HOOFDSTUK 3

 

 

 

Britt stond voor de spiegel in haar moeders logeerkamer. Hoe kon ze zo veel mogelijk zakelijkheid uitstralen? Het liefst nog wat meer zakelijkheid en professionaliteit dan Maud? Dat werd een hele uitdaging. Britt had weinig aanleg voor een zakelijk voorkomen. Haar uiterlijk straalde eerder zon, zee, strand en het goede leven uit. Ze kon zich niet herinneren dat ze zich ooit eerder in die strakke zakelijke mantelpakjes had gestoken die Maud vaak droeg. Een bliepje uit haar telefoon kondigde een berichtje aan.

Ik heb je gemist vannacht!

Britt glimlachte. Menno. Ik jou ook!

Je had kunnen blijven gisteren.

Beter van niet. Hoewel haar dat veel moeite had gekost. Het idee van nog een nacht in Menno’s armen was heel aanlokkelijk geweest, maar ze wist ook dat dat een gedegen voorbereiding op het overleg met hem en haar zus in de weg stond.

Vannacht wel?

Misschien. Verdorie, ze smolt nu al bij het idee, terwijl ze wist dat ze straks een Menno voor zich had met wie ze nog geen ruimte wilde delen, laat staan een bed. Was het vreemd dat ze zoveel moeite had met de situatie?

Een klopje op de deur kondigde haar moeder aan. ‘Ben je er klaar voor?’

‘Ik geloof het wel.’

‘Is dat pakje niet van Maud geweest?’ Beatrice kwam naast haar staan.

‘Ze heeft het hier achtergelaten.’

‘Het staat haar beter.’

Britt keek naar haar moeder in de spiegel. Zoals altijd zag die eruit om door een ringetje te halen. Haar zilveren haren waren keurig opgestoken, haar make-up zorgvuldig opgebracht. Zelfs thuis veroorloofde Beatrice zich geen makkelijke kleding. Ze liep rond op hakken en het leek net alsof ze elk moment kon vertrekken naar een chic diner. In zekere zin was haar moeder tijdloos. Britt kon zich niet herinneren dat ze er ooit anders had uitgezien.

‘Dank je, mam,’ zei Britt zuur. Misschien was het inderdaad een domme ingeving geweest dit aan te trekken. In de spiegel zag Britt een hippie die een zakenvrouw probeerde te zijn maar ergens de instructies hiervoor had gemist.

‘Het is zo,’ zei Beatrice schouderophalend.

‘Ik moet indruk maken.’

‘Je weet toch wel dat Maud een veel beter zakeninstinct heeft dan jij?’

‘Ja, dat heb je me al vaak genoeg ingewreven.’ Helaas had Beatrice er nooit een geheim van gemaakt dat Maud haar favoriete dochter was, degene die al haar dromen liet uitkomen. Eigenlijk leidde Maud het leven dat Beatrice had willen hebben. Voor Maud moest dat een zware belasting zijn. Om die reden had Britt weinig moeite met het accepteren van de situatie. Ze benijdde haar oudste zus helemaal niet. Nou ja, behalve vandaag dan.

‘Waar gaat die bespreking eigenlijk over?’

‘Over de opening van de tuin.’

‘O ja, daar gaan jullie de minister van LNV voor uitnodigen.’

‘Als het aan mij ligt niet.’

‘Het zou een geweldige publiciteitsstunt zijn. Dat was zeker Mauds idee?’

‘Natuurlijk. Zoiets briljants komt echt niet van mij,’ zei Britt droog.

‘Nee, dat dacht ik al,’ zei Beatrice.

Britt rolde met haar ogen en deed een halfslachtige poging haar springerige haar op te steken.

‘Laat mij maar, kind.’ Beatrice gebaarde naar het bed. Gehoorzaam nam Britt daar plaats. Vakkundig stak haar moeder het haar op. Gek, Britt kon zich helemaal niet herinneren dat ze dat in haar jeugd ook had gedaan. Meestal had haar vader de verzorgende taken op zich genomen. Hij werd zelfs heel behendig met dat lange haar van zijn drie dochters.

‘Nou, zo moet het maar.’ Beatrice knikte tevreden.

Britt keek weer in de spiegel. Ze zou zich erbij neer moeten leggen dat ze nooit Mauds zakelijke air van kennis en kunde zou uitstralen. Waarschijnlijk zou ze er altijd uit blijven zien als het meisje dat een jaar geleden na wat domme acties halsoverkop uit een commune was gevlucht. Het meisje dat in deze wereld maar bleef zoeken naar de juiste plek. Ze zuchtte en pakte haar tas. ‘Bedankt mam.’

‘Succes.’ Beatrice klonk niet erg overtuigend.

Britt liep de hal in van haar moeders luxeappartement. Net zoals Beatrice zelf was het appartement strak, wit en weinig frivool. Ze snakte eigenlijk naar een eigen huisje, maar dat was lastig in Amsterdam, vooral gezien Britts financiële situatie. Daarom was het baantje in de landwinkel ook zo belangrijk voor haar. Het zorgde voor een regelmatig inkomen, hoe klein ook.

In het drukke stadsverkeer zocht Britt haar weg naar het kantoorgebouw waar Menno’s bedrijf gevestigd was. Het was een stalen gevaarte met geblindeerde ramen. Het viel op tussen de andere gebouwen net zoals Menno altijd opviel tussen andere mensen. De receptioniste knikte haar toe toen ze zich meldde en in de geluidloze lift zoefde ze naar boven, naar Menno’s kantoor, dat het hele oppervlak van de bovenste etage besloeg. Ze was mooi op tijd. Maar blijkbaar niet op tijd genoeg, want toen ze het kantoor binnenliep, trof ze Menno en Maud al in een geanimeerd gesprek.

‘Ik denk dat we zelfs in RTL Boulevard kunnen komen als we haar weten te strikken,’ zei Maud.

‘We zouden kunnen vragen of ze een item vanuit de winkel doen,’ zei Menno. In eerste instantie zag hij haar niet eens.

‘Geweldig, ja, dat is een goed idee.’ Maud tikte fanatiek op een laptop. Britt keek naar haar eigen schamele tas waar ze op het laatste moment nog een notitieblok en pen in had gepropt. Vervolgens keek ze weer naar Maud. Zo mogelijk was zij nog onberispelijker dan haar moeder. Jemig, zelfs haar nagellak was perfect. Britt vroeg zich af hoe ze haar eigen schilferige nagels kon verbergen.

‘Britt!’ Menno stond op. ‘Wat fijn dat je er bent.’ Hij wilde haar op haar mond kussen, maar Britt bood hem snel haar wang. Dit was een zakelijke bijeenkomst. Menno keek haar even aan en gebaarde naar een stoel. ‘Maud en ik waren alvast begonnen.’

‘Dat zie ik.’

‘We hebben geweldige plannen,’ zei Maud. Ze keek op en nam Britt onderzoekend op. ‘Hé, is dat mijn kleding?’

Ze was zich opeens pijnlijk bewust van het feit dat zowel de chique blouse als de rok slobberden om haar lichaam en dat ze zeker niet de gelikte zakelijkheid uitstraalde die om Maud heen hing als een goed passende mantel. ‘Ik weet het niet. Het hing in de kast.’

‘O, dan ben ik die zeker vergeten. Maar goed, zoals ik al zei hebben Menno en ik fantastische ideeën.’

Britt haalde diep adem. ‘O ja?’

‘Dit kon weleens het media-event van het jaar worden.’

‘De opening van onze tuin?’ vroeg Britt.

‘De opening van de Stadstuin in Amsterdam. Biologisch en groen is hip. Bekende Nederlanders verdringen zich om een gezonde levensstijl te promoten. En onze tuin helpt daarbij,’ legde Maud uit.

‘Ik dacht dat we de buurt gingen helpen, bewoners ondersteunen in hun sociale contacten, ouderen helpen zich te oriënteren als ze de weg in het leven kwijt zijn, dat soort dingen,’ zei Britt terwijl ze ging zitten.

‘Wat nou als een bekende Nederlander zo’n buurtbewoner helpt?’ zei Maud, nog steeds driftig tikkend op haar laptop.

Britt dacht daar even over na. ‘Nou ja, hoe meer mensen helpen, hoe beter natuurlijk.’

‘Alleen voor de opening,’ ging Maud verder alsof ze Britt helemaal niet gehoord had. ‘Dan kunnen ze ook nog laten zien dat ze aan liefdadigheid doen. Goede publiciteit, daar houden ze van. Dan moet het toch lukken er een paar te strikken.’

‘We vragen Cora Flanders,’ zei Menno.

Britts mond viel open. ‘Die Hollywoodster?’

Menno grijnsde. ‘Weet je wat ik heb ontdekt? Haar man is een krantenjournalist hier in Nederland.’

Britt was vlug van begrip. ‘Wil je nu ook al Yara gebruiken voor jullie commerciële doeleinden?’

‘Alles is geoorloofd in zaken,’ vond Menno.

‘Daarover verschillen we dus van mening.’ Britt vroeg zich af hoe ze er een uurtje geleden nog naar had kunnen verlangen in zijn armen te liggen. Wie was deze man?

‘Als Cora Flanders naar onze tuin komt, dan komt RTL Boulevard zeker,’ zei Maud.

‘Waarom zouden we dat willen?’

‘Dat heb ik je toch uitgelegd, Britt?’ Menno keek haar vragend aan. ‘Publiciteit levert klanten op en klanten besteden hun geld bij ons.’

‘Maar het kan ook allemaal wel wat minder.’ Britt merkte dat haar stem harder klonk dan normaal. ‘Dit was nooit het doel. Dit is ook niet wat papa had gewild.’

‘Hoe weet jij dat nou?’ vroeg Maud.

‘Omdat hij zo niet was, Maud, daarom.’

‘Ik denk dat papa zou willen dat zijn winkel een succes was.’

‘Ik denk dat hij onder succes iets heel anders verstond dan jij.’

Maud schudde meewarig haar hoofd. ‘Echt, Britt, je bent een schat, maar dit kun je beter aan ons overlaten. Hier heb je geen verstand van.’

Britt staarde haar zus aan.

‘Ik wil Britt er graag bij hebben, Maud,’ zei Menno. Hij knikte Britt toe. ‘Haar aandeel is ook belangrijk.’

Britt slikte. Ze vond het fijn dat hij het voor haar opnam.

‘Dat is het ook,’ zei Maud. ‘De inrichting van de winkel is prachtig.’

‘Dat bedoel ik niet,’ zei Menno. ‘Britt heeft ervaring vanuit de commune. Dat moeten we meenemen.’

‘De commune.’ Maud schudde haar hoofd. ‘Van die hippies kunnen we denk ik niet veel leren.’

‘Het zijn geen hippies,’ zei Britt.

‘Nou ja, mensen die zich buiten de maatschappij hebben geplaatst dan.’

‘We wilden juist bijdragen aan de maatschappij,’ zei Britt. Dat was niet helemaal waar. Zij had dat dolgraag gewild, maar in werkelijkheid had de commune zich meer en meer afgesloten van de wereld, bang voor invloeden die hun cultuur zouden vernietigen. Het was een van de redenen waarom ze weg was gegaan.

‘Britt, na de opening kun je alle oude en zieke buurtbewoners binnenhalen, oké?’ zei Maud. ‘Ik weet ook heus wel dat papa dat wilde.’

‘Na de opening. Je wilt dus geen oude en zieke mensen zien op RTL Boulevard?’

‘We willen een bepaalde uitstraling hebben,’ zei Maud.

‘Jij wilt graag een bepaalde uitstraling hebben.’

‘Dames, alsjeblieft,’ zei Menno. ‘We moeten hier samen uitkomen.’

‘Menno, we moeten echt aan de financiën denken. Dit kan ons veel opleveren,’ zei Maud.

‘Ja, daar heb je gelijk in. Dat is echt zo, Britt. Dat is ook belangrijk voor jouw baan.’

‘Als ik hier niet mee akkoord ga, heb ik geen werk meer. Is dat wat je zegt?’ vroeg Britt.

‘Nee, natuurlijk…’ begon Menno.

‘Ja, dat klopt,’ onderbrak Maud hem. ‘Geen klanten, geen geld en dus geen winkel. En als dat er niet is, kun je ook de buurtbewoners niet helpen, Britt. Zo simpel is het.’

Mauds toon wekte een woede in Britt op die ze maar beter kon onderdrukken. Met een ruk stond ze op. ‘Ik ga. Mijn ideeën hierover zijn duidelijk niet relevant.’

Menno sprong ook op en pakte haar bij de arm. ‘Dat is niet waar, Britt.’

‘Volgens mij staat de opening al vast. Met bekende Nederlanders en zonder de buurt.’

‘Ga alsjeblieft zitten zodat we tot een compromis kunnen komen.’ Menno keek haar smekend aan. Ze voelde haar woede weer wegebben. Ze wilde gewoon niet kwaad zijn op hem.

‘Een compromis? Dat betekent minder geld verdienen. Wil je dat echt?’

‘Alsjeblieft, Britt.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik dacht dat we iets voor de buurt gingen doen.’

‘Dat gaan we ook. Het spijt me dat je dat niet ziet.’

‘Denk je echt dat ze daar zitten te wachten op bekende Nederlanders die biologisch en gezond willen leven?’

‘Nee, dat denk ik niet. Maar die bekendheid voor de tuin zal hen helpen. Zo kunnen we onze gezonde artikelen ook goedkoop aan hen aanbieden. Het één sluit het ander niet uit.’

‘Het wordt een circus,’ zei Britt.

‘Eén dag, daarna is de tuin voor jou.’

‘Sorry hoor. Die tuin is al van mij. Ik heb een derde in bezit, weet je nog wel? En dat had ik al voordat jij op het toneel verscheen.’ Menno zweeg en Britt vroeg zich af of ze te ver was gegaan. Toch was dit een belangrijk punt voor haar. ‘Ik denk niet dat mijn vader dit wilde. En Maud weet dat ook.’

‘We kunnen ons niet laten leiden door emoties,’ zei Maud.

‘Nee, stel je voor. Waar zou het dan heen gaan met de wereld?’ zei Britt.

‘Inderdaad.’

‘Maud!’ Menno draaide zich even om en hief zijn hand op. ‘Britt heeft wel een punt. De tuin is ook van haar.’

‘Niemand neemt haar iets af.’

‘Misschien nemen we haar de herinnering aan haar vader af.’ Britt kon niet anders dan geroerd zijn door het feit dat Menno zo voor haar opkwam.

Maud stond nu ook op. Britt kende haar goed genoeg om te weten dat zij degene was die nu kwaad werd. ‘Oké, ik heb het zeker weer gedaan. Ik ben weer dat vreselijke mens zonder gevoelens. Degene die alleen maar oog heeft voor het commerciële succes?’

‘Dat zei ik niet,’ zei Britt.

‘Nee, maar je dacht het wel.’

Britt wist dat haar zwijgen veelbetekenend was.

‘Ik wil ook het beste voor de tuin. Maar ik weet nu eenmaal dat daar geld voor nodig is. Hier in Amsterdam wonen we niet in een commune met z’n allen.’

‘Maud,’ zei Menno waarschuwend.

‘Hoelang ga je me dat eigenlijk nog nadragen?’ vroeg Britt zich hardop af.

Nu was het Maud die veelbetekenend zweeg.

‘Britt.’ Menno pakte haar handen. ‘We hebben het geld echt nodig. De winkel heeft veel gekost, ik heb daarin geïnvesteerd. Het klinkt hard, maar ik wil dat in ieder geval terug. Het liefst met winst, want ik moet ook mijn personeel uitbetalen. En jou straks ook.’

Britt slikte nu ze zich opeens realiseerde dat ze in zekere zin financieel afhankelijk was van haar vriend. Dat was een positie waarin ze zich liever niet bevond. Ze trok haar handen uit de zijne. ‘Ik ga.’

‘Britt, alsjeblieft.’

‘Zo lost ze alles op, Menno. Ze gaat gewoon weg,’ zei Maud.

Britt hield met moeite wat lelijke woorden binnen. Zwijgend pakte ze haar spullen en ze liep zonder Maud of Menno nog aan te kijken de deur uit.

 

De tuin was veranderd door de komst van de winkel. Nog steeds moest Britt wennen als ze door het smalle steegje binnenkwam. Links op het volledig door gebouwen ommuurde stuk grond stond nog steeds de kas met daarvoor Joeps groentetuin. Maar nu liep vanaf het steegje een mooi klinkerpad naar de muur tegenover de ingang. Vroeger had daar Kees’ aftandse schuur gestaan. Nu stond er een uitnodigend stenen gebouwtje met grote ramen die de tuin naar binnen zogen. Het winkelend publiek kon zo alle groenten goed zien. En dat was natuurlijk precies de bedoeling. Kees’ schuur was nu rechts in de tuin. Het was een klein, houten gebouwtje dat inmiddels vol stond met alle moderne tuinapparatuur die je maar kon bedenken. Britt bleef even staan en keek rond. Het was opgeknapt, Menno had er veel geld in gestoken om het zo mooi te maken. Natuurlijk begreep ze ook wel dat hij dat terug moest verdienen. Waarom vond ze dit zo moeilijk?

Ze liep naar de winkel en ging tussen de schappen door naar het kantoortje. Met een plof streek ze neer op de bureaustoel en ze opende de bureaula. Voorzichtig haalde ze een groot stuk papier tevoorschijn en vouwde dat open op het bureau. Inmiddels kende ze de hele tekening uit haar hoofd, maar het gaf haar troost ernaar te kijken. De vervagende potloodlijntjes gaven de droom van haar vader weer. Deze plattegrond had hij gemaakt, vele jaren geleden toen Britt zich totaal niet interesseerde voor de tuin. Dit was zijn droom geweest. Het gekke was dat zij dit document helemaal niet kende toen ze haar eigen plannen had gedeeld met haar zussen, Kees en Menno. Pas later had Kees het document van haar vader laten zien. De bijna bizarre overeenkomst tussen haar vaders dromen en haar eigen plannen had haar diep geraakt.

‘Gaat het?’ Kees Veldstra kwam het kantoor binnen.

‘Jawel.’

‘Had jij vandaag niet dat overleg over de opening?’ Kees nam plaats op de stoel aan de andere kant van het bureau.

Britt knikte.

‘Dat ging zeker niet zo goed.’ Kees wist inmiddels dat als Britt naar de tekening staarde, er iets aan de hand was.

Ze schudde haar hoofd.

‘Jullie vader heeft deze tuin aan jullie alle drie nagelaten.’

Ze keek op. ‘Dat weet ik toch?’

Kees stopte aandachtig zijn pijp en lurkte er genietend aan. ‘Ja, prima zo. Ik heb nog wat oude tabak gevonden tijdens het opruimen van de oude schuur.’

Ze glimlachte toen de vertrouwde geur het kantoor vulde. ‘Die tabak moet van papa zijn geweest.’

‘Ja, dat dacht ik al, want ik rook dit spul normaal gesproken niet.’

‘Het overleg ging helemaal niet goed.’

‘Zoals ik al zei heeft jullie vader dit aan alle drie zijn dochters gegeven.’ Kees liet zijn hand even over het papier gaan. ‘Henk zei altijd dat jullie samen het talent hadden om deze tuin voort te zetten.’

‘Ik denk dat wij samen een talent hebben om er een zootje van te maken.’

‘Omdat jullie elkaars kennis en kunde niet waarderen. Je hebt Maud nodig, Britt. Haar zakelijk instinct is onontbeerlijk. Je weet zelf wel hoe de tuin er een jaar geleden voor stond. Toen moest ik jullie vertellen dat we geen geld meer hadden en dat de enige optie nog verkoop was.’

Britt herinnerde zich Kees’ mail maar al te goed. Op de oude, trage computer van de commune was die binnengekomen net in een tijd dat zij verwikkeld was in een wat turbulente relatie met Oscar. En zijn vriend Joey. Als ze er nu nog aan terugdacht, steeg het schaamrood haar naar de kaken. De mail was een excuus geweest om de commune definitief te ontvluchten. Als ze heel eerlijk was, had ze zich op dat moment niet echt voor de tuin geïnteresseerd.

‘Maud wilde haar aandeel meteen verkopen,’ herinnerde ze zich.

‘Maar zo heb je wel Menno leren kennen,’ zei Kees.

Britt staarde voor zich uit.

‘Dat lijkt me een goed iets,’ zei Kees voorzichtig.

Ze haalde haar schouders op.

‘Of niet.’

‘We zijn zo verschillend.’

‘Daar heb je het steeds over. Is dat het enige wat je kunt bedenken over jullie relatie?’

Ze knikte.

‘Ik denk dat verschillen tussen mensen heel waardevol kunnen zijn. Jouw vader en ik waren ook tegenpolen.’

Ze herinnerde zich haar introverte vader samen met Kees zittend op het bankje voor de oude schuur. Kees lachte vaak bulderend terwijl haar vader dan zachtjes voor zich uit zat te gniffelen. Kees was een grote, robuuste man met een volle baard terwijl haar vader klein, smal en kaal was geweest. Toch had hun vriendschap een heel mensenleven beslagen.

‘Je hebt Maud en Menno nodig. Uiteindelijk willen ze hetzelfde als jij.’ Kees stond op en knikte haar toe, waarna hij het kantoor verliet. Britt staarde weer naar het plan. Had Kees gelijk? Was ze te vroeg weggelopen van het overleg? Erger nog, had Maud gelijk? Rende ze altijd weg als het moeilijk werd? Als ze daar een eerlijk antwoord op moest geven, dan was dat ‘ja’. Toen de ruzies thuis onhoudbaar werden, vluchtte ze naar de commune, en toen het daar onhoudbaar werd, vluchtte ze terug naar huis. Gewoon weg, radicaal breken met alles en nooit meer terugkijken. Maud zou dat ongetwijfeld heel anders aanpakken.

In gedachten verzonken pakte ze haar zoemende telefoon. ‘Dag, Britt. Met mij.’

‘Menno, het spijt me.’

‘Zullen we samen gaan lunchen?’

‘Ja, dat is goed.’

‘Over een uurtje?’

‘Prima.’

‘Britt, ik wil niet dat de tuin tussen ons in komt te staan. Ik zou het heel erg vinden als onze relatie daarop stukliep.’

Ze speelde met een hoekje van het papier. Was het de tuin waarop hun relatie dreigde te stranden, of waren het hun zo verschillende idealen? Ze wist het echt niet meer. ‘Ik moet nog even wat doen.’

‘Oké, tot straks.’ Ze hoorde de teleurstelling in zijn stem, maar ze had de kracht niet om dit nu uit te praten. Misschien straks, als ze hem weer in de ogen keek en zich herinnerde hoe heerlijk ze het vond om bij hem te zijn.

‘Hallo?’

Britt sprong op en liep de winkel in. ‘Mevrouw Bentink, goedemorgen.’

‘Dag kind, goedemorgen. Ik geloof dat ik hier moet zijn vandaag.’ Mevrouw Bentink stond wat verloren tussen de schappen. Haar grijze haren waren slordig opgestoken en haar jas hing halfopen. In haar armen hield ze een handtas geklemd.

‘O ja?’ Britt probeerde zich te herinneren of ze iets had afgesproken.

‘Ik moest ergens zijn.’

‘Weet u niet meer precies waar?’

‘Die vervloekte ziekte ook.’ Britt zag hoe mevrouw Bentinks handen zich om de tas balden tot vuisten.

‘Heeft u misschien een agenda in de tas zitten?’

‘Wat?’ Mevrouw Bentink staarde haar verwilderd aan. ‘O ja, goed idee. Even kijken.’ Ze opende de tas en rommelde tussen de spulletjes. Algauw haalde ze een blauw boekje tevoorschijn. ‘Mijn agenda, mensen zetten daar wat in als ik iets moet.’ Ze bladerde doelloos in het boekje. ‘Wat voor dag is het eigenlijk vandaag?’

‘Kom maar.’ Britt nam de agenda over en bladerde naar de juiste datum. ‘U moet vandaag naar de specialist in het ziekenhuis.’

‘O, echt?’

‘Dokter Van Zwinderen in het Slotervaartziekenhuis.’

‘Nooit van gehoord.’

‘Het staat er echt.’

Mevrouw Bentink keek de winkel rond. ‘Hoe kom ik in het ziekenhuis?’

Britt keek op haar horloge. ‘Ik breng u wel.’

‘O, kind. Dat hoeft niet. Je hebt het druk en straks is toch de opening?’

‘Dat duurt nog wel een paar weken.’ Britt was er verbaasd over dat mevrouw Bentink dat dan wel weer wist. Wat was dementie toch een vreemde ziekte. Ze leidde de vrouw de winkel uit.

‘Deze wijk blijft me vreemd,’ vertelde mevrouw Bentink terwijl ze door de tuin naar de steeg liepen. ‘Het lukt me maar niet om me thuis te voelen.’

‘Waar komt u vandaan?’

‘De grachtengordel. Zo heerlijk dicht bij het centrum. Elke ochtend dronk ik een kopje koffie in de Bijenkorf. Ze kennen me daar bij naam.’

‘Doet u dat niet meer dan?’

‘Ik onthoud de weg maar niet van mijn nieuwe huis naar het centrum. Ik moet steeds aan mensen vragen waar ik ben. Dat is beangstigend.’

‘Waarom bent u hier komen wonen?’

‘Mijn zoon vond dat beter. Ik had een groot huis met trappen. Hij wilde niet dat ik zou vallen. Hij beheert nu mijn huis en ik woon hier. Dicht bij alle zorg, zei hij. Maar ik kan die zorg blijkbaar niet vinden.’

Britt wees naar de halte. ‘We nemen de tram.’

‘Ik heb daar geen strippenkaart voor.’

Ze glimlachte. ‘Ik betaal wel.’ Ze haalde haar ov-chipkaart tevoorschijn. Waarom in vredesnaam had mevrouw Bentinks zoon haar naar een andere wijk laten verhuizen? Weg van het centrum dat ze zo goed kende. Britt wist niet veel van dementie, maar dit kon toch nooit goed zijn?

Samen stapten ze op de tram. Mevrouw Bentink keek zwijgend naar de voorbijglijdende huizen. ‘Het is hier zo anders.’

‘Heeft u weleens heimwee naar uw huis?’

‘Altijd. Het was zo mooi en ruim. Ik keek uit over de gracht. In de zomer was dat enig.’

‘Kunt u niet aan uw zoon vragen of u dan een deel van uw woning weer kunt bewonen?’

‘Ik zie mijn zoon eigenlijk niet veel meer, geloof ik.’

‘Komt hij u nooit bezoeken?’

‘Nee.’

Britt werd geraakt door dat simpele antwoord. ‘Heeft u hier andere familie en vrienden wonen?’

‘Nee, ik dacht het niet. Mijn zoon woonde vroeger hier, maar verder ken ik hier niemand.’

Wat verschrikkelijk. Was mevrouw Bentink echt helemaal op zichzelf aangewezen of herinnerde ze zich haar vrienden en familie niet meer? ‘We zijn er.’ Britt leidde de oude dame de tram uit.

‘Ben ik hier al eens eerder geweest?’

‘Dat moet wel.’ Britt keek naar het grote ziekenhuis en voelde zich al verloren. Zij was in ieder geval nog nooit hier geweest. Hoe moest mevrouw Bentink zich dan voelen? Vlug keek ze op haar horloge. Die lunch met Menno kon ze wel vergeten. Vlug stuurde ze hem een appje. Sorry, ik kan niet komen. Ik moet even iets anders doen.

‘Ik ga wel met u mee.’ Britt liep met mevrouw Bentink naar de ingang. Haar telefoon trok even de aandacht. Britt, alsjeblieft, we kunnen hier toch over praten? Ze wilde antwoorden, maar ze waren het ziekenhuis al binnen.

‘Waar nu naartoe?’ vroeg mevrouw Bentink zich af.

Britt keek even op haar schermpje en stopte toen haar telefoon in haar zak. Dit moest even wachten. Ze legde het hem later wel uit. Bij de balie informeerde ze naar dokter Van Zwinderen en algauw zaten ze in de juiste wachtkamer. Mevrouw Bentink keek verwonderd rond. ‘Dus jij denkt dat ik hier al eens geweest ben?’

‘Dat moet toch haast wel?’

‘Hm, ik kan het me niet herinneren.’

‘Mevrouw Bentink?’ Een verpleegster wenkte hen en leidde hen naar de spreekkamer.

‘Misschien kan ik beter buiten wachten,’ stelde Britt voor.

‘Welnee, kind. Ik heb geen geheimen voor je, hoor.’

‘Dat zou u wel moeten hebben, we kennen elkaar nauwelijks.’

Mevrouw Bentink glimlachte. ‘Dat maakt met deze ziekte dus niet uit. Dat weet ik toch niet.’

‘Nou, oké dan. Maar ik weet niets van ziektes en ziekenhuizen en zo.’

‘Ik ook niet.’

‘Dames!’ Een oudere arts kwam binnen en ging achter het bureau zitten. ‘Mevrouw Bentink. Hoe gaat het met u?’

‘Goed hoor, en met u?’

‘We zijn hier niet voor mij, maar met mij gaat het ook goed.’

‘Mooi. Dan kunnen we wel weer gaan.’ Mevrouw Bentink stond al op, maar Britt trok haar terug.

‘Neemt u uw medicatie nog steeds trouw in, mevrouw Bentink?’ vroeg de arts.

‘Welke medicatie?’

‘Die medicatie die uw ziekte wat vertraagt.’

‘Ach, dat zal wel. Ik heb van die bakjes met vakjes en wat daarin zit, neem ik in.’

‘Goed zo. Hoe gaat het dagelijks functioneren?’

‘Best.’

‘Is dat zo?’ Dokter Van Zwinderen keek Britt vragend aan.

‘Ik weet het niet. Ik… eh, ik ken haar niet zo goed.’

‘O, bent u vrijwilliger?’

‘Ze is van de tuin,’ zei mevrouw Bentink. ‘Waar ik help.’

‘O, u bent vrijwilligerswerk gaan doen. Heel goed, heel goed.’

‘Dat houdt me op de been.’

De arts staarde wat naar het computerscherm. ‘U weet dat ik de ziekte niet kan stoppen, maar op dit moment lijkt u me stabiel.’

Mevrouw Bentink zweeg.

Britt keek van de een naar de ander. ‘Wat gebeurt er als het niet meer stabiel blijft?’

‘Dan word ik zo gek als een deur, vergeet ik alles en eindig ik als een leeggezogen plant. Toch, dokter?’

‘Eh… nou… ja, alzheimer is uiteindelijk een dodelijke ziekte.’

Britt slikte. ‘O, ik dacht…’

‘Dat je alleen maar een beetje vergeet? Ja, dat denken er wel meer.’ Mevrouw Bentink stond op. ‘Had u verder nog iets?’

De arts schudde zijn hoofd. ‘Ik nodig u over drie maanden weer uit. Als er eerder iets is…’

‘Ja, ja.’ Mevrouw Bentink stond al bij de deur en Britt had geen andere keus dan haar te volgen. Ze knikte dokter Van Zwinderen toe en volgde de oude dame naar buiten. Opeens in een hoog tempo snelde mevrouw Bentink door de gangen naar de uitgang. Voor Britt het wist stonden ze weer buiten. ‘Ik haat ziekenhuizen,’ zei mevrouw Bentink. ‘Waar moet ik naartoe?’

‘Ik zal u wel naar huis brengen.’

Even later zaten ze stil in de tram. Mevrouw Bentink keek uit het raam met haar handen om haar tas gevouwen. Leek het maar zo of zag ze bleker dan op de heenweg?

‘Gaat het wel?’ vroeg Britt.

Mevrouw Bentink knikte.

‘Misschien loopt het allemaal zo’n vaart niet. U heeft toch pillen die het vertragen?’

‘Ach, die helpen nauwelijks. Ik verlies de grip. Ik merk dat heus wel, maar dat ga ik die vent niet aan zijn neus hangen. Straks laat hij me nog opnemen in een verpleeghuis.’

‘Nee, dat moeten we niet hebben.’

‘Ik hoop dat ik dat nooit hoef mee te maken.’

Britt leidde mevrouw Bentink de tram uit bij de halte die het dichtst bij de stadstuin was. Mevrouw Bentink leek het hier weer een beetje te herkennen. Zonder nog op Britt te leunen liep ze een straat in. ‘Lust je nog een kopje thee, kind?’

‘Ja, graag.’ Britt volgde haar naar een hoge portiekwoning. Net als zoveel woningen in deze wijk zag het gebouw er armoedig uit. Op de hoogste verdieping hingen vale gordijnen voor de ramen. De kozijnen leken verrot en voor de deur stonden talrijke oude fietsen die zo te zien al jaren niet meer verplaatst waren.

‘Ik heb vervoer genoeg,’ zei mevrouw Bentink lachend terwijl ze naar de fietsen wees. Ze opende de deur van de benedenwoning. Binnen wachtte Britt een aangename verrassing. In tegenstelling tot de gevel bood het huis een aangename aanblik. Prachtige meubels vulden de huiskamer en overal stonden goedverzorgde plantjes. Alleen op de eettafel was het een rommeltje. Stapels post lagen ongeopend naast elkaar. Britt keek er een tikje bezorgd naar. Wat voor belangrijke rekeningen of informatie bevatten de enveloppen?

Mevrouw Bentink volgde haar blik. ‘Dat regelt mijn zoon,’ zei ze. ‘Hij komt binnenkort weer langs.’

‘O, oké.’ Britt verborg haar verbazing. Had mevrouw Bentink eerder die dag niet gezegd dat ze haar zoon nooit zag? Ook in de keuken was het wat rommelig. Mevrouw Bentink zocht lang naar een doosje met thee. Ze staarde even naar de waterkoker, maar uiteindelijk pakte ze hem op en vulde hem met water. Ze zette hem weer op de houder zonder het knopje in te drukken. Toen ze even niet keek, deed Britt dat vlug.

‘Ik red me nog best,’ zei mevrouw Bentink. Zonder problemen schonk ze het hete water in een prachtige porseleinen theepot om het even later in twee bijpassende kopjes te schenken. Gek, dit servies en al die meubels pasten helemaal niet in dit stukje van Amsterdam. Britt nipte van haar thee en keek wat aandachtiger rond.

De paar balken in het huis waren geschilderd in heel opvallende kleuren die niet helemaal bij het behang pasten. Het was alsof iemand vergeten was de balken in dezelfde stijl mee te nemen. Nu Britt wat beter keek, zag ze ook dat het behang er haastig tegenaan was gegooid. Hier en daar zat het scheef en werd een stukje bekladde muur zichtbaar. Blijkbaar was dit huis in grote haast klaargemaakt voor mevrouw Bentink.

‘Dank je wel dat je mee bent gegaan naar…’ Mevrouw Bentink keek haar vragend aan.

‘Naar het ziekenhuis.’

‘O ja, ik weet het weer. Het ziekenhuis. Het nieuws was daar zeker niet goed?’

‘U bent stabiel.’

‘O, is dat zo?’

‘Dat zei de dokter. Weet u dat niet meer?’

‘Dat is waar ook.’ Mevrouw Bentink kon haar verwarring maar nauwelijks verbergen, zag Britt. Ze rilde en stond op. ‘Ik moet gaan.’

‘Natuurlijk, kind. Ik kom wel weer naar de tuin.’

‘Graag.’ Na een hartelijk afscheid stond Britt buiten. Ze haalde diep adem. Even had ze het Spaans benauwd gekregen daarbinnen. De confrontatie met mevrouw Bentinks vreemde gedrag viel haar niet mee. Ze wist niet zo goed wat ze daarmee aan moest. Met grote stappen liep ze terug naar de tuin. Kees stond een van de perken aan te harken en zwaaide naar haar. ‘Je zus belde net.’

‘O ja?’

‘Ze wilde weten hoeveel mensen er veilig tegelijk in de tuin en in de winkel kunnen.’

Britt zuchtte. ‘Heel Amsterdam kan erin als zij dat wil.’

Kees kwam naar haar toe. ‘Ik denk dat ze meer denkt aan de elite van Amsterdam.’

‘Moet ik hieraan meewerken?’ vroeg Britt zich hardop af.

‘Nou ja, de publiciteit,’ zei Kees schouderophalend.

‘O, begin jij nou ook niet.’

‘Onze rekening wordt alleen maar gevuld door Menno op dit moment,’ zei Kees. ‘Wil je echt zo afhankelijk blijven van hem? Je weet uiteindelijk maar nooit wanneer hij de stekker eruit trekt.’

Britt knikte. ‘Dat weet ik wel, maar het kan toch anders?’

‘Ik denk dat we het moeten doen.’

Ze lachte. ‘Ik denk dat we geen keus hebben.’

Kees grijnsde en sloeg gemoedelijk een arm om haar heen. ‘Dat ook. Tijd voor een bakkie?’

‘Goed plan.’

 

Uitgeput kwam Britt die avond thuis. Voor de deur van het appartement raapte ze even al haar moed bij elkaar. Eigenlijk snakte ze naar een avondje alleen, maar ze wist dat haar moeder haar zat op te wachten met een spervuur aan vragen over de invulling van haar dag. Ze voelde zich verplicht al die vragen te beantwoorden omdat ze hier nu eenmaal gratis en voor niets kon wonen. Vlak voor ze de deur opende, piepte haar telefoon. Ze keek op het schermpje.

Je bent blijkbaar echt heel boos. Hoe kan ik het goedmaken?

Menno. Ze had helemaal niet meer aan hem gedacht. O, shit. Ze zou met hem gaan lunchen en dat had ze afgezegd. Hij kon niet anders dan denken dat ze hem nu helemaal niet meer wilde zien nadat ze het kantoor uit was gestormd. Het spijt me. Er kwam iets tussen.

Ik kan iets lekkers voor je koken… halen

Britt glimlachte. Ze kon hem niet weerstaan, al wilde ze dat soms nog zo graag. Wat moest ze doen? Vanavond even niet. Sorry!

Oké, maar ik wacht op je.

Britt drukte het gesprekje weg en liep naar binnen. Zoals ze had verwacht, zat haar moeder kaarsrecht op haar wankele designerstoeltje, dat nooit bedoeld was om op te zitten.

‘Dag mam.’

‘Dag Britt.’

Zij ging op een van de andere stoelen zitten. Waarom haar moeder haar huis vulde met dit soort ongerieflijke meubels was Britt een compleet raadsel. Het was echt onmogelijk om eens lekker onderuit te hangen op deze stoelen. Maar goed, dat liet je natuurlijk ook wel uit je hoofd als je met Beatrice Mertens in een kamer zat.

‘Ik hoor dat je weggelopen bent uit het overleg met je zus.’

Het werd weer zo’n avond. ‘Dat klopt.’

‘Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je met weglopen niets oplost?’

‘Dat hoef je niet te zeggen, mam, want ik ben volwassen.’

‘Maud probeert een succes te maken van die tuin. Iets wat je vader nooit gelukt is. Waarom doe je zo dwars?’

‘Ik probeer te handelen naar papa’s wensen.’

‘Ach, schei toch uit.’ Streng keek Beatrice haar aan. ‘Die tuin was een fiasco en ik denk niet dat je vader een visie had.’

‘Toevallig had hij die wel. Kees heeft me zijn plannen laten zien.’

‘Kees.’ Beatrice rolde met haar ogen.

‘Mam, Cora Flanders en RTL Boulevard en al dat gedoe passen gewoon niet bij wat wij voor ogen hebben.’

‘Het zet de tuin op de kaart. Ik denk dat Maud dat heel goed beseft.’

‘Voor haar is het gewoon weer een project waar ze een groot succes mee wil boeken. Iets waar ze haar tanden in kan zetten nu ze weg is bij haar oude baan.’

‘Het is fijn dat in ieder geval een van mijn dochters ambities heeft.’

Britt had deze discussie al heel vaak gevoerd en deze avond had ze er echt geen zin in. Ze stond op. ‘Ik ga naar bed, mam.’

‘Nu al?’

‘Ik ben moe.’

‘Van het wroeten in de tuin?’

‘Ja, van het wroeten in de tuin.’ Britt knikte haar toe en liep naar haar logeerkamertje. Ze plofte op bed en staarde naar het plafond. Bijna een jaar geleden was ze de commune ontvlucht, om uiteindelijk hier terecht te komen. Had dit haar gelukkig gemaakt? Het leek wel alsof ze nergens haar draai kon vinden. Ze had zo gehoopt dat de tuin haar voldoening zou geven. In plaats daarvan leek het wel of dat stukje grond meer en meer van haar afgenomen werd. Ze wist gewoon niet meer wat ze ermee aan moest.

Britt draaide zich op haar buik en verborg haar gezicht in de kussens. En dan was er natuurlijk nog Menno. Die man vol tegenstrijdigheden die haar verwarden. Ze sloot haar ogen en besloot deze avond even helemaal nergens meer aan te denken.