102

Hij zal 't u anders lastig genoeg maken, meester, zei moeder.

O ja, lastig genoeg. En toch, Pietje is bijvoorbeeld weer heel anders dan andere jongens. Hij haalt de gekste streken uit en zegt met het doodonschuldigste gezicht, dat hij 't heusch niet helpen kan. Hij is onuitputtelijk in allerhande dwaasheden. 't Ergste is maar, ik weet niet, hoe ik hem dat zal a fl eeren. Ik denk, dat het onmogelijk is.

O, zei moeder, ik doe er al aan wat ik kan. 't Helpt allemaal zoo bitter weinig. Hij gaat z'n gang en zegt dan: moeder, ik beloof 't je, ik zal braaf worden. En 'n oogenblik later bindt hij de kat een inktpot aan den staart, dat 't stomme dier geen raad weet en de inkt links en rechts vliegt. Och, ik wou maar, dat hij eens wat ernstiger werd.

Meester Ster nam zijn pijp en tabaksdoos en stopte eens. Vader zei:

'k Geloof niet, dat je 't er bij den jongen uitkrijgt, hij heeft dat van mij. Ja, bevestigde moeder, mijn man is altijd vroolijk. Als die niet lachen kan,

leeft-ie niet. Die lacht nog als ze hem begraven.

Gelukkige menschen, mompelde de meester, terwijl hij zijn pijp aanstak. Laat Pietje asjeblieft nog een poosje zoo blijven. Hij doet toch geen misdaden? Hij is toch niet oneerlijk of onbetrouwbaar? Hij zegt altijd de waarheid, nou, daar kan ik van meepraten. En ongezouten, asjeblieft. Laatst zei-die: meester, zoo'n

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen