Een bananenmond

Een paar dagen na de musical ging ‘s ochtends om elf uur de bel. Evelien had net drie kwartier met haar zus Sylvia aan de telefoon gezeten en haar oren gloeiden. Het zou de postbode wel zijn, Harko bestelde af en toe een boek bij amazon.com, en nonchalant opende ze de voordeur. Het was Jenny Smulders met haar rode krullen en haar grote, rode mond.

“Hé, hai,” zei Evelien koel. Haar hart bonsde.

“Ja, sorry,” hakkelde Jenny, “ik dacht, ik heb je niet op school gezien en ik dacht…ik wilde je…”

“Kom binnen,” zei Evelien. “Ik zie er niet uit,” voegde ze eraan toe. Ze droeg jeans en een lichtblauw truitje dat eigenlijk niet meer kon, de kleur was eruit gewassen, maar dat zo lekker zat. Kasjmier, dat weer wel, zacht, warm en vederlicht.

“Je ziet er mooi uit,” zei Jenny met een glimlach. Ze zoende Evelien, één keer links, één keer rechts, en de laatste keer vol op de mond en net te lang.

“Niet doen,” fluisterde ze, maar haar lippen hadden de zoen toch weifelend beantwoord.

In de woonkamer stonden ze opnieuw tegenover elkaar. Jenny loenste een beetje, zag Evelien nu. En ze had groene ogen. Ze droeg een lange, donkerbruine suède jas met een nonchalante knoop in de ceintuur. De jas stond haar goed. Ze had er de goeie heupen voor. Ze had stoere laarzen aan, waardoor ze iets groter dan Evelien was. Haar zware parfum hing vers om haar heen.

“Wil je…” Koffie, wilde Evelien zeggen.

Jenny hield een vinger tegen haar lippen. Ze glimlachte, haar loensende oog duikelde opgewonden op en neer. Ze legde met veel gevoel voor dramatiek haar handen rond Eveliens gezicht. Koude handen trouwens. En drukte toen haar mond op Eveliens mond.

Deze keer opende Evelien haar mond echt. Het ging vanzelf. Haar tong rolde tegen die van Jenny, ze tastten elkaar af. Ze wist niet of ze Jenny vast moest pakken, en waar, ze kon haar toch moeilijk bij de billen grijpen, zoals Harko bij haar deed, maar haar niet vastpakken was helemaal onlogisch. Ze sloeg haar armen om Jenny heen, de jas gaf soepel mee. Buiten toeterde een auto. Ze voelde een vreemde ribbenkast onder haar handen op en neer gaan.

“Heb je het nog nooit met een vrouw gedaan?” vroeg Jenny toen Evelien aan de vrijerij een einde had gemaakt door terug te komen op de koffie.

“Nee, joh, natuurlijk niet,” zei Evelien.

“Ook vroeger niet?”

“Nee. Echt niet.”

“Waarom niet?” Jenny leunde tegen het aanrecht. Ze was achter Evelien aan gelopen naar de keuken en had een banaan van de fruitmand gepakt die ze nu langzaam opende. Wat een obsceen cliché, Evelien werd er bijna kwaad van.

“Waarom niet? Gewoon. Daarom niet.”

“Daarom is geen reden, als je van de trap af valt, ben je snel beneden. Ken je die?”

“Ja, natuurlijk.” Evelien lachte. Natuurlijk kende ze die. Haar zus was dol op dat soort uitdrukkingen. “Het heeft zich gewoon nooit voorgedaan. Zoiets.”

Jenny nam een hapje van de banaan. “En nu? Doet het zich nu voor? Tussen ons?” vroeg ze, en haar ogen gloeiden.

Evelien aarzelde.

“Ik ben verliefd op je,” flapte Jenny eruit. Ze maakte zich los van het aanrecht.

“Echt? Waarom? Je bent getrouwd. Ik ben getrouwd. We hebben kinderen.”

“Nou en?” Jenny deed haar jas uit. Op het aanrecht liep het laatste water met een hoop gepruttel door het koffiezetapparaat, een wolk damp sloeg omhoog.

“Nee, niet doen,” mompelde Evelien in paniek. Ooh god. Ze rook de koffie en Jenny’s parfum, veel te zwaar. Ze stelde zich ontzettend aan, en Jenny Smulders lachte en zoende haar met haar bananenmond.

‘s Middags liep Evelien verward over straat. Het was mooi weer, de zon scheen. In de Cornelius Schuytstraat was het druk. Overal zag ze vrouwen die ze wel vaker had gezien, of die ze zelfs iedere dag zag, maar het leek alsof ze ze nu voor het eerst écht zag, of met andere ogen. Ze zag vooral monden, en dacht aan die van Jenny, een grote mond met volle lippen die haar overal had gezoend. Ze bloosde als ze eraan dacht.

Ze wandelde de Willemsparkweg af en kwam in de P.C. Hooftstraat terecht. Normaal kwam ze daar zelden. Te veel snollen, te veel penoze, te veel patserige buitenlanders. Ze belandde in de nieuwe winkel van Tod’s en kocht in een opwelling voor 700 euro een oranje leren schoudertas waarvan ze al tijdens het afrekenen wist dat het eigenlijk een heel onhandig ding was, maar omdat het meisj e achter de kassa zo ontzettend langzaam was, viel haar oog op rode schoenen die ze onmiddellijk óók wilde hebben, elegante gymschoenen van soepel leer en met een zool van kleine, witte noppen. Ze gaf er 300 euro aan uit en verliet schuldbewust de winkel.

Daarna moest ze zich haasten om op tijd bij school te zijn, maar omdat ze iets te laat was, miste ze Jenny, iets waar ze onbewust op aan had gestuurd, zo voelde het. Julia en Regina zaten op de rand van de zandbak te keuvelen en maakten geen haast toen ze hun moeder zagen. Het was altijd iets waar ze blij van werd, als ze merkte dat de kinderen ook niet aan haar konden hangen. Regina begon al een echt zelfstandig leven te leiden zelfs, met geheimen en afspraken en langdurige telefoongesprekken met vriendinnen. Julia kon soms op het enge af van Evelien afhankelijk zijn, maar andere keren wees ze haar steenhard af.

Evelien ging bij haar meiden zitten. Ze vroeg hoe het was geweest die dag en kreeg nauwelijks antwoord. “We zijn in gesprek, mam,” zei Regina, “dat zie je toch.”

“Nou zeg,” reageerde Evelien. Ze werd afgewezen door haar eigen dochters. Ze stond boos op. “Kom, we gaan naar huis.”

Met tegenzin kwamen de dames overeind, maar even later hadden ze allebei alweer genoeg te willen om lief te zijn tegen hun moeder. Regina wilde thuis een cake bakken, en toen ze Julia beloofde dat zij het beslag mocht kloppen, wilde Juul hetzelfde. Evelien protesteerde, ze hadden vorige week al een cake gebakken, maar Julia had het sterkste argument: “Die van vorige week was niet lekker, we moeten nu een lekkere maken.” Daar viel niets tegen in te brengen.