87

verre landen, heelemaal naar Amsterdam en Indië.

Met die gedachten viel hij in slaap.

Zondagmorgen.

Pietje lag in z'n bed wakker. Hij bekeek de mooie prentenboeken, die hij van Martha gekregen had en las daarbij de versjes. Eindelijk kwam zijn moeder hem halen om hem te wasschen en aan te kleeden. Zij vroeg hem, of hij nu goed zijn Zondagsschool-versje geleerd had, maar Pietje antwoordde, dat hij het de heele week zoo verschrikkelijk druk had gehad met de circusvoorstelling en geen tijd overhield voor 't versje. Dus wou moeder het hem nog maar even helpen leeren en vroeg ze, waar het versje gebleven was. Pietje kon onmogelijk zeggen, waar het op dit oogenblik was, want hij had het den vorigen Zondag op de ruit van een winkel geplakt, wat vreeselijk grappig was, omdat de voorbijgangers het allemaal lazen, denkend, dat het een telegram was. Moeder vond dat erg ondeugend, want nu kreeg hij natuurlijk geen kaartje-van-goed-gedrag. Dat vond Pietje ook jammer, want hij had al een leeg sigarenkistje klaargezet om er al de kaartjes in te doen. En er was er nog niet één ingekomen, hoewel hij al viermaal naar de Zondagsschool geweest was. Moeder hoopte nu maar, dat hij vanaf heden beter zou oppassen en het versje netjes meebrengen. Hij moest goed luisteren naar Jozef Geelman, die vandaag voor het eerst als meester op de Zondagsschool kwam. Pietje

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen