40

maker Bell uit de Breestraat, die ook wel Jan Plezier heette, dat hij een zeer ondeugende jongen was, en dat alles verkeerd bij hem uitkwam, al deed hij ook nog zoo zijn best om een brave jongen te zijn. En hoe hij vanmorgen heel netjes naar de Zondagsschool was gegaan, maar dat meester hem weggestuurd had omdat hij zijn cent wou opzoeken. Dat hij toen was gaan wandelen met de oogen dicht om toch vooral maar niets te zien, waar hij een grap mee kon uithalen en dat hij toen met den padvinders-optocht was meegegaan, en voor de aardigheid maar eens een kijkje op de boot nam. De padvinders hadden veel pret om Pietje's verhaal, maar de deftige dame, wier zoon ook bij de padvinders hoorde, beloofde in de plaats van aankomst naar zijn ouders te zullen telegrafeeren en hem des avonds weer terug te brengen. Pietje moest dan in vredesnaam dien dag maar bij haar blijven.

Piet vond het vreeselijk grappig, met de padvinders mee te mogen. De vroolijke jongens luisterden naar zijn verhalen over zijn vader en moeder en Martha, die zijn schooljuffrouw was. Hij vertelde alles, wat zij hem maar vroegen en bleek zoo'n gezellige babbelaar, dat de jongens, maar ook de dames en heeren, die de reis meemaakten, telkens hartelijk lachten om zijn verhalen. Pietje zei alles met den grootsten ernst en met zijn zwarte git-oogen, waarin af en toe een ondeugend fl ikkerinkje te bespeuren was, keek hij vrijmoedig de luisteraars aan. Allen vonden hem een alleraardigst kereltje.

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen