Zondagochtend. Evelien draaide zich nog een keer om. Harko was opgestaan om de kinderen ontbijt te geven. Daarna gingen ze televisiekijken, Zeppelin zolang papa nog in de buurt was, en cartoons op Fox of clips op MTV zodra hij weer bij mama in bed was gekropen. Aan Evelien dan later de ondankbare taak de meiden van hun programma’s te scheiden, een drama met veel geschreeuw en kwade blikken. Maar nu waren ze met z’n drieën in de badkamer aan het klieren.
“Papa, kan jouw piemel stijf worden?” hoorde Evelien Julia aan haar man vragen.
“Uh?” deed Harko.
Evelien kon zich de scène in de badkamer wel zo’n beetje voorstellen. Ze hadden hun vader in zijn nakie gezien. De meiden hadden daar moeite mee. Ze had nog tegen hem gezegd dat hij iets aan moest trekken toen hij uit bed kroop.
“Wat gebeurt er dan, pap?” Dat was Regina. Evelien kon aan haar stem horen hoe plagerig ze keek. Nu de vraag of Harko in de gaten had dat hij in de maling werd genomen.
“Van wie hebben ze die praat, Eef?” riep Harko, maar Evelien deed alsof ze sliep en reageerde niet. Ze draaide zich nog maar eens om. Nu kon ze het gesprek in de badkamer ook beter volgen.
“Van Casper!” riep Julia.
Casper was een klein rond dik kereltje uit de Rivierenbuurt dat sinds kort bij Julia in de groep zat. Zijn moeder klaagde iedere ochtend dat ze zo’n eind moest fietsen, maar waarom Casper dan niet in z’n eigen buurt op school zat, wilde ze niet uitleggen. Een klassiek probleemkind. Of ADHD, of dyslectisch, of hoogbegaafd. Of alledrie, dat zag je ook steeds vaker.
“Ga het dan maar aan Casper vragen, die heeft ook een piemel,” zei Harko.
“Maar die kan niet stijf worden, pap,” zei Julia ernstig. “Daar is Casper nog te klein voor.”
Harko vloekte.
Evelien glimlachte.
“Hè toe, pap, wat gebeurt er als je penis…” Dat was Regina. Die kende het woord penis. En het woord vagina. Dat sprak ze uit alsof het een vies woord was.
“Ik heb geen penis,” probeerde Harko de zaak in ander vaarwater te manoeuvreren, “ik heb een assistent.”
De meiden waren stil.
Evelien trok haar benen op. Ze lag heerlijk. Straks moest ze onder de douche. Dat was minder. Ze hadden gevreeën. Ze plakte tussen haar benen. Het was niet veel soeps geweest, maar toch wel lekker. Zaterdagavond. Kopspijkers, glaasje wijn, wippen, bah – het woord alleen al. Pathetisch, maar ach, waarom niet? Niemand wist het. Ze grijnsde. Iedereen deed het. Ze dacht aan Hammie, de nieuwe hamster van Julia. Die liep ook maar rond in zijn tredmolentje, net als de vorige Hammie. Wist hij veel. Voor hetzelfde geld was hij gelukkig. Het ergste was eigenlijk dat Harko Kopspijkers geweldig vond. Maar heel zelden lukte het Evelien om een leuke film te zien. En ER op vrijdagavond, dat vond ze leuk. Maar ja, dan wilde manlief meestal NOVA zien, of Barend & Van Dorp. En daarna was hij moe.
“En je assistent, pap,” klonk het nu plagerig in de badkamer, “je assistent kan toch wel stijf worden?” Julia werd steeds slimmer, leuk was dat.
“Godverdomme,” ontplofte Harko, “Eef, hoor je ze nou? Ze leren allemaal vieze praatjes van die Casper!”
Evelien ging zitten.
“Hij zegt ook bitch tegen J uul,” zei Regina.
“Wat is een bitch, pap?” vroeg Julia.
Harko kwam de slaapkamer binnen, de kinderen in zijn kielzog. Hij had een handdoek om zijn middel geslagen. Hij keek verstoord, geïrriteerd. Evelien voelde al aankomen dat zij het zo meteen moest oplossen. Ze zag zijn assistent heen en weer slingeren. Waarom nou niet een grotere handdoek, dacht ze. Ze ging weer liggen, en trok de deken over haar hoofd. Ze had Harko verteld over Casper, en zoals altijd had ie het uit zijn verband getrokken en aangekondigd de schoolleiding te zullen bellen. Dat kon toch niet, dat hun school de afvalbak van andere scholen was. Ze had geprotesteerd; hij wist niet waar hij het over had, wat wond hij zich nou op. Hij had zich beledigd gevoeld.
“Zegt ie echt bitch tegen je?” vroeg Harko aan Julia. Hij was kwaad.
“Ja, pap,” zei Juul.
“Wind je nou niet op, schat,” zei Evelien, “ze zeggen ook van alles tegen hem, hoor.”
“Wat zeggen jullie tegen hem dan?”
“Vuile teringlijder,” zei Regina lachend. “Dat zegt Juul, hoor,” voegde ze er snel aan toe.
“Niet waar. Alleen als hij bitch zegt,” riep Julia.
“En wat zeg je nog meer?” vroeg Harko.
“Eikel,” zei Regina, “en stomme zak en fuck you.”
“Echt waar, Juul?”
“Ja, tuurlijk,” riep Julia, “Casper is een lui!”
“Gezellig zo’n jongen in de klas,” bromde Harko.
“Hij wil steeds met me spelen,” legde Julia uit.
“Ook als je hem zo uitscheldt?”
Julia zweeg. Evelien ging weer zitten.
“Wat vind jij daar nou van?” vroeg Harko aan haar. Regina kroop naast haar in bed.
“Zo gaat het, jongen,” zei Evelien. Soms was haar man toch een beetje wereldvreemd.
“Ik ben blij dat ik die Casper niet ben,” mompelde hij en hij opende de klerenkast om een onderbroek te pakken. Hij maakte de handdoek los.
“Je assistent, pap!” riep Julia.
Harko vloekte en liep terug naar de badkamer.
Evelien stond op. Even was ze duizelig. Het was tien over halfnegen, zag ze op de wekker. Een lange dag lag voor haar. Ze liep naar de badkamer, waar Harko voor de spiegel stond. “Zal ik me scheren of niet?” vroeg hij.
Ze haalde haar schouders op. Hij sloeg een arm om haar heen. Wat een stel, dacht Evelien. Ze keek naar hun beeltenis in de spiegel. Twee verfrommelde, vermoeide mensen. Harko trok haar speels tegen zich aan.
Julia stak haar hoofd om de hoek. “Niet neuken, jullie!” riep ze schaterend.
Die zondag regende het de hele dag. “Wat voor jongetje was jij?” vroeg Evelien aan haar man toen ze ‘s avonds laat volkomen uitgeput op de bank zat. Ze had de hele dag geknutseld en gespeeld met de kinderen. Ze had Regina uitgelegd hoe de naaimachine werkte, met Julia kralen ge regen, met beiden en Harko gesjoeld, met Regina aan haar spreekbeurt over Columbus gewerkt, met Julia Hammies hok schoongemaakt, met beide dames taco’s gemaakt, voorgelezen uit Alleen op de wereld, een slecht idee, te droevig, en televisiegekeken, eindeloos, maar wel gezellig, toch.
“Geen idee. Hoezo?”
Zo reageerde hij nou altijd als ze hem iets vroeg. Eerst afkappen of ontkennen, daarna informeren naar het waarom van de vraag.
“Zomaar,” antwoordde Evelien. Zou hij Casper en de piemelassistent alweer vergeten zijn? Ze had laatst ook een verhaal gelezen over een man die als jongetje heel goed kon spelen dat hij werd neergeschoten. Hij kon prachtig vallen, en ook als volwassene was hij er nog goed in; niemand die zo dol op vallen en, uiteindelijk, falen was als hij.
“Ik was verlegen, denk ik,” antwoordde Harko, “maar ik was al tij d vriendjes met van die jongens die haantje-de-voorste waren. Gek eigenlijk, hè?”
Evelien zei niets.
“Ik was goed op school,” vervolgde hij. “Ik vond het leuk op school. Altijd gevonden, zelfs de middelbare school vond ik leuk.” Hij aarzelde.
Evelien zweeg.
“Ik was zo’n dun jongetje, weet je wel, met zo’n kippenborst en van dat super-Hollandse blonde haar. Tot mijn twaalfde had ik dat, toen werd het ineens donker.”
“Wat was het ergste wat je meemaakte als kind?” Evelien wist niet waarom ze het vroeg. Waarschijnlijk omdat ze het niet wist, maar er was zoveel wat ze niet wist van haar man, en zelfs een heleboel wat ze niet wilde weten.
“Toen m’n opa doodging,” zei Harko na lang nadenken.
“Wanneer was dat?”
“Ik was acht. We woonden al waar mijn ouders nu nog wonen.” Dat was in het Westland. “We gingen op een zondag naar opa en oma in Zeeland, bij Goes. Dat was een hele reis, in de auto met z’n allen. Toen we eindelijk bij opa en oma, mijn moeders ouders, de straat in reden, kwamen ze hun huis uit. Ze hadden zo’n klein, bakstenen, laag huisje, heel knus, heel klein vooral, maar een heel grote tuin, met appelbomen. Ze liepen naar het hek terwijl wij uitstapten, mijn moeder eerst. Ineens struikelde opa en hij viel in het grind. Mijn moeder holde naar hem toe. Ze viel bij hem neer in het grind. Oma hurkte ook, heel langzaam. Dat herinner ik me nog heel goed. Opa was dood. Ik zat bij het raampje. Wij mochten niet uitstappen.”
“Jee,” zei Evelien.
“In het begin was het niet zo moeilijk. Ik snapte het wel. Opa was dood. Maar later, toen ik een jaar of tien, elf was, ging ik er eindeloos van dromen. Heel erg. Ik droomde vooral dat mijn moeder zo dood neer zou vallen, voor mijn voeten.” Harko stak een sigaartje op.
Evelien keek niet opzij. Ze kon het even niet aan om zijn gezicht in de vlam van de aansteker te zien. “Ik wist dit allemaal niet,” zei ze.
“Je hebt er ook nooit naar gevraagd.”
“Raar antwoord, schat,” zei ze. “Niemand heeft het er ook over bij jullie thuis.”
“Het is al heel lang geleden. Oma ging een jaar later. We zijn nooit meer naar Zeeland geweest. Ik wed dat je niet eens wist dat mijn moeder Zeeuwse was…”
“Dat wist ik wel.”
“Ooh ja?”
“Ze heeft me een keer haar sieraden laten zien, erfstukken van haar moeder en haar grootmoeder, veel bloedkoraal, van die halskettingen met dikke strengen.”
“Dat wist ik dan weer niet.”
“Nee, jij weet ook niet alles,” zei Evelien en ze lachte. Het was goed, over en weer, dingen niet te weten. “Ik ga naar bed, ik kan geen pap meer zeggen,” voegde ze eraan toe.
“Ik kom zo,” zei haar man, en hij richtte de afstandsbediening op de breedbeeldtelevisie.