meer weerom. Tom Rochford springt, roodborstgeborst, in baret en kniebroek, van zijn tweezuilige machine.)

tom rochford

(een hand op zijn borstbeen, buigt) Reuben J. Een florijn dat ik hem te pakken krijg. (hij kijkt strak en vastberaden in het mangat) Mijn nummer is nu aan de gang. Wie gaat er mee te kaapren varen.

(Hij doet een acrobatische zalmsprong in de lucht en wordt opgeslokt door het kolengat. Twee schijfjes op de zuilen wiebelen, nul ogen. Alles wijkt terug. Bloom sopt weer verder door de zomp. Kussen tsjirpen door de slierten mist. Er klinkt een piano. Hij staat voor een verlicht huis en luistert. De kussen zwermen wiekend uit hun prieelboudoirs, om hem heen, kwetteren, kwinkeleren, roekoeren.)

de kussen

(kwinkelerend) Leo! (kwetterend) Ikkerdepik voor Leo, likkerdemik voor Leo! (roekoerend) Roekoeroe! Mjammiemjammie, Kiesjekaasje! (kwinkelerend) Dikkie komdik! Pirouette! Leopopold! (kwetterend) Leolee! (kwinkelerend) O Leo!

(Ze ritselen, fladderen tegen zijn kleding, strijken neer, lichte draaierige spikkels, zilverlovertjes.)

bloom

Mannenspel. Trieste muziek. Kerkmuziek. Misschien hier.

(Zoë Higgins, een jonge hoer in een saffieren onderjurk, gesloten met drie bronzen gespen, een smalle zwartfluwelen band om haar keel, knikt, trippelt de treden af en klampt hem aan.)

zoë

Naar iemand op zoek? Hij zit binnen met z’n vriend.

bloom

Is dit het huis van mevrouw Mack?

zoë

Nee, eenentachtig. Van mevrouw Cohen. Daar weet je niet wat je hier mist. Moeke Slippertoffel. (familair) Ze zit zelf op de lijn vanavond met de veearts, haar tipgever die haar alle winnaars geeft en dokt voor haar zoon in Oxford. Werkt over maar ze had een mazzeltje vandaag. (achterdochtig) Je bent toch niet z’n vader, of wel?

bloom

Niet ik!

zoë

Jullie allebei in het zwart. Kriebelt het kleine muisje vanavond?

(Zijn huid, alert, voelt haar vingertoppen naderen. Een hand glijdt over zijn linkerdij.)

zoë

Hoe staat het met de noten?

bloom

Andere kant. Merkwaardig genoeg draag ik rechts. Zwaarder, neem ik aan. Een op de miljoen zegt mijn kleermaker, Mesias.

zoë

(in plotse schrik) Je hebt een harde sjanker.

bloom

Onwaarschijnlijk.

zoë

Ik voel het.

(Haar hand glipt in zijn linker broekzak en haalt een harde zwarte verschrompelde aardappel tevoorschijn. Ze kijkt ernaar en naar Bloom met stomme vochtige lippen.)

bloom

Een talisman. Erfstuk.

zoë

Voor Zoë? Om te houden? Omdat ze zo lief is, ja?

(Ze stopt de aardappel gretig in haar zak en neemt Bloom dan bij de arm, terwijl ze hem knuffelt met knusse warmte. Hij glimlacht ongemakkelijk. Langzaam, noot voor noot, wordt er oosterse muziek gespeeld. Hij staart in het geluwe kristal van haar ogen, omcirkeld met kohl. Zijn glimlach ontspant.)

zoë

Dan weet je de volgende keer wie ik ben.

bloom

(verloren) Ik hield van geen gazelle of zij....

(Gazelles dartelen, weiden in de bergen. In de nabijheid meren. Rond hun oevers rijgen zich schaduwen zwart van cederwouden. Er stijgt aroma op, een sterke haargroei van hars. Het brandt, de oriënt, een saffieren uitspansel, gekliefd door de bronzen vlucht van adelaars. Eronder ligt de vrouwenstad, naakt, wit, stil, koel, in weelde. Een fontein murmelt temidden van damascusrozen. Mammoetrozen murmelen van scharlaken wijndruiven. Er wordt een wijn van schaamte, lust en bloed afgescheiden, merkwaardig murmelend.)

zoë

(in zingzang meemurmelend met de muziek, haar odaliskenlippen zinnelijk ingesmeerd met zalf van zwijnevet en rozewater) Schorach ani wenowach, benoïth Hiërushaloïm.

bloom

(gefascineerd) Ik dacht al aan je accent te horen dat je van goede komaf was.

zoë

En weet je wat dacht dee?

(Ze bijt zachtjes in zijn oor met haar kleine goudgevulde tanden, waarbij ze een weeë adem van verschaalde knoflook zijn kant op stuurt. De rozen wijken uiteen, onthullen een tombe met het goud van de koningen en hun vermolmende gebeente.)

bloom

(deinst terug, werktuiglijk haar rechtertiet strelend met platte klunzige hand) Ben je een Dublins meisje?

zoë

(pakt behendig een losse haar en krult hem in haar wrong) Ammemooinooit niet. Ik ben Engels. Hebbie een stinkeretje?

bloom

(als tevoren) Ik rook zelden, schat. Segaartje nu en dan. Kinderachtige gewoonte. (wellustig) Volgens mij heeft de mond wel wat beters te doen dan aan een stinkstok onkruid lurken.

zoë

Toe dan. Maak er maar een verkiezingstoespraak van.

bloom

(in ribfluwelen werkmansoverall, zwarte visserstrui met rode golvende das en apachepet) De mensheid is onverbeterlijk. Sir Walter Ralegh bracht uit de nieuwe wereld de aardappel mee en dat kruid, de een doodt pestilentiën door absorptie, het ander vergiftigt het oor, oog, hart, geheugen, wilskracht, verstand, alles. Ik bedoel, hij bracht het gif mee honderd jaar voordat iemand anders van wie ik de naam even kwijt ben de etenswaar heeft meegebracht. Zelfmoord. Leugens. Al onze gewoontes. Moet je ons openbare leven kijken!

(Middernachtelijk klokgelui van verre kerktorens.)

het klokgelui

Keer weer, Leopold! Burgervader van Dublin!

bloom

(in schepenkostuum met ambtsketen) Kiezers van de Arrankaai, de Inns­kaai, Rotunda, Mountjoy en het Noorderdok, er moet een tramlijn komen, zeg ik, van de veemarkt naar de rivier. Dat is de muziek van de toekomst. Dat is mijn program. Cui bono? Maar onze boekanierende Vanderdeckens in hun financiële spookschip.....

een kiezer

Driewerf hoera voor onze toekomstige eerste burger!

(Het noorderlicht van de fakkeloptocht springt op.)

de fakkeldragers

Hoera!

(Verschillende welbekende poorters, magnaten en gezetenen der stad schudden Bloom de hand en feliciteren hem. Timothy Harrington, drievoudig oud-burgemeester van Dublin, imponerend in ambtsscharlaken, met gouden keten en witzijden das, onderhoudt zich met raadslid Lorcan Sherlock, locum tenens. Ze zijn het hartroerend knikkend met elkaar eens.)

oud-burgemeester harrington

(in scharlaken toga met scepter, gouden ambtsketen en grote witzijden das) Dat de redevoering van schepen Leo Bloom gedrukt worde op kosten van de belastingbetalers. Dat het huis waarin hij het levenslicht zag getooid worde met een gedenkplaquette en dat de doorgangsweg tot nu bekend als ’t Melkhuisje, uitkomend op de Corkstraat, voortaan aangeduid worde als Boulevard Bloom.

raadslid lorcan sherlock

Unaniem aangenomen.

bloom

(hartstochtelijk) Deze vliegende Hollanders of liegende Hollanders zoals ze daar languit op hun rijk gestoffeerde kampanje liggen te dobbelen, wat zal het hun deren? Machines is hun motto, hun hersenschim, hun panacee. Arbeidsbesparende apparatuur, onderkruipers, boemannen, voor wederzijdse moord gemaakte monsters, gruwelijke gnomen gefabriekt door een horde kapitalistische begeertes naar onze geprostitueerde arbeid. De keuterboer sterft de hongerdood terwijl zij hun vliegende volbloedherten vetmesten of wild om zich heen schieten naar paupers en piewen in hun pikkeblinde pronk en praal van poen en omnipotentie. Maar hun heerschappij is rover en ruit voor rimmer en im...

(Langdurig applaus. Venetiaanse feestmasten, meibomen en erebogen schieten uit de grond. Een banier met de teksten Cead ­Mile Failte en Mah Ttob Melek Israel is over de straat gespannen. Voor alle ramen drommen kijklustigen samen, voornamelijk dames. Langs de route houden de regimenten van de Royal Dublin Fuseliers, the King’s Own Scottish Borderers, de Cameron Highlanders en de Welsh Fuseliers, in de houding, de menigte op afstand. Middelbareschooljongens zitten op de lantarenpalen, telegraafpalen, vensterbanken, kroonlijsten, dakgoten, schoorstenen, hekken en waterspuwers en fluiten en juichen. De wolkkolom verschijnt. In de verte speelt een korps pijpers en trommelaars het Kol Nidre. De drijvers naderen met de keizerlijke adelaar ontrold, slierende banieren en wuivende oosterse palmen. De chryselefantiene pauselijke standaard verheft zich hoog, omringd door wimpels met het stadswapen. De spits van de processie verschijnt, aangevoerd door John Howard Parnell, de stadsmaarschalk, in een schaakbordtabberd, de poursuivant van Athlone en de Wapenkoning van Ulster. Ze worden gevolgd door de Hoogedelachtbare heer burgemeester van Dublin Joseph Hutchinson, de heer burgemeester van Cork, hunne edelachtbare heren burgemeesters van Limerick, Galway, Sligo en Waterford, achtentwintig Ierse representatieve peers, sirdars, grandes en maharadja’s die het staatsbaldakijn dragen, de Grootstedelijke Dublinse Brandweer, het kapittel van heiligen van financiën in hun plutocratische volgorde van voorrang, de bisschop van Down en Connor, Zijne Eminentie Michael kardinaal Logue, aartsbisschop van Armagh, primaat van heel Ierland, Zijne Genade de hoogwaardige excellentie Dr. William Alexander, aartsbisschop van Armagh, primaat van heel Ierland, de opperrabbijn, de presbyteriaanse moderator, de hoofden van de doopsgezinden, wederdopers, methodisten en hernhutters alsmede de eresecretaris van het genootschap van vrienden. Achter hen marcheren de gilden en ambachten en burgermilities met vliegend vendel: kuipers, vogelhandelaren, molenmakers, krantenadvertentieacquisiteurs, gerechtsgriffiers, masseurs, wijnkopers, bandagisten, schouwvagers, reuzelraffinadeurs, tabijn- en popelinewevers, hoefsmeden, Italiaanse delicatessenverkopers, kerkdecorateurs, laarzenknechtfabrikanten, begrafenisondernemers, zijdehandelaren, lapidaristen, vendumeesters, kurksnijders, brandschadetaxateurs, ververs en kuisers, exportbottelaars, huidekopers, schrijvers van prijskaartjes, graveurs van heraldieke zegels, paardenverzorgers, goud- en zilvermakelaars, leveranciers van cricket- en boogschuttersartikelen, zeefmakers, eieren- en aardappelfactoren, manufacturiers en handschoenmakers, sanitaire installateurs. Achter hen marcheren koninklijke kamerheren, de drager van de Zwarte Roede, de vertegenwoordiger van de Orde van de Kousenband, de drager van de Gouden Staf, de opperstalmeester, de opper­kamerheer, de opperceremoniemeester, de hofmaarschalk met onder zijn hoede het rijkszwaard, de ijzeren kroon van St. Stefanus, de kelk en de bijbel. Vier bugelblazers te voet brengen een fanfare ten gehore. Hellebaardiers van de Garde antwoorden met klaroengeschal ter verwelkoming. Onder een triomfboog verschijnt Bloom, blootshoofds, in een met hermelijn afgezette karmozijnen fluwelen mantel, met in zijn handen de staf van Sint-Edward, de rijksappel en scepter met de duif, het puntloze kroningszwaard. Hij is gezeten op een melkwitte schimmel met lange golvende karmijnen staart, in rijkgetuigd sjabrak met gouden frondeel. Wild enthousiasme. De dames gooien vanaf hun balkons rozenblaadjes naar beneden. De lucht geurt van reukwerk. De mannen juichen. De jongens van Bloom rennen onder de omstanders rond met twijgen hagedoorn en boeketten kleinjantjeshulst.)

de jongens van bloom

Klein jantje, klein jantje,

Winterkoning van de weg,

Werd op Sinte Steven

Gevangen in de heg.

een hoefsmid

(mompelt) Bij de ere Gods! Is dat nu Bloom? Hij lijkt amper eenendertig.

een stratemaker en vloerenlegger

Daar heb je nu de beroemde Bloom, ’s werelds grootste hervormer. Hoed af!

(Allen ontbloten het hoofd. Vrouwen fluisteren gretig.)

een miljonaire

(rijk) Is hij niet gewoonweg geweldig?

een adellijke dame

(edel) En wat die man allemaal gezien heeft!

een feministe

(masculien) En gedaan!

een klokkenhanger

Een klassiek gezicht! Hij heeft het voorhoofd van een denker.

(Bloomsweer. De zon komt stralend op in het noordwesten.)

de bisschop van down en connor

Hierbij stel ik u voor uw onbetwiste keizer-president en koning-voorzitter, de zeer doorluchtige en hoogmogende en alvermogende heerser van dit rijk. God behoede Leopold de Eerste!

allen

God behoede Leopold de Eerste!

bloom

(in dalmatiek en purpermantel, tegen de bisschop van Down en Connor, met waardigheid) Dank, ietwat eminente heer.

william, aartsbisschop van armagh

(in purperen foulard en schuithoed) Wilt gij naar uw vermogen gerechtigheid en genade doen wedervaren in al uw besluiten in Ierland en aanhorige gebieden?

bloom

(legt zijn rechterhand op zijn testikels en zweert) Zo de Schepper mij mag oordelen. Dit alles beloof ik te doen.

michael, aartsbisschop van armagh

(giet een kruik haarolie uit over Blooms hoofd) Gaudium magnum annuntio vobis. Habemus carneficem. Leopold, Patrick, Andrew, David, Geor­ge, zijt gij gezalfd!

(Bloom doet een mantel van goudlaken om en schuift een robijnen ring aan zijn vinger. Hij bestijgt de treden en gaat op de steen van het lot staan. De vertegenwoordigende rijksgroten zetten tegelijkertijd hun achtentwintig kronen op. Vreugdeklokken luiden in de Christuskerk, de Sint-Patrick, de George en in blij Malahide. Vuurwerk van de Mirusbazaar stijgt van alle kanten op in symbolische fallo­pyro­technische patronen. De rijksgroten bewijzen hulde en trouw, een voor een, genakend en knielend.)

de rijksgroten

Ik geword uwer vazal met lijf en leden tot aardse dienst.

(Bloom houdt zijn rechterhand op waaraan de Koh-i-Noordiamant fonkelt. Zijn hakkenei hinnikt. Onmiddellijke stilte. Draadloze intercontinentale en interplanetaire zenders worden ingesteld tot ontvangst van de boodschap.)

bloom

Mijne onderdanen! Hierbij benoemen wij ons trouwe strijdros Copula Felix tot erfelijk Grootvizier en doen kond dat wij heden onze eermalige echtgenote hebben verstoten en onze konink­lijke hand hebben geschonken aan de prinses Selene, de parel van de nacht.

(De eermalige morganatische echtgenote van Bloom wordt schielijks afgevoerd in de Zwarte Maria. De prinses Selene, in maanblauwe gewaden, een zilveren halvemaan op haar hoofd, daalt af uit een door twee reuzen gedragen palankijn. Gejuich barst los.)

john howard parnell

(heft hoog de koninklijke standaard) Illustere Bloom! Opvolger van mijn beroemde broer!

bloom

(omhelst John Howard Parnell) Wij danken u van ganser harte, John, voor deze voorwaar vorstelijke verwelkoming in het groene Erin, het beloofde land van onze gemeenschappelijke voorouders.

(Hem wordt het ereburgerschap van de stad geschonken, vastgelegd in een handvest. De sleutels van Dublin, kruislings op een karmozijnen kussen, worden hem overhandigd. Hij laat iedereen zien dat hij groene sokken draagt.)

tom kernan

U verdient het, uedele.

bloom

Vandaag twintig jaar geleden exact hebben wij onze erfvijand bij Ladysmith verslagen. Onze houwitsers en draaibassen op kamelen misten hun treffende uitwerking op hun linies niet. Een halve mijl voorwaarts! Zij vallen aan! Alles verloren nu! Wijken wij? Nee! We drijven ze halsoverkop op de vlucht! Zie! Wij vallen aan! Naar links uitzwermend raasde onze lichte brigade over de hoogvlakte van Plevna en onder het slaken van de strijdkreet Bonafide ­Sa­baoth sabelden ze de Saraceense artilleristen tot de laatste man neer.

het zettersgilde van de freeman

Hear! Hear!

john wyse nolan

Ziedaar de man die James Stephens hielp ontsnappen.

een jongen van de bluecoatschool

Hoera!

een oude inwoner

U bent een sieraad voor uw land, meneer, en dat bent u.

een appelvrouwtje

Zo’n iemand heeft Ierland nodig.

bloom

Mijn beminde onderdanen, er gloort een nieuw tijdperk aan de horizon. Ik, Bloom, zeg u waarlijk, het uur is nu reeds ophanden. Voorzeker, op het woord van een Bloom, eerdaags zult gijliên ingaan tot de gouden stad die op stapel staat, het nieuwe Bloomuzalem in het Nova Hibernië van de toekomst.

(Tweeëndertig werklui met rozetten, uit alle graafschappen van Ierland, bouwen onder leiding van Derwan de aannemer het nieuwe Bloomuzalem. Het is een kolossaal bouwwerk met kristallen dak, in de vorm van een gigantische varkensnier met veertigduizend kamers. Bij de aanbouw sneuvelen er verschillende gebouwen en monumenten. De overheidsdiensten worden tijdelijk ondergebracht in spoorwegloodsen. Talrijke huizen worden met de grond gelijk gemaakt. De bewoners worden gehuisvest in tonnen en kisten, stuk voor stuk in rood gemerkt met de letters: L. B. Verschillende paupers vallen van ladders. De muren van Dublin, met daarop een massa trouwe kijklustigen, storten gedeeltelijk in.)

de kijklustigen

(stervend) Morituri te salutant. (ze sterven)

(Er duikt een man in een bruine mackintosh op door een valdeur. Hij wijst met een priemende vinger naar Bloom.)

de man in de mackintosh

Geloof geen woord van wat hij zegt. Die man is Leopold M‘Intosh, de beruchte brandstichter. Zijn echte naam is Higgins.

bloom

Schiet hem neer! De christenhond! M‘Intosh kan wel inpakken!

(Een kanonschot. De man in de mackintosh gaat op in rook. Met zijn scepter slaat Bloom klaprozen neer. De plotselinge dood van veel machtige vijanden, vetweiders, parlementsleden, leden van permanente commissies wordt gemeld. Blooms lijfwacht deelt wittedonderdagaalmoezen uit, gedenkpenningen, broden en vissen, geheelonthoudersspeldjes, blauwe knopen, dure Henry Claysigaren, gratis runderschenkels voor de soep, rubberen voorbehoedsmiddelen in verzegelde enveloppen met strikjes van gouddraad, ulevellen, ananasrotsjes, verliefde kattebelletjes in de vorm van een driekante steek, confectiepakken, kommetjes met vleesbeignets, flessen Jeyes’ ontsmettingsmiddel, spaarzegels, veertigdaagse aflaten, valse munten, speenvarkensworstjes, vrijkaartjes voor de schouwburg, tramabonnementen voor alle lijnen, coupons van de Koninklijk Goedgekeurde Hongaarse Loterij, stuivermaaltijdbonnen, goedkope herdrukken van de Twaalf Slechtste Boeken Aller Tijden: Haantje en Hans (politiek), Babyverzorging (infantiliek), 50 maaltijden voor 7 shilling 9 (culiniek), Was ­Jezus een zonnemythe? (historiek), Verdrijf die pijn (mediek), Kinderhandboek voor het heelal (kosmiek), Grinniken geblazen (hilariek), Advertenties acquireren doe je zo (journaliek), Liefdesbrieven van een moederhulp (erotiek), Wie is Wie in de Ruimte (astriek), Liedjes uit ons hart (melodiek), Hoe Dubbeltje een Kwartje werd (parsimoniek). Algemene drukte en gedrang. Vrouwen drommen naar voren om de zoom van Blooms kleed te betasten. Lady Gwendolen Dubedat breekt door de meute heen, springt op zijn paard en zoent hem op beide wangen onder luide toejuichingen. Er wordt een foto geschoten met magnesiumflits. Popkes en zuigelingen worden omhooggehouden.)

de vrouwen

Vadertje! vadertje!

de popkes en zuigelingen

Klap maar in je handjes tot Poldy thuiskomt,

Koekjes in z’n zakken voor Leo z’n mond.

(Bloom buigt zich voorover en prikt baby Boardman guitig in het buikje.)

baby boardman

(hikt, er vloeit gestremde melk uit zijn mond) Hajajaja.

bloom

(schudt de hand met een blinde melkmuil) Mijn meer dan Broeder! (slaat zijn armen om de schouders van een ouder echtpaar) Lieve oude vrienden! (hij speelt stuivertje wisselen met haveloze jongens en meisjes) Boe! Kiekeboe! (hij rijdt een tweeling rond in een kinderwagen) Rijerijerije in het wagentje! (hij doet goocheltrucs, haalt rode, oranje, gele, groene, blauwe, indigo en violette zijden zakdoeken uit zijn mond) Roggbiv, 32 voet per seconde. (hij troost een weduwe) Uit het oog, uit het hart. (hij danst de Schotse drie met groteske bokkesprongen) Voetjes van de vloer, potjandosie! (hij kust de doorligplekken van een verlamde veteraan) Eervolle wonden! (hij laat een dikke politieagent struikelen) O.p: op. O.p: op. (hij fluistert in het oor van een blozende serveerster en lacht beminnelijk) O, o, stout hoor, stout! (hij eet een rauwe raap, hem aangeboden door Maurice Bitterlijk, landbouwer) Heerlijk! Uit de kunst! (hij weigert drie shilling aan te nemen, hem aangeboden door Joseph Hynes, journalist) Nee, beste kerel, geen sprake van! (hij geeft zijn jas aan een bedelaar) Hier, neem. (hij doet mee aan een wedstrijd buikkruipen met bejaarde mannelijke en vrouwelijke invaliden) Kom op, jongens! Kronkel ze, meisjes!

de burger

(verstikt van emotie, wist een traan weg in zijn smaragdgroene lefsjaaltje) Moge de goede God hem zegenen.

(De ramshoorns roepen op tot stilte. De standaard van Zion wordt gehesen.)

bloom

(legt met groot gebaar zijn mantel af, waarbij corpulentie zichtbaar wordt, ontrolt een papier en leest plechtig) Aleph Beth Ghimel Daleth, Hagadah Tefiellien Koosjer Jom Kippoer Chanoeka Rosj Hasjana Beni Brith Bar Mitswa Matse Asjkenaziem Mesjoega Talles.

(Er wordt een officiële vertaling voorgelezen door Jimmy Henry, adjunct-gemeentesecretaris.)

jimmy henry

Het Hof van Geweten is thans in zitting. Zijne Zeer Katholieke Majesteit zal thans openluchtrecht spreken. Gratis medisch en juridisch advies, oplossen van dubbele acrostichons en andere raadsels. Allen van harte uitgenodigd. Gedaan in deze onze trouwe stad Dublin in het jaar 1 van het Paradijselijke Tijdperk.

paddy leonard

Wat moet ik met mijn rijks- en gemeentebelastingen doen?

bloom

Ze betalen, mijn vriend.

paddy leonard

Dank u.

snuitje flynn

Kan ik een hypotheek krijgen op mijn brandverzekering?

bloom

(onverbiddelijk) Heren, merk wel dat u volgens de wet op de schadeloosstellingen voor een duur van zes maanden onder persoonlijke borgtocht gehouden bent aan de somma van vijf pond.

j.j. o’molloy

Zei ik een Daniël? Neen! Een Peter O’Brien!

snuitje flynn

Waar haal ik die vijf pond?

pisser burke

Voor blaasaandoeningen?

bloom

Acid. nit. hydrochlor. dil., 20 grein

Tinct. nux vom., 5 grein

Extr. taraxel. liq., 30 grein.

Aq. dis. ter in die.

chris callinan

Wat is de parallax van de subsolaire ecliptica van Aldebaran?

bloom

Blij dat je me dat vraagt, Chris. K.11.

joe hynes

Waarom bent u niet in uniform?

bloom

Toen mijn verwekker zaliger nagedachtenis in een klamme kerker het uniform van de Oostenrijkse despoot droeg, waar was de jouwe toen?

ben dollard

Viooltjes?

bloom

Tooien (verfraaien) voorstedelijke tuinen.

ben dollard

Als het een tweeling is?

bloom

Krabt vader (pater, papa) zich achter de oren.

larry o’rourke

Een achtdaagse vergunning voor m’n nieuwe kroeg. U kent me toch nog wel, meneer Leo, van toen u op nummer zeven woonde. Ik laat een kratje stout langsbrengen voor mevrouw.

bloom

(koud) Ik heb niet de eer. Lady Bloom neemt geen geschenken aan.

crofton

Dit is wat je noemt een feest.

bloom

(plechtstatig) U noemt het een feest. Ik noem het een sacrament.

alexander keyes

Wanneer krijgen we ons eigen huis van sleutels?

bloom

Ik sta voor de hervorming van de stedelijke moraal en de simpele tien geboden. Nieuwe werelden in plaats van oude. Eenwording van iedereen, jood, moslim en heiden. Een bunder land en een koe voor alle kinderen der natuur. Gemotoriseerde salonlijkwagens. Verplicht werken met de handen voor iedereen. Alle parken dag en nacht open voor het publiek. Elektrische vaatschrobbers. Tuberculose, geestesziekte, oorlog en bedelarij moeten ogenblikkelijk ophouden. Algehele amnestie, alle weken carnaval met vrijheid van masker, bonussen voor iedereen, esperanto de universele taal met universele broederschap. Geen eng nationalisme meer van kroeglopers en blaaskakende oplichters. Gratis geld, gratis huur, vrije liefde en een vrije lekenkerk in een vrije lekenstaat.

o’madden burke

Vrije vos in een vrij kippenhok.

davy byrne

(gapend) Iiiiiiiiiaaaaaaatsj!

bloom

Gemengde rassen en gemengde huwelijken.

lenehan

En gemengd baden dan?

(Bloom legt aan de mensen in zijn omgeving zijn plannen voor so­cia­le regeneratie uit. Iedereen is het met hem eens. De conservator van het museum in de Kildarestraat verschijnt. Hij trekt een karretje met daarop de wiebelende beelden van diverse naakte godinnen, Venus Callipygis, Venus Pandemos, Venus Metempsychosis, en gips­figuren, eveneens naakt, voorstellende de nieuwe negen muzen, Commercie, Operamuziek, Amor, Reclame, Industrie, Vrijheid van Meningsuiting, Meervoudig Stemrecht, Gastronomie, Persoonlijke Hygiëne, Concerten aan de Kust, Pijnloze Verloskunde en Astronomie voor het Volk.)

pater farley

Hij is een episcopaal, een agnosticus, een weetikhetwattariaan die ons heilige geloof omver wil werpen.

mevrouw riordan

(verscheurt haar testament) U hebt me teleurgesteld! U slecht mens!

moeder grogan

(trekt haar schoen uit om naar Bloom te gooien) Jij beest! Jij abominabel personage!

snuitje flynn

Zing ons een moppie, Bloom. Een van de lieve ouwe liedjes.

bloom

(met vet plezier)

Ik beloofde haar eeuwige trouw ja

Maar zij liet me staan in de kou ja

Met m’n falderie faldera falderopsasa.

hoppy hinkepoot holohan

Die beste brave Bloom! Toch is er niemand zoals hij.

paddy leonard

Iers typetje!

bloom

Het is spoorwegopera en het tramt in Gibraltar. Rara. De Rails van Gietstalië!

(Gelach.)

lenehan

Plagiaat! Weg met Bloom!

de gesluierde sibylle

(enthousiast) Ik ben een Bloomist en daar ga ik prat op. Ik geloof in hem ondanks alles. Ik zou mijn leven voor hem willen geven, de grappigste man op aarde.

bloom

(knipoogt naar de omstanders) Ik wil wedden dat het een snel meiske is.

theodore purefoy

(in karpoets en oliejekker) Hij gebruikt een mechanisch middel om de heilige bedoelingen van de natuur te dwarsbomen.

de gesluierde sibylle

(steekt zichzelf neer) Mijn goddelijke held! (ze sterft)

(Meer uiterst aantrekkelijke en enthousiaste vrouwen plegen zelfmoord door zichzelf te doorsteken, verdrinken, blauwzuur, akoni­tine, arsenicum te drinken, hun aderen te openen, voedsel te weigeren, zich te werpen onder stoomwalsen, van de top van de pilaar van Nelson, in het grote vat van de brouwerij van Guinness, zich te verstikken door hun hoofden in gasfornuizen te leggen, zichzelf op te hangen in of aan stijlvolle jarretels, uit ramen op verschillende verdiepingen te springen.)

alexander j. dowie

(agressief) Medegristenen en anti-Bloomisten, deze man genaamd Bloom, afkomstig uit de diepste krochten der hel, is christenmensen een schandvlek. Deze duivelse libertijn, deze stinkende bok van Mendes heeft vanaf zijn prilste jeugd premature tekenen vertoond van infantiele verdorvenheid – die de steden van de vlakte in herinnering roept – met een losgeslagen omoe. Deze laaghartige huichelkoning, doordesemd met infamie, is de witte stier die genoemd wordt in de Apocalyps. Een aanbidder van de Hoer van Babylon bij wie intrigeren de adem zelf is van zijn neusgaten. De takkebossen en de ketel kokende olie zijn voor hem. Caliban!

het falderappes

Lynch hem! Rooster hem! Hij is net zo erg als Parnell. Meneertje Vos!

(Moeder Grogan gooit haar schoen naar Bloom. Diverse winkeliers uit de Upper en Lower Dorsetstraat gooien objecten van weinig of geen vergelijkbare winkelwaarde, beenhambenen, gecondenseerde melkblikken, onverkoopbare kolen, muf brood, schapestaarten, verdwaalde vetresten.)

bloom

(opgefokt) Dit is midzomergekte, weer een of andere gruwelijke grap of zo. Bij de hemel, ik ben zo onschuldig als de verse onbeschenen sneeuw! Het was mijn broer Henry. Hij is mijn dubbelganger. Hij woont aan de Dolphin’s Barn nummer 2. Laster, het giftdier, heeft mij valselijk beschuldigd. Medelandgenoten, sgeul i mbarr bata coisde gan capall. Ik roep mijn oude vriend op, Dr. Malachi Mulligan, geslachtelijk specialist, om te mijner ontlasting een medisch attest af te geven.

dr. mulligan

(in motorjopper, met groene motorbril op het voorhoofd) Dr. Bloom is biseksueel abnormaal. Hij is recentelijk ontsnapt uit Dr. Eusta­cius’ privégesticht voor gedementeerde heren. Als buitenbeddelijk kind is hij onderhevig aan erfelijke epilepsie, het gevolg van ongebreidelde lustbevrediging. Sporen van elefantiasis zijn aangetroffen bij zijn voorouders. Er zijn duidelijke symptomen van chronisch exhibitionisme. Hij is eveneens latent ambidexter. Door zelfbevlekking is hij vroegtijdig kaal, en dientengevolge pervers idealistisch, een tot inkeer gekomen losbol, en hij draagt een metalen gebit. Als gevolg van een familiecomplex is hij tijdelijk zijn geheugen kwijt en ik acht hem meer aan bezondigd dan zelf zondigend. Ik heb een pervaginaal onderzoek gedaan en na de zuurproef te hebben genomen van 5427 anale, axillaire, pectorale en pubes-haren, verklaar ik hem virgo intacta te zijn.

(Bloom houdt zijn kwaliteitshoed voor zijn genitaliën.)

dr. madden

Hypsospadie is eveneens duidelijk aanwezig. In het belang van komende generaties stel ik voor de getroffen organen op wijngeest te zetten en te bewaren in het nationaal teratologisch kabinet.

dr. crotthers

Ik heb de urine van de patiënt onderzocht: deze bevat albumine. Speekselafscheiding is ontoereikend, de knieschijfreflex fluctueert.

dr. peut costello

De foetor judaïcus is buitengewoon uitgesproken.

dr. dixon

(leest een gezondheidscertificaat) Professor Bloom is een schoolvoorbeeld van de nieuwe vrouwelijke man. Zijn morele karakter is simpel en beminnelijk. Velen vinden hem een lieve man, een lief mens. Door de bank genomen is hij een tamelijk vreemde ­vogel, schroomvallig doch niet zwakzinnig in de medische zin des woords. Hij heeft een echt fraaie brief geschreven, een gedicht op zichzelf, aan de rechtshulp van het Genootschap ter Bescherming van Reformante Priesters, die alles verheldert. Hij is een zo goed als totale geheelonthouder en ik kan u verzekeren dat hij op een strooien zak slaapt en uiterst spartaans voedsel nuttigt, koude gedroogde raasdonders. Hij draagt zomer en winter een haren boetekleed van zuiver Iers fabricaat en kastijdt zichzelf iedere zaterdag. Hij was, naar ik begrijp, op zeker moment een eerstegraads delinquent in het heropvoedingsgesticht van Glencree. Een ander rapport vermeldt dat hij een zeer postuum kind was. Ik verzoek om clementie uit naam van het heiligste woord dat onze vocale ligamenten ooit gevraagd is uit te spreken. Hij krijgt aanstonds een baby.

(Algehele commotie en compassie. Vrouwen vallen in onmacht. Een rijke Amerikaan houdt een straatcollecte voor Bloom. Gouden en zilveren muntgeld, blanco cheques, bankbiljetten, juwelen, staatsobligaties, op vervallen staande wissels, schuldbekentenissen, trouwringen, horlogekettingen, medaillons, halskettingen en armbanden worden in rap tempo ingezameld.)

bloom

O, ik wil zo graag moeder worden.

mevrouw thornton

(in ziekenzustersschort) Leg je armen stevig om me heen, schat. Het is zo gepiept. Stevig, schat.

(Bloom drukt haar stevig vast en baart acht gele en blanke kinderen van mannelijke kunne. Ze verschijnen op een roodbeloperde trap versierd met dure planten. Alle achtlingen zijn knap, met waardevolle metalen gezichten, goedgebouwd, fatsoenlijk gekleed en welgemanierd. Ze spreken vijf moderne talen vloeiend en zijn belangstellend in diverse kunsten en wetenschappen. Bij ieder staat de naam in leesbare letters voor op het hemdje gedrukt: Nasodoro, Goldfinger, Chrysostomos, Maindorée, Zilverlach, Silberselber, Vifargent, Panargyros. Ze worden zonder verwijl aangesteld op hoge vertrouwensposities als bankdirecteurs, hoofden van spoorwegmaatschappijen, raad-van-toezichthouders van nv’s, vice-voorzitters van hotelketens.)

een stem

Bloom, ben u de Messias ben Jozef of ben David?

bloom

(duister) U zegt het.

broeder pleiterik

Verricht dan een wonder net als pater Charles.

bantam lyons

Voorspel wie de Saint Leger gaat winnen.

(Bloom wandelt op een net, bedekt zijn linkeroog met zijn linkeroor, loopt door verschillende muren, beklimt de pilaar van Nelson, hangt aan zijn oogleden van de bovenste richel, eet twaalf dozijn oesters (met schelp en al), geneest verschillende lijders aan koningszeer, vertrekt zijn gezicht zo dat hij lijkt op historische personages, lord Beaconsfield, lord Byron, Wat Tyler, Mozes van Egypte, Mozes Maimonides, Mozes Mendelssohn, Henry Irving, Rip van Winkle, Kossuth, Jean Jacques Rousseau, baron Leopold Rothschild, Robinson Crusoë, Sherlock Holmes, Pasteur, draait beide voeten tegelijkertijd in verschillende richtingen, gebiedt het tij te keren, verduistert de zon door zijn pink te strekken.)

brini, pauselijk nuntius

(in pauselijk zoeavenuniform, met stalen kuras als borstplaat, armplaten, dijplaten, beenplaten, grote profane knevel en mijter van pakpapier) Leo­poldi autem generatio. Mozes bekwam Noach en Noach bekwam Eunuch en Eunuch bekwam O’Halloran en O’Halloran bekwam Guggenheim en Guggenheim bekwam Agendath en Agendath bekwam Netaim en Netaim bekwam Le Hirsch en Le Hirsch bekwam Jesurum en Jesurum bekwam MacKay en MacKay bekwam Ostrolopsky en Ostrolopsky bekwam Smerdoz en Smerdoz bekwam Weiss en Weiss bekwam Schwarz en Schwarz bekwam Adrianopoli en Adrianopoli bekwam Aranjuez en Aranjuez bekwam Lewy Lawson en Lewy Lawson bekwam Ichabudonosor en Ichabudonosor bekwam O’Donnell Magnus en O’Donnell Magnus bekwam Christbaum en Christbaum bekwam ben Maimun en ben Maimun bekwam Broeder Aernout en Broeder Aernout bekwam Benamor en Benamor bekwam Jones-Smith en Jones-Smith bekwam Savorgnavovitsj en Savorgnavovitsj bekwam Jaspissteen en Jaspissteen bekwam Vingtetunieme en Vingtetunieme bekwam Szombathely en Szombathely bekwam Virag en Virag bekwam Bloom et vocabitur nomen eius Emmanuel.

een dodenhand

(schrijft op de wand) Bloom is een gluiperd.

platje

(in struikroversuitrusting) Wat deed je daar op het koeiepaadje achter Kilbarrack?

een peuter van vrouwelijke kunne

(ratelt met een rammelaar) En onder de Ballyboughbrug?

een hulststruik

En in de Duivelskloof?

bloom

(bloost furieus van pompernikkel boven tot pompernikkel onder, waarbij zijn linkeroog drie tranen laat) Ontzie mijn verleden.

de uitgezette pachters van ierland

(in nauwsluitende jas, kniebroek, met Donnybrookboerenkermis boerenknuppels) Geef hem met de sjambok!

(Bloom, met ezelsoren, gaat zitten in het blok met armen gekruist en voeten vooruit. Hij fluit Don Giovanni, a cenar teco. Wezen van Artane huppelen hand in hand om hem heen. Meisjes van de Poort naar de Vrijheidsmissie, huppelen hand in hand de tegengestelde kant op.)

de wezen van artane

Jij honde-, geite-, biggebok,

Jij sukkel in het hoenderhok!

de meisjes van de poort naar de vrijheid

Ka, uw thee

Wordt koud

En, euh, Ka,

Uw eten zout.

hornblower

(in efod en jagerspet, verkondigt) En hij zal de zonden van het volk dragen naar Azazel, de geest die in de woestenij verkeert, en naar Lilith, de nachtheks. En zij zullen hem stenigen en hem bezwadderen, ja, allen komende uit Agendath Netaim en uit Mizraïm, het land van Ham.

(Alle mensen werpen zachte pantomimestenen naar Bloom. Vele bonafide reizigers en baasjesloze honden treden hem nader en bezwadderen hem. Mastiansky en Citron komen dichterbij in kaftan, met lange pajes. Ze schudden hun baard naar Bloom.)

mastiansky en citron

Belial! Laemlein van Istrië, de valse Messias! Abulafia! Erken uw dwaling!

(George R Mesias, Blooms kleermaker, verschijnt met een persijzer onder de arm en presenteert een rekening.)

mesias

Vermaken van één broek elf shilling.

bloom

(wrijft zich vrolijk in de handen) Net als vanouds. Arme Bloom!

(Reuben J Dodd, zwartgebaarde Iskariot, slechte herder, met op zijn schouders het verdronken lichaam van zijn zoon, nadert het blok.)

reuben j

(fluistert hees) We benne gebriezeld. Een rotteraar heeft de ratjes getipt. Neem het eerste stottersleedje.

de brandweer

Pflaap!

broeder pleiterik

(Bekleedt Bloom met een geel gewaad geborduurd met geschilderde vlammen en een hoge punthoed. Hij hangt een zakje buskruit om zijn hals en levert hem over aan de civiele autoriteiten, zeggende) Vergeef hem zijn schuld.

(Luitenant Myers van de Dublinse Brandweer steekt Bloom op algemeen verzoek in brand. Geweeklaag.)

de burger

De hemel zij dank!

bloom

(in een naadloos kleed met de letters i.h.s. erop, staat recht overeind temidden van feniksvlammen) Beween mij niet, o dochters van Erin. (hij toont de Dublinse verslaggevers sporen van verbranding)

(De dochters van Erin, in zwarte kleden, met grote gebedenboeken en lange ontstoken kaarsen in hun handen, knielen en bidden.)

de dochters van erin

Nier van Bloom, bid voor ons

Bloem van het Bad, bid voor ons

Mentor van Menton, bid voor ons

Advertentie-acquisiteur voor de Freeman, bid voor ons

Barmhartige Vrijmetselaar, bid voor ons

Zwervende Zeep, bid voor ons

Zalige Zonden, bidt voor ons

Muziek zonder Woorden, bid voor ons

Berisper van de Burger, bid voor ons

Vriend van Frutsels en Franjes, bid voor ons

Vroedvrouwe vol van genade, bid voor ons

Pootaardappel Panacee tegen Pest en Pestilentie, bid voor ons

(Een koor van zeshonderd stemmen, onder leiding van Vincent O’Brien, zingt het koorlied Alleluia for the Lord God Omnipotent reigneth uit de Messias van Händel, op het orgel begeleid door Joseph Glynn. Bloom verstomt, verschrompelt, verkoolt.)

zoë

Ouwehoer maar tot je zwart ziet in je porum.

bloom

(met klak met in de band een kleipijp gestoken, stoffige gaatjesschoenen, met in zijn hand een in een rode zakdoek geknoopte knapzak met landverhuizersbullen, voert aan een strotouw een zwart veeneiken varken mee, met een lach in het oog) Laat me nu me bieskes maar pakken, wijfke des huizes, want bij alle geiten van Connemara, ik heb ’ne ganse koei van een roefeling achter de kiezen. (met een traan in het oog) Allemaal waanzin. Patriottisme, verdriet om de doden, muziek, de toekomst van de stam. Zijn of niet zijn. ’s Levens droom is voorbij. Maak er vredig een eind aan. Zij leven verder. (hij staart treurend in de verte) Ik ben naar de barbiesjes. Een paar akonietpastilles. De rolgordijnen neer. Een brief. Dan gaan liggen om te rusten. (hij ademt zachtjes) Niks meer. Ik heb geleefd. Vaar. Vaarwel.

zoë

(uit de hoogte, met de vinger in haar nekband) Je meent het. Tot de volgende keer dan. (ze sneert) Het lijkt of je met je verkeerde been uit bed bent gestapt of te vroeg bent gekomen bij je vriendinnetje. O, ik kan je gedachten lezen!

bloom

(bitter) Man en vrouw, liefde, wat stelt het voor? Een kurk en een fles. Ik walg ervan. Alles laten varen.

zoë

(plotseling nurks) Ik heb de pest aan rotzakken die het niet menen. Geef een rothoer een kans.

bloom

(berouwvol) Ik ben ook heel onaangenaam. Jullie zijn een noodzakelijk kwaad. Waar kom je vandaan? Londen?

zoë

(gladjes) Van de maan, waar de varkens achter het orgel staan. Ik ben in Yorkshire geboortig. (ze houdt zijn hand tegen die naar haar tepel tast) Zeg zeg, Baron Van Tast. Hou daarmee op en gedraag je eens wat minder. Heb je schrabbes voor een vluggertje? Tien shilling?

bloom

(glimlacht, knikt langzaam) Meer, hoeri, meer.

zoë

En dubbel zo meer? (ze aait hem achteloos met fluwelen klauwen) Wil je onze nieuwe pianola in de muzieksalon zien? Kom, dan trek ik wat uit.

bloom

(bevoelt peinzend zijn achterhoofd met de onvergelijkelijke verlegenheid van een in het nauw gebrachte wederverkoper die de symmetrie van haar ontblote citroenen peilt) Iemand zou stikken van jaloezie als ze eens wist. Het groenogige monster. (ernstig) Je weet hoe ingewikkeld het is. Ik hoef jou niks te vertellen.

zoë

(gestreeld) Wat niet weet dat niet deert. (ze aait hem) Kom.

bloom

Lachende heks! De hand die ’t wiegje wiegde.

zoë

Hummeltje!

bloom

(in babykleertjes en huzarenjasje, groot hoofd, met een helm van donker haar, fixeert grote ogen op haar fluïde onderjurk en telt de bronzen gespjes met een mollige vinger, waarbij zijn kwijlebabbelende tong brabbelend en labberend buitenboord hangt.) Een bwee blie: dlie dlee dleen.

de gespjes

Hou van mij. Hou niet van mij. Hou van mij.

zoë

Wie zwijgt stemt toe. (Met gespreide grijpklauwtjes pakt ze zijn hand, en maakt met haar wijsvinger op zijn handpalm het waarschuwingsteken van geheime monitor, waarmee ze hem naar de ondergang lokt.) Warme handen kouwe liefde.

(Hij aarzelt temidden van geuren, muziek, verlokkingen. Zij leidt hem naar de treden, trekt hem mee aan de geur van haar oksels, de ondeugd van haar opgemaakte ogen, het ruiselen van haar onderjurk waar in de flexibele plooien de leeuwelucht hangt van alle mannetjesbeesten die haar bezeten hebben.)

de mannetjesbeesten

(ademen zwavel van bronst en stront en lopen woest rond in hun kooi, brullen gedempt, met gedrogeerde koppen die heen en weer zwaaien) Goed!

(Zoë en Bloom bereiken de deuropening waar twee gezusters in het vak gezeten zijn. Ze nemen hem nieuwsgierig op van onder hun gestifte wenkbrauwen en glimlachen terug op zijn haastige buiging. Hij struikelt stom.)

zoë

(haar gelukkige hand redt hem op hetzelfde moment) Hoepla! Niet omhoogvallen.

bloom

De rechtvaardige zal zevenmaal vallen. (hij stapt opzij bij de drempel) Na u is zoals het hoort.

zoë

Dames gaan voor.

(Ze stapt over de drempel. Hij aarzelt. Ze draait zich om, steekt haar handen uit, en trekt hem eroverheen. Hij hupt. Aan het gewei van de kapstok in de vestibule hangen een mannenhoed en een regenjas. Bloom doet zijn hoed af maar als hij ze ziet fronst hij, glimlacht vervolgens, gepreoccupeerd. Op de tussenverdieping wordt een deur opengegooid. En man in paars hemd en grijze broek, bruingesokt, loopt langs in apepas, kaalkop en geitesik in de lucht, en houdt een volle waterkruikkan stevig omhelsd, de twee staarten van zijn zwarte bretels bungelend op de hielen. Bloom wendt snel zijn hoofd af om op de tafel in de vestibule de spaniëlogen van een voortvluchtige vos te bekijken: waarna hij met opgeheven snuffelend hoofd Zoë volgt, de muzieksalon in. Een kap van mauve zijdepapier dempt het licht van de kroonluchter. In kringen eromheen vliegt een mot, botst, ontsnapt. De vloer is bedekt met een linoleummozaïek van jade en azuren en vermiljoenen romboïden. Overal staan voetafdrukken afgedrukt in alle richtingen, hak aan hak, hak aan voetholte, teen aan teen, voeten verstrengeld, een moriske van schuifelvoeten zonder spooklichaam, allemaal in een woest worstelende warrelklomp. De muren zijn bekleed met een behang van taxuslover en lichte laren. In de haard is een scherm van pauweveren uitgespreid. Lynch zit met gekruiste ­benen ineengedoken op het haardkleed van geklit haar, zijn pet achterstevoren. Met een stokje slaat hij traag de maat. Kitty Ricketts, een bleke knokige hoer in matrozenpak, met geiteleren handschoenen teruggerold ten behoeve van een koralen armband, een beurs van maliewerk in haar hand, zit op het randje van de tafel met haar been te zwaaien en zichzelf in de vergulde spiegel boven de schoorsteenmantel te bekijken. Een nestel van het rijgsnoer van haar corset steekt net onder haar jasje uit. Lynch wijst spottend naar het stel bij de piano.)

kitty

(kucht achter haar hand) Ze is een tikkeltje imbecielig. (ze gebaart met een draaiende wijsvinger) Tsjoeketsjoeke. (Lynch licht met zijn stokje haar rok en witte onderrok op. Ze trekt ze snel weer naar onder.) Doe normaal. (ze hikt, buigt dan snel haar matrozenpet waaronder haar ­haren gloeien, rood van henna) O, pardon!

zoë

Meer licht op de planken, Charley. (ze gaat naar de kroonluchter en draait de gaskraan vol open.)

kitty

(bestudeert de gasvlam) Wat scheelt hem vanavond?

lynch

(met diepe stem) Op een geest en kobolden.

zoë

Schouderklopje voor Zoë.

(Het stokje in de hand van Lynch flitst: een koperen pook. Stephen staat bij de pianola waarop zijn hoed en essestok uitgestald liggen. Met twee vingers herhaalt hij nogmaals de reeks lege kwinten. Florry Talbot, een blonde weke gansvette hoer in een voddepoppenjurk van beschimmelde aardbei, ligt lamlendig wijd uitgespreid in de hoek van de sofa te luisteren, haar slappe onderarm bungelend over de steun. Een zwaar strontje hangt over haar slaperige ooglid.)

kitty

(hikt opnieuw met een trap van haar getuigde voet) O, pardon!

zoë

(prompt) Je vriendje denkt aan je. Leg een knoop in je hemd.

(Kitty Ricketts buigt haar hoofd. Haar boa ontrolt zich, glijdt, gluipt over haar schouder, rug, arm, stoel op de grond. Lynch tilt de gekronkelde rups op aan zijn stokje. Ze slangt haar hals en nestelt zich. Stephen kijkt om naar de neergehurkte gestalte met zijn omgekeerde pet.)

stephen

Het maakt trouwens niet uit of Benedetto Marcello het heeft gevonden of uitgevonden. De rite is de rust van de dichter. Misschien is het een oude hymne aan Demeter of net zo goed een illus­tratie van Coela enarrant gloriam Domini. Het is vatbaar voor ­nodi en modi met een spanwijdte van hyperfrygisch tot mixolydisch en voor teksten zo uiteenlopend als priesters die hupseflupsend rond Davids ik bedoel Circes of wat zeg ik Ceres’ altaar draaien tot ­Davids geheimtip uit de mond van het paard voor zijn eerste fagottist over de prachtigheid van zijne allemachtigheid. Mais nom de nom, dat is een ander paar koeken. Jetez la gourme. Faut que jeunesse se passe. (hij zwijgt, wijst naar de pet van Lynch, glimlacht, lacht) Welke kant zit je kennisknobbel?

de pet

(met zwaarmoedige spleen) Bah! Het is omdat het is. Vrouwenlogica. Joodgriek is griekjood. Uitersten raken elkaar. Dood is de hoogste vorm van leven. Bah!

stephen

Je herinnert je vrij nauwkeurig al mijn fouten, opsnijderijen, vergissingen. Hoe lang zal ik mijn ogen blijven sluiten voor trouweloosheid? Wetsteen!

de pet

Bah!

stephen

Hier heb je er nog een. (fronsend) De reden is gelegen in het feit dat de grondtoon en de dominant gescheiden zijn door het grootst mogelijke interval dat....

de pet

Dat? Druk af. Lukt je niet.

stephen

(doet moeite) Interval dat. De grootst mogelijke ellips is. Die overeenstemt met. De uiteindelijke terugkeer. Het octaaf. Dat.

de pet

Dat?

(Buiten begint de grammofoon De Heilige Stad te blèren.)

stephen

(abrupt) Wat uitging naar de vier hoeken van de wereld om niet zichzelf te doorkruisen, God, de zon, Shakespeare, een handelsreiziger, wordt na in de werkelijkheid zichzelf te hebben doorkruist dat zelf zelf. Eén moment. Eén seconde. Die klootzak met z’n lawaai op straat ook. Zelf dat zelf onontworstelbaar voorbestemd was te worden. Ecco!

lynch

(honend hinnikend grijnst hij naar Bloom en Zoë Higgins) Geleerde toespraak, hè?

zoë

(bruusk) God helpe je harses, hij weet meer dan jij bent vergeten.

(Met obese stupiditeit kijkt Florry Talbot naar Stephen.)

florry

Ze zeggen dat de wereldondergang deze zomer is.

kitty

Nee!

zoë

(barst in bulderend lachen uit) Grote onrechtvaardige God!

florry

(gekrenkt) Het stond anders wel in de krant over de Antichrist. O, mijn voet jeukt.

(Haveloze blootsvoetse krantejongens, die een kwikstaartvlieger meeslepen, trippelen langs, schreeuwend.)

de krantejongens

Extra editie, brekend nieuws. Uitslag van de hobbelpaardenraces. Zeeslang in het Royal Canal. Antichrist behouden aangekomen.

(Stephen draait zich om en ziet Bloom.)

stephen

Een tijd, en tijden, en een halven tijd.

(Reuben J Antichrist, wandelende jood met een grijphand open achter op zijn rug, hompelt op. Om zijn lendenen is een pelgrimstas geslagen waaruit promesses aan toonder en geweigerde wissels puilen. Hoog over zijn schouder draagt hij een lange bootshaak waaraan de doorweekte kluit van zijn enige zoon, gered uit het water van de Liffey, aan het kruis van zijn broek hangt. Een kobold in het evenbeeld van Peut Costello, ontwricht van heup, bochel, waterhoofd, vooruitspringende kaken met wijkend voorhoofd en een Ally Slopersneus, tuimelt kopjeduikelend door de donkerende deemstering.)

allen

Wat?

de kobold

(klappert met zijn kaken, buitelt heen en weer, rolt de ogen, piept, kikkert met uitgestrekte grijparmen, dan steekt hij plotseling zijn liploze gezicht door de vork van zijn dijen) Il vient! C’est moi! L’homme qui rit! L’homme primigène! (hij tolt rond onder dervisjachtig gieren) Sieurs et dames, faites vos jeux! (Hij hurkt al jonglerend. Minuscule rouletteplaneten vliegen uit zijn handen.) Les jeux sont faits! (De planeten suizen tegen elkaar en maken een daverend gedonder.) Rien ne va plus! (De planeten, opborrelende ballonnen, de zeilen bol zeilen weg. Hij springveert weg in het luchtledige.)

florry

(zinkt weg in lethargie, bekruist zich heimelijk) De wereldondergang!

(Een lauw vrouwenfluïdum lekt uit haar weg. Nevelige duisternis vult de ruimte. Door de drijvende mist buiten blèrt de grammofoon over hoesten en voetgeschuifel heen.)

de grammofoon

Jeruzalem!

Open uw poort en zing

Hosanna....

(Een raket suist de hemel in en spat uiteen. Er valt een witte ster uit die de vervulling van alles proclameert en de wederkeer van Elia verkondigt. Langs een oneindig onzichtbaar koorddanskoord, strak gespannen van zenit tot nadir, komt de Wereldondergang, een tweekoppige octopus in gilliekostuum, berenmuts en geruite kilt, aantollen door de doom, halsoverkop, in de vorm van de Drie Benen van Man.)

de wereldondergang

(met een Schots accent) Wie dans’n de hakketoonedans, hakketoonedans, hakketoonedans.

(Boven de stuimige drift en verstikkende hoeststoten krast de stem van Elia, schril als een kwartelkoning, in den hoge. Transpirerend in een wijde batisten superplie met trechtermouwen ziet men hem, met een kostersfacie, boven een katheder waarover de oudeglorievlag gedrapeerd is. Hij beukt op de balustrade.)

elia

Geen geleuter aub in deze knijp. Jack Crane, Creole Sue, Dove Campbell, Abe Kirschner, koppen dicht als je hoest. Hé, ik doe hier de telefooncentrale hoor. Vooruit met de geit, jongens. Gods tijd is 12:25. Laat ma weten dat je eraan komt. Wees er snel bij en het aasje is voor baasje. Hier is waar de actie is. Neem de aansluiting voor de eeuwigheid, directe verbinding. Nog één enkel dingetje. Ben je een god of een godvergeten hondsvot? Stel dat de wederkeer plaatsvindt op Coney Island, ben je er klaar voor? Florry Christus, Stephen Christus, Zoë Christus, Bloom Christus, Kitty Christus, Lynch Christus, het is aan jullie om die kosmische kracht te voelen. Krijgen we de bibberaties over de kosmos? Nee. Kies de kant van de engelen. Wees een prisma. Jullie hebben dat iets vanbinnen, het hogere ik. Jullie kunnen maatjes worden met een ­Jezus, een Gautama, een Ingersoll. Voelen jullie hem met z’n allen, die vibratie? Ik zeg van wel. Als je dat eenmaal in je koppie koppie hebt, gemeente, dan is een joyride richting hemel een fluitje van een cent. Gesnopen? Het is het zonnetje in huis, zeker weten. De hipste shit ever. De pap én de krenten. Het is gewoon het leukste kwiekste lijntje naar boven. Het is te gek, te wauw, het is zeg maar ongehoord. Het herstelt. Het vibreert. En ik kan het weten want ik vibreer me een ongeluk. Maar alle gekheid op een stokje, terug naar des poedels krent: waar gaat het eigenlijk over. A. J. Christus Dowie en de harmoniale filosofie, hebbie dat? o.k. Negenenzestigste straat west zevenenzeventig. Snappie? Van juistem. Je kunt me er dag en nacht voor wakker bellen over de zonnefoon. Drinkebroers gaarne elders vervoegen. (hij schreeuwt) En dan nu ons glorielied. Als je nog zingen kan, zing dan mee. Encore! (hij zingt) Jeru....

de grammofoon

(verdrinkt zijn stem) Hoerusalamindenhooghohhhh... (de plaat raspt krassend tegen de naald)

de drie hoeren

(leggen hun handen over hun oren en krijsen) Argghhh!

elia

(in opgestroopte hemdsmouwen, zwart in het gezicht, roept om het hardst, met de armen in de lucht geheven) Grote Broer daarboven, meneer de president, hoor u dus wat ik toennet heb gezegd tegen u? Zekers, ik geloof dus best wel erg in u, meneer de president. Ik geloof dus zekers inmiddels dat juffrouw Higgins en juffrouw Ricketts, dat hun ergens dus best wel het geloof diep in hunzelf hebben. Zekers dunk ik dat ik dus nooit geen slechter bangig vrouwmens ben tegen­gekomen als hoe dat u dus ben, juffrouw Florry, nu dat ik u dus net zo gezien hebt. Kom u dus, meneer de president, mee om onze zusterslief te redden te helpen. (hij knipoogt naar zijn publiek) Onze meneer de president, hij heb hun allemaal in de smiezen en hij zegt er nooit niks genen enen maar houdt z’n pot toe.

kitty-kate

Ik heb me laten gaan. In een moment van zwakte heb ik gezondigd en deed ik wat ik deed op de Constitutionheuvel. Ik ben gevormd door de bisschop en ingetreden bij de bruine scapulieren. Mijn moeders zuster is met een Montmorency getrouwd. Het was een loodgietersknecht die m’n ondergang was toen ik nog puur en rein was.

zoë-fanny

Hij mocht hem van mij erin lellen gewoon voor de lol.

florry-teresa

Het was tengevolge van een glaasje portwijn boven op een driesterren Hennessy. Ik ging in de fout met Whelan toen hij het bed in glipte.

stephen

In den beginne was het woord, in het eind de wereld zonder eind tot in de eeuwen der eeuwen. Gezegend zijn de acht zaligheden.

(De zaligheden, Dixon, Madden, Crotthers, Costello, Lenehan, Bannon, Mulligan en Lynch in witte jas van student-chirurg, stampen in rotten van vier in luidruchtige ganzepas marcherend voorbij.)

de zaligheden

(onsamenhangend) Bier bief bloeddog baaibul bombarus barnum bog­gerum bisschop.

lyster

(in kwakergrijze kniebroek en met breedgerande hoed op, zegt discreet) Hij is onze vriend. Ik hoef geen namen te noemen. Zoekt gij het licht.

(Hij couranteert ervandoor. Best op in kappersoutfit, glimmend gewassen, zijn lokken in papillotten. Hij gaat John Eglinton voor, die een nankinggele mandarijnenkimono draagt met hagedisseletters en een hoge pagodehoed.)

best

(glimlachend, neemt de hoed af en etaleert een geschoren bobberd met op de kruin een opstaande paardestaarttoupet met aan het eind een oranje strikje.) Ik was hem slechts aan het verfraaien, weet je niet. Een ding van schoonheid, weet je niet, zegt Yeats, ik bedoel zegt Keats.

john eglinton

(haalt een dievenlantaarn met groene klep tevoorschijn die hij in een hoek schijnt: met zeurderige tongval) Esthetica en cosmetica zijn voor het boudoir. Ik ben uit op de waarheid. Simpele waarheid voor een simpele ziel. In Tanderagee willen ze feiten en feiten zullen ze krijgen.

(In de lichtkegel van de zoeklantaarn achter de kolenkit, ollav, heilig blikkend, broedt de gebaarde gestalte van Mananaun MacLir, kin op knieën. Hij staat langzaam op. Een koude zeewind waait uit zijn druïdenmond. Rond zijn hoofd krinkelen palingen en alen. Hij is bekorst met wier en schelpen. In zijn rechterhand heeft hij een fietspomp. Zijn linkerhand houdt een enorme rivierkreeft vast aan de twee scharen.)

mananaun maclir

(met een stem van golven) Aum! Hek! Wal! Ak! Lub! Mor! Witte ­yogin der goden. Occulte pimander van Hermes Trismegistos. (met een stem van fluitende zeewind) Punarjanam patatsiepunjaub! Mij zet je niet voor paal. Er is gezegd door eengene: let op links, de cultus van Shakti. (met een krijsen van onweersvogels) Shakti Shiva, donkerverborgen Vader! (Met zijn fietspomp mept hij tegen de kreeft in zijn linkerhand. Op zijn coöperatieve wijzerplaat gloeien de twaalf tekens van de dierenriem. Hij weeklaagt woest als de oceaan.) Aum! Baum! ­Pyaum! Ik ben het licht van de heimstee! Ik ben de dromerige romerige boter.

(Het skelet van een judashand wurgt het licht. Het groene licht verfletst naar mauve. De gasvlam weeklaagt fluitend.)

de gasvlam

Poeah! Pfoeïiiiiii!

(Zoë rent naar de kroonluchter, buigt haar been en verstelt het gloeikousje.)

zoë

Wie heeft er een peuk nu ik hier toch ben?

lynch

(gooit een sigaret op tafel) Hier.

zoë

(haar hoofd koket gedraaid in gespeelde trots) Da’s toch geen manier om een dame de pot aan te reiken? (Ze rekt zich uit om de sigaret aan de vlam aan te steken, draait hem langzaam, toont de bruine toefjes van haar oksels. Lynch licht met zijn pook brutaal een kant van haar onderjurk op. Bloot boven haar jarretelles schijnt haar vlees onder het saffier groen als een nixe. Ze trekt kalm aan haar sigaret.) Kun je het schoonheidsvlekje op m’n achterste zien?

lynch

Ik kijk niet.

zoë

(mierzoet) Nee? Maak dat de kat wijs. Zuigt meneer een citroen?

(Werpt met gespeelde schaamte een steelse zijdelings betekenende blik op Bloom, keert zich dan naar hem om, haar onderjurk bevrijdend van de pook. Er stroomt weer blauwe vloeistof over haar vlees. Bloom staat, glimlacht begeertig, zijn duimen draaiend. Kitty Ricketts bespeekselt haar middelvinger en strijkt voor de spiegel beide wenkbrauwen glad. Lipoti Virag, basilicogrammaat, komt kwiek door de schoorsteen omlaaggeroetsjt en beent twee passen naar links op stuntelige roze stelten. Hij zit als een haring in een ton van verschillende jassen en draagt een bruine mackintosh waaronder hij een rol perkament houdt. In zijn linkeroog flitst de monocle van Cashel Boyle O’Connor Fitzmaurice Tisdall Farrell. Op zijn hoofd prijkt een Egyptische psjent. Achter zijn oren steken twee ganzeveren.)

virag

(hakken tegen elkaar, buigt) Mijn naam is Virag Lipoti, uit Szombathely. (hij kucht bedachtzaam, droog) Promiscuë ontkleedheid vigeert nogal in deze contreien, nietwaar? Bij toeval onthulde haar achteraanzicht dat zij niet het tamelijk intieme kledingstuk draagt waar jij zo zeer mee dweept. Die prik op de dij is je hoop ik wel opgevallen? Goed zo.

bloom

Grotepapatsji. Maar.....

virag

Nummer twee anderzijds, zij van het kersenrood en coiffeusewit, wier haar niet weinig verschuldigd is aan ons tribale elixer van gofer­hout, is in apostelpaardenkostuum en strak ingesnoerd te oordelen naar haar zit, dunkt mij. Ruggegraat van voren, als het ware. Als ik me niet vergis heb jij je altijd aangetrokken gevoeld tot een nummertje aldus uitgevoerd met een glimp van lingerie door het wispelturige mensdom, vanwege de inherente exhibitionististiciciteit. In één woord. Hippogrief. Heb ik het bij het rechte eind?

bloom

Ze is wel mager.

virag

(niet onvriendelijk) Absoluut! Goed opgemerkt en die hoepelzakken van de rok en de lichte tolvormige snit zijn ontworpen om bolligheid van heup te suggereren. Een nieuwe aanschaf in een of andere monsteruitverkoop waarvoor een sukkelaar een poot is uitgedraaid. Prostitueske opsmuk om het oog te bedriegen. Let op de aandacht voor de miniemste details. Trek morgen niet aan wat je vandaag nog dragen kan. Parallax! (met een zenuwtrek van zijn hoofd) Hoorde je mijn hersens knappen? Pollysyllabax!

bloom

(een elleboog rustend in zijn hand, een wijsvinger tegen de wang) Ze lijkt verdrietig.

virag

(cynisch, zijn wezeltanden geel ontbloot, trekt met een vinger zijn linkeroog naar beneden en blaft schor) Nep! Hoed je voor brutaaltjes en valse droefenis. Straatmadeliefjes. Allemaal hebben ze het vrijgezellenknopje, ontdekt door Rualdus Columbus. Tuimel haar. Coluimel haar. Kameleon. (goedmoediger) Maar goed, mag ik je dan misschien attent maken op nummertje drie. Er is genoeg aan haar te zien voor het blote oog. Beschouw de massa geoxydeerde plantaardige stoffen op haar schedel. Nou moe, die stuitert! Het lelijke eendje van het gezelschap, lange spangen en diep van kiel.

bloom

(spijtig) Kom je een keer zonder geweer.

virag

We hebben ze in alle soorten en maten, mild, sterk, ertussenin. Dokken maar en de keus is u. Wat is het heerlijk herejee, met een van de...

bloom

Met...?

virag

(de tong opgekruld) Ljam! Kijk! Ze is goedgebroekt. Ze is overdekt met een meer dan voortreffelijke vetlaag. Een ontegenzeggenlijk zoogdier te oordelen naar de zwaarte van boezem, merk je voorts dat ze vooraan twee goed op de voorgrond tredende uitstulpingen heeft van zeer respectabele afmetingen, die geneigd zijn in haar bord soep voor de lunch te kieperen, terwijl verder naar onder en naar achter zich twee extra uitstulpingen bevinden, duidend op een krachtig rectum en opzwellend ter betasting, die niets te wensen overlaten dan enige stevigheid. Dergelijke vlezige lichaams­onderdelen zijn een product van zorgvuldige voeding. In een kooi vetgemest bereiken hun levers een olifantenomvang. Middels balletjes versgebakken brood met fenegriek en benzoëgom, weggespoeld met infusies groene thee worden ze tijdens hun korte bestaan toegerust met natuurlijke speldekussens van waarlijk kolossale blubber. Dat komt wel in jouw straatje te pas, hè? Vleesstoofpotten van Egypte om naar te smachten. Zwelg er maar in. Lycopodium. (zijn keel trekt samen) Ladumaar meneer! Tot de volgende keer.

bloom

Het strontje staat me niet aan.

virag

(welft zijn wenkbrauwen) Aanraken met een gouden ring, zeggen ze. Argumentum ad feminam, gelijk we zeiden in het oude Rome en antieke Griekenland tijdens het consulaat van Diplodocus en Ich­tyo­sauros. Voor de rest de soevereine remedie van Eva. Niet te koop. Slechts te huur. Hugenoots. (hij zenuwtrekt) Het is een vreemd geluid. (hij kucht aanmoedigend) Maar mogelijk is het alleen maar een wrat. Ik neem aan dat je niet vergeten zult zijn wat ik je zal hebben geleerd dienaangaande? Tarwemeel met honing en muskaatnoot.

bloom

(wikkend, wegend) Tarwemeel met lycopodium en syllabax. Slopend, dit vragenvuur. Het is een ongewoon vermoeiende dag geweest, een aaneenschakeling van tegenslagen. Wacht, ik bedoel, van wrattenbloed zaaien wratten uit, heb je gezegd...

virag

(streng, zijn neus hardgebocheld, zijn zijoog knipoogt) Hou op met duimendraaien en laat de radertjes werken. Zie je wel, je bent het vergeten. Pas je mnemotechniek toe. La causa è santa. Tara. Tara. (terzijde) Hij komt er wel op.

bloom

Rozemarijn ook meende ik dat je hebt gezegd of wilskracht tegen parasitaire weefsels. Dan niet nee wacht er gaat me een lichtje op. De aanraking van een dode hand geneest. Mnemo?

virag

(opgewonden) Dat zeg ik. Dat zeg ik. Techniek. (hij tikt energiek op zijn perkamentrol) Dit boek vertelt je wat je moet doen met alle aanschouwelijke details. Raadpleeg het register voor angstaanvallen onder aconiet, melancholie onder zoutzuur, priapisch pulsatilla. Virag zal over amputatie spreken. Onze oude vriend de helse steen. Ze moeten verkommeren. Afknijpen met paardehaar onder de uitgeholde nek. Maar, om ons op een ander terrein te begeven, het Bulgaarse en het Baskische, ben je er al uit of je nu een hekel hebt aan vrouwen in mannenkledij of niet? (met droge grinnik) Je was van plan een heel jaar te wijden aan het bestuderen van de godsdienstkwestie en de zomermaanden van 1886 aan de kwadratuur van de cirkel om dat miljoen in de wacht te slepen. Granaatappel! Van het verhevene naar het belachelijke is maar een stap. Laten we zeggen, een pyjama? Of een gegeerde tricotdirectoire, gesloten? Of, leggen wij voor, zo’n gecompliceerde combinaison, een chemise-enveloppe? (hij kraait honend) Kiekieriekie!

(Bloom neemt de drie hoeren onzeker op en staart dan in het versluierde mauve licht, terwijl hij de immervliegende mot hoort.)

bloom

Ik wilde toen nu afgesloten hebben. Nachtkleding was nooit. Vandaar dit. Maar morgen is een nieuwe dag zal het zijn. Verleden was is vandaag. Wat nu is zal dan morgen zoals nu verleden was wezen gister.

virag

(souffleert hardop, knorrig) Insecten van de dag brengen hun ­korte bestaan door met herhaald coïteren, aangelokt door de geur van het inferieur aanminnige vreuwkje beschikkend over geëxtensiveerde schaamzenuw in dorsaal gebied. Koppie Krauw! (zijn gele papegaaiensnavel kokkelt nasaal) In de Karpaten hadden ze een spreekwoord in of rond het jaar vijfduizendvijfhonderdvijftig van onze jaartelling. Eén eetlepel honing trekt ome Bruin meer dan een half dozijn vaten eersteklas moutazijn. Berenbrom benauwt bijen. Maar dit terzijde. Wij kunnen hier een andere keer op terugkomen. Wij waren zeer verheugd, wij anderen. (hij kucht en wrijft, zijn voorhoofd plooiend, bedachtzaam met holle hand over zijn neus) Je zult zien dat ­deze nachtinsecten het licht volgen. Een illusie want denk aan hun complexe onaanpasbare oog. Zie voor al deze lastige kwesties het zeventiende boek van mijn Grondbeginselen der Seksuologie of De Liefdespassie dat, zo wil het doctor L. B., de boekensensatie van het jaar is. Zo zijn er ook, om een voorbeeld te geven, waarvan de bewegingen reflexen zijn. Neem waar. Dat is zijn bijpassende zon. Nachtvogel nachtzon nachtstad. Pak me, Karel! (hij blaast in Blooms oor) Ptwwrrtrtst!

bloom

Bij of bromvlieg ook die botste pasgeleden tegen schaduw op muur zelf daas toen verdwaalde ik daas in hemd goed dat ik...

virag

(zijn gezicht onbewogen, lacht op klankrijke vrouwelijke toonhoogte) Prachtig! Spaanse vlieg in zijn gulp geflapperd of mosterdpleister op z’n hengel. (hij klokt schrokkerig met kalkoensnotterikken) Kallekoen! Kallekoen! Waar zijn we? Sesam open u! Geeft acht, herrijst! (hij ontrolt rap zijn perkament en leest voor, daarbij gaat hij met zijn glimwormneus snel van achteren naar voren over de letters waaraan hij krabt) Blijf, goede vriend. Ik breng u uw antwoord. Redbank-oesters zullen spoedig tot ons komen. Ik ben de beste o’kok. Die sappige tweekleppigen kunnen ons helpen en de truffels uit de Périgord, knollen losgewoeld door meneer spekzwijn de alleseter, waren onovertroffen in gevallen van zenuwzwakte of viragitis. Met steek voor stank. (hij wiebelt met zijn hoofd in kakelende scherts) Dolle pret. Met een oculair in mijn lorgnet. (hij niest) Amen!

bloom

(afwezig) Oculair gezien is de tweekleppigheid van een vrouw een ergere zaak. Altijd sesam open u. De gespleten sekse. Waarom zij bang zijn voor ongedierte, kruipende beestjes. Maar Eva en de slang mee in tegenspraak. Geen historisch feit. Duidelijke analogie met mijn idee. Ook slangen begerig naar vrouwenmelk. Kronkelen zich een weg door kilometers van omnivoor oerwoud om haar borst droog te sabbelsappigen. Net als die dolle kalles, koele koene Romeinse matrones over wie je leest in Elefantuliasis.

virag

(zijn mond getuit in harde rimpels, ogen ijzig verloren gesloten, psalmeert uitheems monotoon) Dat de koeien met hun die bolle uiers dat die zijn geweest de de bekende...

bloom

Ik ga schreeuwen. Neem me niet kwalijk. Ah? Ziezo. (hij draagt voor) Om spontaan het hol van de sauriër op te zoeken teneinde hun tepels toe te vertrouwen aan zijn gulzige zuigkracht. Mier melkt bladluis. (diepzinnig) Instinct regeert de wereld. In het ­leven. In de dood.

virag

(hoofd scheef, kromt zijn rug en opgetrokken vleugelschouders, tuurt door wazige uitgepuilde ogen naar de mot, wijst met een verhoornende klauw en schreeuwt) Wie is motje mot? Wie is die lieve Gerald? Lieve Ger, jij daar? O lieve help, het is Gerald. O, ik ben heel bang dat hij heel lelijk zal worden verbrand. Kan nu niet enig alsjeblief persjoon diergelijke catastrofica behinderen mit schudding ener kwaliteitsj sjorvet? (hij miauwt) Poes poes poes poes! (hij zucht, deinst terug en staart schuin naar beneden met openvallende onderkaak) Ach, ach. Weldra rust hij zacht. (hij klapt zijn kaken plotseling in de lucht)

de mot

’k Ben een nietig nietig ding

En ik fladder en ik zing

In de rondte tingeling.

Koning was ik, niet gering,

Tot ’n bevlieging mij beving

En ik ging, en ik ging!

Ping!

(hij suist tegen de mauve lampekap op, luidruchtig flapperend)

Wonder wonder wonder wonder wonder wonder onderrok.

(Via de linker boveningang komt in twee glijdende passen Henry Flower naar voren naar een plek links vooraan. Hij draagt een don­kere mantel en een slappe gepluimde sombrero. Hij heeft een zilversnarig ingelegd hakkebord bij zich en een langstelige bamboe jakobspijp, met een kop van klei in de vorm van een vrouwenhoofd. Hij draagt donkerfluwelen spanbroek en balschoenen met zilveren gespen. Hij heeft het romantische Verlossersgezicht met golvende lokken, dunne baard en snor. Zijn spillebenen en mussenvoetjes zijn die van de ­tenor Mario, prins van Candia. Hij strijkt zijn Spaanse plooikraag glad en bevochtigt zijn lippen door er met zijn amoureuze tong overheen te gaan.)

henry

(laag- en zoetgevooisd, onderwijl de snaren van zijn gitaar beroerend) Daar is een bloem die in bloey staat.

(Virag vechtlustig, zijn kaak strak, staart naar de lamp. Ernstige Bloom kijkt naar de nek van Zoë. Galante Henry draait zich met neerhangende kossem om naar de piano.)

stephen

(tegen zichzelf) Speel met je ogen dicht. Doe pa na. Mijn buik vullen met de draf van zwijnen. Te veel van dit. Ik zal opstaan en tot mijn. Neem aan dat dit de. Steef, gij verkeert op een bedenkelijk pad. Moet bij ouwe Deasy langs of telegram sturen. Ons gesprek van vanochtend heeft een diepe indruk op mij gemaakt. Hoewel onze leeftijd. Zal morgen uitvoeriger schrijven. Ik ben gedeeltelijk dronken, tussen twee haakjes. (hij beroert de toetsen weer) Mineur akkoord komt nu. Ja. Maar niet zo erg.

(Almidano Artifoni steekt met krachtig snorrenwerk een dirigeerstokrol bladmuziek uit)

artifoni

Ci refletta. Lei rovina tutto.

florry

Zing wat voor ons. Het ouwe lieve liefdesliedje.

stephen

Geen stem. Ik ben een volkomen afgewerkt kunstenaar. Lynch, heb ik je die brief over de luit laten zien?

florry

(gnuivend) Het vogeltje dat niet zingt als het genekt is.

(De Siamese tweeling Philip Tipsy en Philip Sober, twee dons uit Oxford met grasmaaiers, verschijnen in de vensterneg. Beiden met het masker van het gezicht van Matthew Arnold op.)

philip sober

Luister naar de wijze raad van een zot. Er klopt iets niet. Reken het maar uit met het stompje van een potlood als een brave jonge idioot. Drie pond twaalf heb je, twee briefjes, één soeverein, twee kronen, als jeugd maar wist. Mooney en ville, Mooney sur mer, de Moira, het Larchet, het ziekenhuis in de Hollesstraat, Burke. Nou? Ik hou je in de gaten.

philip tipsy

(ongeduldig) Ach, lulkoek, man. Loop toch naar de hel! I paid my way. Kon ik er maar achter komen hoe het zit met octaven. Persoonlijkheidsverdubbeling. Wie was het ook weer die me vertelde hoe hij heette? (zijn grasmaaier begint te snorren) Aha, ja. Zoe mou sas agapo. Heb het gevoel of ik hier eerder ben geweest. Wanneer was het niet Atkinson z’n kaartje heb ik nog ergens. Mac Nogwat. Onmack ik heb het. Hij vertelde me over, wacht even, Swin­burne, was het, niet?

florry

En het liedje?

stephen

Geest is gewillig maar het vlees is zwak.

florry

Kom jij niet van Maynooth? Je lijkt op iemand die ik heb gekend.

stephen

Ervan af inmiddels. (tegen zichzelf) Slim.

philip tipsy en philip sober

(hun grasmaaiers snorrend op de maat van een rigaudon voor sprieten gras) Immer slimmer. Ervan af ervan af. Tussen twee haakjes heb je het boek, het ding, de essestok? Ja, daar is, ja. Immerslimmer ervanaf. Blijf in vorm. Doe als wij.

zoë

Twee avonden terug was er hier een priester om zijn kunstje te maken met zijn jas tot bovenaan dichtgeknoopt. Je hoeft het niet te verbergen, zegt ik tegen hem. Ik weet dat je een Rooms boordje heb.

virag

Volkomen logisch vanuit zijn standpunt. Zondeval. (cru, zijn pupillen worden groter) Naar de hel met de paus! Niets nieuws onder de zon. Ik ben de Virag die de Seksgeheimen van Monniken en Maagden heeft onthuld. Waarom ik de kerk van Rome heb ver­laten. Lees de Priester, de Vrouw en de Biechtstoel. Penrose. Jokker de Stropper. (hij kronkelt) Vrouw ontdoet zich met zoete pudeur van haar gordel van biezentouw, biedt haar vochtrijke yoni aan ’s mans lingam aan. Korte tijd later schenkt man vrouw stukken junglevlees. Vrouw toont vreugde en bedekt zichzelf met vederhuiden. Man bemint haar yoni hevig met grote lingam, de stijve. (hij schreeuwt) Coactus volui. Dan zal vrouw met hoofd op hol in de rondte rennen. Sterke man grijft pols van vrouw. Vrouw gilt, bijt, spuukt. Man, nu hevig boos, slaat vrouw haar vette yadgana. (hij zit achter zijn staart aan) Piefpaf! Popo! (hij stopt, niest) Psjp! (hij laat z’n gat niet met rust) ­Prrrrrht!

lynch

Ik hoop dat je de brave priemerik penitentie hebt laten doen. ­Negen gloria’s voor buitenkerkelijke manipulatie.

zoë

(spuit walrusrook uit door haar neusgaten) Hij kon geen punt zetten. Alleen drooggeilen, weet je wel. Er kwam niks uit.

bloom

Arme man!

zoë

(luchtig) Alleen voor wat hem overkwam.

bloom

Hoezo?

virag

(met in diabolische grimas vol zwarte luminiscentie vertrokken gelaat, steekt zijn schriele nek uit naar voren. Hij gooit zijn maankalfssnuit omhoog en huilt.) Verfluchte Goim! Hij had een vader, veertig vaders. Hij heeft nooit bestaan. Varkengod! Hij had twee linkervoeten. Hij was Judas Iacchia, de Libische eunuch, de bastaard van de paus. (hij leunt voorover op verdraaide voorpoten, met ellebogen stram gebogen, zijn oog gepijnigd in zijn platte bekkeneelnek en jankt om de stomme wereld) Een hoerenzoon. Apocalyps.

kitty

En Mary Shortall die onder de klok tippelde met de sief die ze had gekregen van Jimmy Pidgeon van de blauwmutsen had een kind van hem dat niet kon slikken en van de stuipen versmoorde in het matras en we hebben allemaal wat gegeven voor de begrafenis.

philip tipsy

(ernstig) Qui vous a mis dans cette fichue position, Philippe?

philip sober

(vrolijk) C’était le sacré pigeon, Philippe.

(Kitty speldt haar hoedje los en legt het rustig neer, terwijl ze haar henna haren streelt. En nog nooit was er een leuker, bevalliger hoofd met zulke bekoorlijke krullen gezien op de schouders van een hoer. Lynch zet haar hoedje op. Ze mept het eraf.)

lynch

(lacht) En voor dergelijke genoegens heeft Metchnikoff mensapen ingeënt.

florry

(knikt) Locomotorische ataxie.

zoë

(vrolijk) O, mijn woordenboek.

lynch

Drie wijze maagden.

virag

(door koude rillingen bevangen, geel broedsel stroomt overvloedig over zijn benige epileptische lippen) Zij verkocht liefdesdrankjes, witte bijenwas, oranjebloesem. Panther, de Romeinse centurion, bezoedelde haar met zijn genitorieën. (hij steekt een flikkerende fosforescerende schorpioenentong uit, met zijn hand op zijn kruis) Messias! Hij heeft haar trommelvlies doen scheuren. (met brabbelende bavianenkreten stoot hij zijn heupen heen en weer in de cynische kramp) Hik! Hek! Hak! Hok! Huk! Kok! Kuk!

(Ben Jumbo Dollard, blozend, sterkgespierd, harigneusgatig, zwaarbebaard, bloemkoolorig, ruigbeborsthaard, weelderiggemaand, vettietig, komt naar voren, zijn lendenen en genitaliën strak gespannen in een zwarte slobberzwembroek.)

ben dollard

(met nakerende castagnetbotten in zijn enorme poten met kussentjes, jodelt joviaal in bassende bieriton) Als in mijn ziel de liefde brandt.

(De maagden zuster Callan en zuster Quigley breken door de ringwachters en de touwen en omstuwen hem met open armen.)

de maagden

(dweepziek) Big Ben! Ben m’n Chree!

een stem

Hou die man met de kwaaie broek.

ben dollard

(slaat zich uitbundig lachend op de dij) Hou die man.

henry

(koestert aan zijn borst een afgehakt vrouwenhoofd, prevelt) Uw hart, mijn lief. (hij plukt aan de snaren van zijn luit) Toen ik voor ’t eerst...

virag

(werpt zijn huiden af, verliest zijn veelsoortig verenkleed) Apekool! (hij gaapt, waardoor hij een koolzwarte keel laat zien, en sluit zijn kaken door een opwaartse duw van zijn perkamentrol). Na welks gezegd te hebben ik afscheid nam. Vaarwel. Het ga u goed. Dreck!

(Henry Flower kamt zijn snor en baard snel met een zakkammetje en geeft zijn haar een spuuglok. Gestuurd door zijn rapier glijdt hij naar de deur, zijn wilde harp op zijn rug. Virag bereikt de deur in twee onelegante steltsprongen, met zijn staart overeind, en behendig klapt hij zijwaarts op de muur een pusgeel vlugschrift, dat hij er met zijn hoofd tegenaan ramt.)

het vlugschrift

K. 11. Verboden Aan Te Plakken. Strikt vertrouwelijk. Dr. Hy Franks.

henry

Alles verloren nu.

(Virag schroeft in een mum van tijd zijn hoofd los en neemt het onder zijn arm.)

het hoofd van virag

Kwakzalver!

(Af in verschillende richtingen.)

stephen

(over zijn schouder tegen Zoë) Jij zou de voorkeur hebben gegeven aan de strijdbare predikant die de protestantse dwaling stichtte. Maar pas op voor Anti­sthe­nes, de hondwijze, en het onzalig uiteinde van Arius Heresiarchus. De kwelling van de dood op de pot.

lynch

Allemaal één en dezelfde God voor haar.

stephen

(vroom) En soevereine Heer van alle dingen.

florry

(tegen Stephen) Ik weet zeker dat jij een gedropen priester bent. Of een monnik.

lynch

Dat is ie. Kardinaalszoon.

stephen

Kardinale zonde. Monniken van de schroef.

(Zijne Eminentie Simon Stephen kardinaal Dedalus, primaat van heel Ierland, verschijnt in de deuropening, gekleed in rode soutane, sandalen en sokken. Zeven dwergaapachtige acolieten, ook in het rood, kardinale zonden, houden zijn sleep omhoog, terwijl ze eronder gluren. Hij draagt een geteisterde zijden hoed opzij op zijn hoofd. Zijn duimen zijn in zijn oksels gestoken en zijn handpalmen uitgestrekt. Om zijn nek hangt een rozenkrans van kurken die op zijn borst uitloopt in een kurketrekkerkruis. Zijn duimen bevrijdend smeekt hij met grote golvende gebaren de genade van boven af en proclameert met gezwollen pompositeit:)