Niets zo erg als een zieke man in huis. En hij mocht het dan aan zijn hart hebben, eigenlijk mankeerde hij niets. Toch zat hij dag in dag uit somber voor zich uit te staren. Evelien werd er maar buitengewoon onrustig van.
“Je moet hem een schop onder z’n kont geven,” zei Sylvia.
“Hij heeft het aan zijn hart, Syl, hij kan wel dood neervallen als ik hem een schop onder z’n kont geef.”
Daar moest Sylvia smakelijk om lachen. En Evelien zelf ook wel, al was het maar omdat het zo’n grappig beeld was. Bellen met haar zus eindigde altijd in gelach.
“Hij moet zijn zelfvertrouwen hervinden,” zei de huisarts, die tot Eveliens grote verbazing onaangekondigd langskwam. “Dat kan even duren.”
“Maar hoe lang?” drong Evelien aan.
“Dat hangt ervan af,” zei de dokter slap als zijn eigen handdruk.
Evelien had er spijt van dat ze hem koffie had aangeboden, en ze was bijna kwaad dat hij het aanbod niet had afgeslagen.
Nu zat hij groot en verlegen op de bank, een blonde, slungelige man met een grote bril op en een punt van zijn ongestreken overhemd uit zijn corduroy broek. Hij nipte van zijn koffie.
“U weet dat er een speciaal begeleidingsprogramma is, hè, voor patiënten als uw man. Hij kan erover praten met…”
“Dat is het hem juist,” zei Evelien, “hij praat liever niet.” Ze hoorde in de keuken haar mobiele telefoon trillen. Een SMS-je. Sinds een paar dagen had ze weer contact met Mike, die er langer dan een week over had gedaan om haar op te bellen nadat ze hem in het Americain vergeefs had moeten laten wachten omdat ze naar Harko in het ziekenhuis moest. Toen hij belde, was ze hem bijna vergeten.
“Met mij,” had hij gezegd, “je hebt me laten zitten. Ben je bang voor me?”
Ze was in lachen uitgebarsten en had hem verteld wat er was gebeurd.
“Daar moet alles voor wijken, dat begrijp ik,” had hij gezegd, op zijn trage, indringende toon, “ik neem weer contact met je op.” En weg was hij. Twee dagen later was zijn eerste SMS-je binnengekomen, JE WILT ME. Meer niet. Ze had niet gereageerd, maar had nu wel zijn nummer.
De dokter zag dat ze onrustig werd. “Ja, ik moet ook verder,” zei hij snel. Hij nam nog een slok van zijn koffie en stond op. “Vraag uw man of hij mij straks even belt. We zullen er eens werk van maken.” Hij lachte een scheef lachje en stak Evelien zijn hand toe.
Hij was amper de deur uit of haar telefoon ging.
Ze haalde diep adem. Mike. Ze ontspande, en nam op.
“Stoor ik?”
“Nee.”
“Wanneer zie ik je?”
“Binnenkort.”
“Goed zo.”
“Ik hoop het.”
“Reken maar.”
“Je bent zeker van je zaak, hè?”
“Je wilt me.”
“Ooh ja?”
“Ja. En je bent bang.”
“Waarvoor?”
“Dat weet jij.”
“Ben je altijd zo?”
“Nee. Nooit.”
Evelien zweeg, perplex van dit antwoord, en van de onverwachte intimiteit en snelheid waartoe ze in staat was. Ze hoorde de voordeur opengaan en de stemmen van Regina, Julia en Harko. “Ik moet ophangen,” zei ze.
“Tot snel.”
“Tot snel.” En ze klapte haar toestel dicht.
“Mama, mama, mag Nicole bij ons logeren?” riep Regina terwijl ze de trap op kwam. “Van papa mag het.” Regina verscheen in de deuropening. Haar vriendin Nicole stond achter haar, net terug van vakantie. De meiden hadden allebei een grote kluit roze kauwgum in hun mond. Vergeleken bij Nicole was Regina nog echt een kind. Nicole was groot en stevig. In haar korte, witte truitje prikten al kleine borsten. Toch waren beide meiden nog maar tien jaar.
“Je zou fluiten vanmiddag,” zei Evelien.
Harko en Julia waren nu ook boven.
“Van mij n moeder mag het,” zei Nicole, “we hebben het al gevraagd.”
Evelien keek haar man aan. De meiden hadden hem erin geluisd, dat was duidelijk.
“Mag ik dan ook bij een vriendinnetje spelen?” vroeg Julia. Die wilde ook het onderste uit de kan. Gelukkig was haar boezemvriendin nog niet terug van Terschelling.
“Regina moet fluiten. Ze heeft de hele zomer nog geen seconde op haar fluit gespeeld en…”
“Stomme trut!” schreeuwde Regina. “Van jou mag ik nooit wat!” Nicole kauwde nonchalant op haar roze kluit. Haar prille borsten wipten op en neer in haar truitje. Evelien had een ontzettende hekel aan het kind.
“Eef…” begon Harko.
“Los jij dit nou maar eens op,” beet Evelien hem toe. Ze schoof de meiden aan de kant en beende de trap af. Beneden greep ze haar jas van de kapstok en even later stond ze op straat.
Er viel een miezerige regen waar ze niet op had gerekend. Ze wandelde de straat uit, sloeg de hoek om en liep het park in. De paden waren glad. De boosheid waarmee ze het huis had verlaten, maakte plaats voor het gevoel dat ze spijbelde, niet onprettig. Ze had zin in een borrel en besloot naar het Filmmuseum te lopen. Ze kwam langs een vijver waar een dode eend in dreef, de kop in het water. Zoiets had ze nog nooit gezien. Ze haastte zich verder. Het gevoel van spijbelen kreeg een donkere, wanhopige kleur. Het was niet haar stijl, maar ze had ineens met zichzelf te doen.