98

van de stad is! Dat hij naar een verbeteringsgesticht moet of naar een tuchtschool. Had Pietje 't maar vooruit geweten, dat men er zooveel drukte van maken zou, dan was hij er nooit aan begonnen. Wat er dan nu weer gebeurd was? Wel, het was Zondagmorgen en Pietje was vroeg op. Hij had juist den vorigen avond een verschrikkelijk standje gehad van zijn moeder, omdat hij haar geholpen had, zout in den pot zuurkool met aardappelen te doen en er wel een pond zout doorgeroerd had, terwijl zijn moeder in de kamer de tafel dekte. De gestampte zuurkool was niet te eten geweest en men had zich met boterhammen moeten behelpen. Moeder had bijna gehuild, maar Pietje had moeders hoofd in zijn handen genomen en haar hartelijk afgekust. Vanaf morgen zou hij een lieve, brave jongen zijn, die nooit meer iets ondeugends zou doen. Een jongen, zóó braaf en zoet, als waarvan je in de

schoolboekjes leest. En morgen-ochtend zou hij met moeder naar de kerk gaan, om te toonen, welk een braaf kind hij worden zou.

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen