26

uitstekend met elkaar overweg en de schoenmaker had altijd de grootste pret met zijn Pietje. Was vader een streng man geweest, die de ondeugendheden van den jongen zou gestraft hebben, dan zou het met Pietje's dwaze grappen wel gauw uit geweest zijn, maar nu leek het daar heelemaal niet op. Intusschen begrepen Moeder en Martha, dat het zoo toch ook niet langer ging en daarom besloot Martha, den jongen op school eens wat steviger aan te pakken.

Op zekeren herfstdag had Pietje van een jongen een zak vol wilde kastanjes gekregen. Pietje wist, dat je daar mooie pijpjes van maken kon en poppetjes. Maar hij had er toch te veel en omdat hij niet recht wist, wat hij met al die kastanjes zou aanvangen, wierp hij er wat van weg. Had hij ze nu maar op de gewone manier weggegooid, dan zou het zoo erg niet geweest zijn. Maar Pietje vond de gewone manier wat te alledaagsch en daarom deed hij het op een andere wijze. Door elk open raam, dat hij op weg naar school zag, gooide hij een kastanje in de huizen. Dat was een mooi spelletje, want de eerste kastanje kwam terecht op een poes, die hem op den kop kreeg en van schrik onder een kast vloog, de tweede sloeg tegen een kopje thee van een juffrouw, de derde knikkerde een portretje van een schoorsteen, terwijl andere kastanjes zonder onheil te stichten op den vloer of op de tafel terecht kwamen. Behalve de laatste. Piet gooide die met kracht door het open raam van een benedenhuis waar juist een dienstmeid een ei tegen het licht hield, om te zien, of het wel versch was. De kastanje

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen