118

Conducteur! schreeuwde Pietje, er zit een hond aan den achtersten wagen vastgebonden!

De conducteurs mopperden en raasden, uit alle raampjes kwamen hoofden te voorschijn, hier en daar stapten reizigers uit en vroegen, wat er aan de hand was. Dadelijk werd de zaak onderzocht, maar aan den laatsten wagon was geen hond meer te zien, wel een touw met een halsband. Spits scheen er dus gauw genoeg van gehad te hebben. Touw en halsband werden door den hoofdconducteur in beslag genomen en deze zeide aan Pietje's moeder, dat zij er nog wel meer van zou hooren. Pietje was zeer nieuwsgierig, wat dat wel zou zijn. Natuurlijk zou het morgenavond allemaal weer in de courant staan en dat vond hij verschrikkelijk náár. Andere jongens konden doen, wat zij wilden, en daar hoorde men nooit iets van, maar van hem werden alle dingen in de courant gezet en dan lachten de menschen. Nu mocht de hond niet mee naar Scheveningen en baden en zwemmen in zee. Nu, hij moest het zelf weten. De trein had zich weer in beweging gezet en na een half uurtje was den Haag bereikt. Aan het station was Martha met haar vriendin, om Pietje uit de handen zijner moeder over te nemen. Maar eerst ging moeder nog even mee de stad in.

Martha en haar vriendin waren zeer lief voor Pietje en de vriendin, die Jo Velinga heette, vond hem een alleraardigst ventje met zijn zwarte haren en donkere schitteroogen. Piet zag er dan ook werkelijk aardig uit met zijn witte matrozenpak en zijn

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen