36

hoed van een der meesters terecht. De tik was zóó hard, dat alle hoofden opeens naar dien hoed draaiden. Pietje schrikte zelf van dien slag en gaf den katapult gauw weer aan den jongen terug. Hij was wel benieuwd of er ook een gaatje in den hoed was, maar kon dat vanuit de verte niet goed zien. Gelukkig werd de vertelling niet al te erg daardoor gestoord en Piet begon nu aandachtig te luisteren. Hij stak zijn handen in de zakken en... wat drommel, waar was nu de cent, dien zijn moeder hem gegeven had om in het busje van de Zondagsschool te doen? Hij zocht en zocht... maar de cent was weg. Had hij hem laten vallen? Hij keek op den grond. En toen liet hij zich zachtjes van de bank glijden, om op den vloer te zoeken. Een andere jongen gaf hem een duw met den voet, zoodat hij onderstboven rolde en heel wat leven maakte. En weer kwam de meester met de dikke brillenglazen op hem af. Er hielp nu geen moedertjelief aan. Hij werd weggestuurd wegens onordelijk gedrag. Als hij de volgende week beter oppaste, mocht hij terugkomen.

En zoo stond Pietje al gauw buiten de deur.

Had hij zijn cent tenminste nog maar in den zak, dan kon hij er allicht een paar

zure ballen of een drop voor koopen, want nu had niemand er iets aan.

Kom, hij zou maar naar huis gaan, regelrecht naar huis. En vooral nergens naar kijken. Want als hij rond keek, zag hij een massa dingen, waar je een grap mee kon uithalen. En dat wilde hij nu niet. Het

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen