Licht en lucht

Eindelijk zomervakantie. De eerste vrije maandag voor de kinderen. Maar het regende. Niet zomaar een beetje, maar pijpenstelen. Het leek wel herfst.

Evelien bracht ‘s ochtends vroeg Regina en Julia met de auto naar de opstapplaats van de bus die de kinderen naar de Kennemerduinen moest brengen. Ze gingen met de Stichting Licht en Lucht een week op zomerkamp. Iedere dag om acht uur weg en om halfzes weer terug. En dat voor maar dertig euro per kind. Een goedkopere manier om een week zonder kinderen door te komen was er niet, had Evelien menige moeder op het schoolplein horen zeggen.

Op aandringen van Regina, die een hele vriendinnenclub had die al jaren de duinen inging, had Evelien haar dochters ook opgegeven. Licht en lucht, het klonk een beetje alsof het voor zielige kinderen was, maar echte bezwaren kon je er niet tegen maken. Licht en lucht, daar kon je nooit genoeg van krijgen.

De dames zaten stil achter in de auto. De regen maakte indruk. De ruitenwissers zwiepten in de hoogste stand over de voorruit. Fietsers buiten hadden regenpakken aan. De meiden hadden korte broeken aan, en veel te dunne truien. “Het is zomer, mam!” had Julia boos uitgeroepen toen Evelien met een lekkere dikke sweater was aangekomen. Met pijn en moeite had ze ze in hun rubberlaarzen gekregen. Regina wist zeker dat het mooi weer zou zijn zodra ze in de duinen waren. Haar vriendinnen waren daar duidelijk over geweest. Het was altijd mooi weer bij Licht en Lucht. Maar de radio was beslist; het ging de hele dag regenen. Boos was Regina uiteindelijk overstag gegaan: laarzen aan, maar haar gympen in de rugzak. En een andere broek wilde ze niet aan.

Bij de opstapplaats voor de bus, aan de Amstel, vlak bij de Rembrandttoren, was het een drukte van de belang. De grote torenflat stak dreigend omhoog in de grauwe lucht. Regina was al snel van slag omdat haar vriendinnen vanaf een andere opstapplaats in een andere bus reisden. Maar ze wilde tegenover Julia haar gezicht niet verliezen, dus klommen ze samen dapper in de grote bus. Evelien had met ze te doen, maar was ook ontzettend trots. Ze voelde zich een beetje onthand, wat moest zij nou doen?

Ze had geen paraplu bij zich, maar liet zich met plezier nat regenen, terwijl ze naast de bus naar de bleke kopjes van haar meiden keek. Andere moeders moesten tientallen zoenen geven of hun huilende kroost met snoep omkopen om ze weg te krijgen. Sommige kinderen werden zonder pardon afgezet door haastige ouders die zonder uit de auto te stappen weer verder reden. Evelien was blij dat ze geen kind meer was.

Toen reed de bus weg.

Evelien haastte zich naar haar auto. Ze had het ineens koud. Ze hoorde iemand haar naam roepen. Ze draaide zich om en stapte met twee voeten in een diepe plas. Het koude water liep haar nieuwe Todjes binnen. Iemand in een regencape zwaaide naar haar.

Evelien liep terug, en plotseling herkende ze het gezicht onder de druipende zuidwester. Nee hè, dacht ze, en meteen voelde ze zich schuldig. Sjoukje de Bruin, oude vriendin, had haar dochter op dezelfde crèche gehad als waarop Regina had gezeten. Later hadden ze elkaar uit het oog verloren toen Sjouk en haar man naar het Gooi verhuisden.

“Evelien!”

“Sjoukje!” Tsja. Dat kwam ervan als je je schuldig voelde. Je ging er enthousiast van doen.

Even later hadden ze Sjoukjes fiets achter in de Voyager geladen en reden ze de stad in. Op de radio was een reportage over Madurodam. Af en toe kwam de mooie, oude stem van Philip Bloemendaal voorbij. “Nadat Hare Majesteit op een knop had gedrukt ging een elektrische miniatuurtrein rijden.” Kijk, dat waren mooie beelden om je voor de geest te halen.

De dames schaterden het uit, Sjoukje veel te lang.

Er was nog niet veel open, en Sjoukje wilde ook niet te ver afdwalen, want ze woonde in de Watergraafsmeer, en dat was een eind fietsen vanuit Zuid. Ze kwamen dus terecht in een ouderwets koffiehuis vlak bij de Albert Cuyp. Kon Evelien meteen even over de markt. Om te beginnen kon ze daar een paraplu kopen. Wel tien, als ze zou willen. Het idee alleen al. Ze werd er giechelig van. Dat moet ik weer hebben, dacht ze, tien paraplu’s.

Sjoukje was geen steek veranderd. Ze was nog steeds te dik en praatte honderduit. Nog voor de koffie op tafel stond, wist Evelien weer wat ze eigenlijk tegen haar had. Ze hoorde zichzelf zo graag, Sj oukje, en ze had weinig gevoel voor zelfspot. Ze was een vrouw die het moeilijk had, en daar geen geheim van maakte, sterker nog: ze ging er prat op.

Na hun verhuizing naar Kortenhoef ging het al snel mis tussen haar en Bert, een onverbeterlijke rokkenjager, zo bleek. Dat haar tweede kindje dood werd geboren, hield hen nog een jaar bij elkaar, maar toen was het toch op een scheiding uitgelopen. Bert was weer naar Amsterdam vertrokken en Sjoukje had het tot een jaar geleden in Kortenhoef uitgehouden, met een nieuwe vriend die ze aan de dijk zette toen hij in coke bleek te handelen.

Daarna was ze met Marijke, haar dochter, naar de Watergraafsmeer verhuisd, en inmiddels was Bert ook weer in the picture, al moest ze er niet aan denken opnieuw met hem samen te wonen, want hij reisde als cameraman de hele wereld rond, en om almaar wachtend op een man thuis te zitten, nee. Ze was liever vrij, en had het druk genoeg. Ze werkte als illustrator in de reclame, en maakte als ‘vrij werk’ beelden. “En ik heb nog steeds mijn rijbewijs niet,” voegde ze er lachend aan toe. Dat was negen jaar geleden een running gag tussen haar en Evelien geweest. Sjoukje die voortdurend zakte voor haar rijexamen.

“En jij, hoe is met jou?” De onvermijdelijke vraag.

Evelien vertelde dat ze inmiddels dus twee kinderen had, nog steeds getrouwd was met dezelfde man en het druk had. Ze aarzelde op dit punt, waarom was ze nou niet ambitieuzer, waar had ze het dan zo druk mee? Maar ze ging dapper verder en voor ze het wist zat ze over Harko’s escapades van twee jaar geleden te vertellen en over het mislukte weekend op de Holterberg dat Harko met een blauw oog van een verkeerd gelanceerde champagnekurk in bed had doorgebracht.

“Ach, mannen,” schamperde Sjoukje, “wrakhout is het.”

Evelien zei niets. Je kon je aan wrakhout vastklampen, bedacht ze. Je kon er vuur van stoken, als het droog was tenminste. Er viel best wat voor wrakhout te zeggen, met andere woorden, maar ze had er geen zin in. Ze knikte dus maar, alsof ze in gedachten was verzonken. Dat was ze ook. Ze dacht aan haar dochters en Licht en Lucht. Ze hoopte dat ze niet allebei ziek thuiskwamen vanavond.

Buiten gutste de regen naar beneden. Marktkoopmannen zetten vloekend hun kramen op. Radio’s schalden. Evelien dacht aan de tien paraplu’s die ze ging kopen. Harko moest eens weten. Sjoukje maakte aanstalten om te vertrekken. Ze had nog even gehint dat Evelien haar misschien even naar de Watergraafsmeer kon brengen, maar al snel ingezien dat dat er niet in zat. Ze had iets treurigs gekregen, nu ze was uitgepraat, en Evelien had met haar te doen. Tegelijkertijd wilde ze van haar af. Lastig toch altijd, dat emoties zo dubbel konden zijn. Als je ergens in kon verzuipen, was het wel daarin. Dat heb ik nou, dacht Evelien. Licht en lucht, dat heb ik nodig.