Het vreselijke telefoontje

Twee dagen voor ze naar Italië zouden gaan, belde hij op. “Ik wil je morgen zien,” zei hij kortaf. Evelien ontving het telefoontje in de Bijenkorf, waar ze met Regina en Julia nieuwe badpakken aan het uitzoeken was. Het liefst had ze gezegd dat hij de pot op kon, maar de zelfverzekerdheid in zijn stem, de rust, het overwicht, maakte dat ze onmiddellijk weer die droge mond kreeg, en die slappe benen. De nummerherkenning van haar telefoon gaf zijn nummer als ‘onbekend’.

“Wat is er, mama?” hoorde ze naast zich Regina.

“Waar?” vroeg ze. “Hoe laat?”

“Americain,” zei hij, “daar zit ik. Twee uur. Ik weet dat je komt.” En hij hing op. Hoe wist hij dat ze kwam?

“Mag ik deze?” Julia hield een piepkleine, oranje bikini omhoog. “Het is mijn lievelingskleur.”

“Was dat papa?” vroeg Regina.

Evelien reageerde niet, soms werkte dat, en Regina verlegde haar aandacht naar de bikini van Julia. “Daar zit een string bij, gek!” riep ze.

Julia legde de bikini geschrokken terug.

Die middag moest Evelien nog alle zeilen bijzetten om voor de volgende dag iets te regelen voor de kinderen. Een extra complicatie was dat de meiden helemaal geen zin hadden om bij vriendinnetjes te gaan spelen. En Evelien probeerde het ook allemaal te regelen voor Harko thuiskwam. Maar het lukte, zij het half. Julia kon ze een paar uur onderbrengen bij een vriendinnetje om de hoek, en Regina moest dan maar alleen thuisblijven – die kon dat wel. Tegen Harko zei ze dat ze nog even naar de schoonheidsspecialist moest.

De volgende ochtend ging ze uitgebreid onder de douche om haar oksels en benen te scheren. De kinderen zaten beneden televisie te kijken. Bij het afdrogen sloeg ze bijna met haar hoofd tegen de wastafel omdat ze uitgleed over een zeepje van de kinderen. Ze kon natuurlijk ook gewoon niet gaan, bedacht ze zich regelmatig, wat liet ze zich nou commanderen door een klein kaal mannetje?

Maar toen ze bijna automatisch een van haar mooiste broekjes uit de lingeriela haalde, wist ze dat het te laat was. Nu was ze gewoon onderweg. Ze haalde diep adem en kleedde zich aan; een kort rokje, een truitje, instappers met een hakje, heel eenvoudig allemaal, maar subtiel. Daarna streek ze tien van Harko’s overhemden, handig voor na de vakantie, pakte ze twee toilettassen vol tandpasta, pleisters, zonnebrandolie, lippencrème, aspirines, jodium en elastiekjes voor het haar van de meiden, dronk ze vier koppen koffie, probeerde ze haar zus Sylvia te bellen, maar die was er niet, en bracht ze Julia naar het vriendinnetje om de hoek. Ze werd nog nerveuzer. Wat een onzin was het toch.

Uiteindelijk kon ze op stap gaan. Onderweg door het Vondelpark kreeg ze er toch zin in. Grote kans dat ze Mike hierna nooit meer zou zien, en misschien kon ze de rollen omdraaien; als hij haar zo graag wilde, dan kon ze hem niets geven. Ze werd vrolijk van het idee. Toch was ze trillerig van al die koffie. Ze had misschien iets moeten eten. Hoe oud was ze nou?

Net toen ze het park uit reed, ging haar telefoon. Ze stopte om hem uit haar tas te vissen. Ze herkende het nummer niet, en nam op.

“Met mij,” klonk een paniekerige stem, “met Pieter. Pieter van Hoogendonk. Evelien?”

“Ja.”

“Harko heeft een hartinfarct gehad. Hij is per ambulance onderweg naar het OLVG. Op dit moment. Hij leeft, maar…”

Ze voelde haar eigen hart overslaan. In een flits zag ze voor zich hoe hij tien dagen geleden naar zijn borst greep toen ze ‘s avonds laat bij Pieter en Angelique vandaan kwamen. Waarom zat hij trouwens niet gewoon op zijn werk, Harko? “Wanneer?” vroeg ze. “Waar?”

“Daarnet. Hij begon heel erg te zweten en zakte plotseling in elkaar. We hadden een afspraak. Moet ik je ergens ophalen? Gaat het?”

“Jaja, ik ben in de stad. Ik neem meteen een taxi.”

“Ik kom er ook heen,” zei Pieter.

Ze wilde vragen waarom, maar hij was haar voor. “Ik heb zijn telefoon en zijn autosleutels,” zei hij, “ik zie je zo.”

Op de Overtoom hield ze een taxi aan. Ze vergat nog net niet dat ze haar fiets op slot moest zetten. Onmiddellijk reed de taxi zich klem bij het Leidseplein. “Ik heb erge haast,” zei Evelien koel, “mijn man heeft een hartaanval gehad.” Ze had het gevoel dat ze zichzelf zag zitten in de taxi. De plastic overtrekhoes van de achterbank kraakte onder haar billen. De tijd ging even heel langzaam. De taxichauffeur bonkte met zijn auto de stoep op en passeerde toeterend het verkeer. Voetgangers sprongen alle kanten op. Ik leef, dacht Evelien, nu mijn man nog. Het zweet stond in haar handen.