144

De mannen gaven hem ieder een stuk van hun boterham en lachten om de fraaie verhalen, die hij hun opdischte.

Maar 's middags was hij om half twee al op school, maakte keurig het bord schoon, deelde alvast de leesboeken uit, legde nieuw krijt voor den meester klaar, gaf de plantjes in het raamkozijn water en stopte meesters pijp. Meester gaf hem een ernstige vermaning en zei, dat Pietje hem verdriet deed. Dat vond Piet het verschrikkelijkste van alles. Hij ging vertrouwelijk op meesters knie zitten en zei:

Ik zal 't niet meer doen, hoor. Wees nou niet boos. En ik heb geen eens eten gehad. Ik ben heelemaal uitgerammeld. Vader heeft mijn boterhammen aan een arm kind gegeven. Alleen heb ik van de circusmannen een paar stukken brood gehad. Maar thuis eet ik veel meer. Ik heb uw pijp gestopt, meester en 't bord schoongemaakt. Ik wou maar, dat ik niet zoo'n honger had.

Meester schudde het hoofd en gaf hem vijf centen om twee krentebollen te koopen. Het kostte Pietje wel eenige moeite, om weer aan den gewonen gang van de schooluren te wennen, maar het lukte toch. Toen hij thuis kwam, was hij

buitengewoon lief en behulpzaam, want hij wilde vanavond graag naar het circus, ofschoon vader en moeder er niets om gaven. Piet begreep niet, hoe het mogelijk was, dat men heelemaal onverschillig kon zijn voor zoo'n pràcht-circus. Maar hoe hij zich thuis ook uitsloofde, hij kreeg geen kwartje om naar het circus te gaan.

En zijn vader verbood hem dezen avond het

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen