Mama’s dood

Het ging allemaal heel snel. Dat had je met de dood. Je was er eeuwig mee bezig, maar het gebeurde in een handomdraai. Een oneerlijke wanverhouding. Voor Evelien een beetje bij haar positieven was, lieten vier onhandige, in versleten zwarte pakken geklede mannen haar moeder al in het graf zakken.

Tot het laatst toe was Evelien het niet met de keuze van de kist eens geweest, maar zij en Sylvia gingen er niet over; het was Gert die de regie in handen had, nou ja, de regie – hij liet zich inpakken door de dame van het uitvaartbedrijf, een pronte brunette die met zacht zalvende taal Gert op het huilerige, en schuldbewuste, gemoed speelde. Eigenlijk deed ze dat zo perfect dat Evelien er wel respect voor had, maar het gevolg was dat haar moeder in een protserige, glimmende kist de grond in ging – precies het tegenovergestelde van de sobere, maar indrukwekkende kist waarin ze haar man, Eveliens vader, hadden begraven, zo’n kist van bijna splinterig hout. Het gaf Evelien het gevoel dat Gert een laatste stempel op haar moeder wilde drukken. Bij haar leven had ze zijn pijptabak en pianospel maar nauwelijks getolereerd, maar nu ze dood was, was ze helemaal aan hem overgeleverd.

Wat ook meespeelde was dat Gert urenlang in bed had liggen snurken terwijl zijn vrouw dood naast hem lag. Pas toen hij zelf al uitgebreid op was en vond dat ze nu ook maar eens op moest staan, had hij ontdekt dat ze dood was. Het was net alsof Gert niet in de gaten had hoe pijnlijk dit wel niet was; hij bleef het maar vertellen. Alsof hem een kool was gestoofd. Vooral Sylvia werd er gek van.

“Wanneer snapt die oliebol nou eens dat ie mama’s tweede man maar was?” bitste ze tijdens een van de lange wandelingen die ze met haar zus door het Hattemse bossen maakte. “Die man heeft zijn hele leven de tweede viool gespeeld, en nu draait het eindelijk om hem, het is toch ongelofelijk! En kon ie nou maar viool spelen, maar dat pingelt maar op die piano de hele dag!”

Evelien liet haar zus maar uitrazen. Er zat wel iets in, vond ze, maar ze probeerde zich liever op haar moeder dan op Gert te concentreren, en Sylvia moest ze ook een beetje in de gaten houden – zoals zijzelf vooral naar vader had getrokken, was Sylvia vooral een dochter van haar moeder; die hadden jarenlang oorlog gevoerd.

Het enige echte moment van ontroering kwam vlak voor de begrafenis, toen hun gevraagd werd samen de kist te sluiten. De uitvaartvrouw stelde die vraag zo nadrukkelijk aan alleen de twee dochters dat Gert vergat te protesteren. Hij nam alleen afscheid van zijn vrouw, en daarna waren Evelien en Sylvia aan de beurt. Twee mannen schoven het enorme deksel over hun moeder heen. Sylvia huilde, en Evelien hield een arm om haar heen geslagen. De kleine kamer van het uitvaartcentrum waar het gebeurde rook naar mottenballen.

Het laatste wat ze van haar moeder zag, was haar haar, blondgrijs, en ze was blij dat ze het zelf geborsteld, gekamd en in de lak had gezet en niet had overgelaten aan een kapper. Ze had samen met Sylvia ook wel willen helpen bij het afleggen en wassen, maar dat was niet gelukt. En haar moeder was gekleed in wat volgens Gert haar lievelingsoutfit was, een donkerrood mantelpakje dat Evelien nog nooit had gezien, maar dat haar goed stond. De droge ritseling van het haar dat tussen haar vingers door gleed had haar goed gedaan.

Ze kon zich niet herinneren, gek genoeg, ooit eerder haar moeder op deze manier, zo uitgebreid, te hebben aangeraakt – andersom wel; terwijl ze met haar moeder bezig was, kon ze zich perfect herinneren hoe haar moeder haar haar had gekamd, geborsteld, of er vlechten en staarten in had gezet. Ze voelde de tranen in haar ogen schieten als de kam door een nest vloog. Haar moeder was geen vrouw met veel geduld. Evelien zelf ook niet, met Regina en Julia.

“Nu mag u het deksel dichtschroeven,” zei een van de mannen en hij gaf Evelien en Sylvia elk vier grote bouten die ze in daarvoor bestemde gaten moesten draaien. Ze stonden tegenover elkaar terwijl ze het deden. Ze begonnen aan het voeteneinde en werkten naar boven. Het enige geluid in de kamer was het zachte knarsen van de bouten in de uitgespaarde gaten die net een fractie te nauw waren, zodat voor het laatste stukje echt kracht moest worden gezet. Bij het knarsen voegde zich na twee bouten ook de hortende ademhaling van de zussen. Toen ze klaar waren en stil in elkaars armen stonden, liep een man langs de kist om de bovenkant van de bouten af te dekken met een nop in dezelfde kleur als het hout, bordeauxrood en glimmend als een gepoetste auto, vreselijk.

Er waren niet veel bekenden op de begrafenis. Wat buren en bridgevrienden, een oude vriend van Eveliens vader, veel mensen die Evelien nog nooit gezien had, twee broers van Gert met hun vrouwen. Haar moeder had geen familie, behalve haar dochters. Regina en Julia waren er gelukkig wel. Het was hun eerste begrafenis, de begrafenis van diverse goudvissen niet meegerekend. Ze hadden mooie tekeningen voor oma gemaakt, die Evelien op het laatste moment in de kist had gelegd, en ze deden hun uiterste best voor Evelien zo aardig mogelijk te zijn. Harko was zijn gebruikelijke, rustige zelf. Hij hield Gert uit de buurt.

Aan de groeve ging het mis met Gert. Hij wilde een gedicht uitspreken dat hij zelf had geschreven. De eerste regels kwamen er vol aplomb uit, en Evelien schoot er bijna van in de lach, maar toen brak er ineens iets en plotseling zakte de spreker in elkaar. Harko was er nog net snel genoeg bij om hem op te vangen en weg te leiden. In Gerts afwezigheid zakte even later de kist de grond in, waarna Sylvia de eerste kluit aarde op de kist mocht gooien.

Boem, het geluid alleen al.

Dof, maar toch met een kleine echo. Alsof haar moeder binnen terugklopte. Evelien bukte zich en pakte een handje aarde van de heuvel naast de kuil. Ze gooide het zacht naar beneden. Er zaten wat steentjes in, die rinkelden op de kist. Daarna mochten de kinderen, met hun pipse neuzen. Ze hadden allebei een klein boeketje rozen dat ze naar beneden worpen. “Gaan we nou naar huis, mam,” fluisterde Julia toen haar rozen op de kist lagen.