186

Maar - zooals gezegd - dit alles was al lang weer achter den rug en het leven ging weer zijn dagelijkschen gang.

Menig keer werd Pietje door meester Ster onderhanden genomen. Dat wil zeggen, de goede man deed zijn best Pietje aan het verstand te brengen, dat hij nu eens wat ernstiger moest worden, dat het toch eigenlijk niet te pas kwam om op achtjarigen leeftijd om den anderen avond in de krant te staan en dat hij dus niet moest voortgaan om overal den boel op zijn kop te zetten. Pietje hoorde zijn meester van wien hij werkelijk veel hield, in allen ernst aan en deed de mooiste beloften. Intusschen kon de meester weinig meer ten kwade van Pietje zeggen, want ondanks zijn dwaasheden wàs Pietje een van de beste leerlingen. Zoolang hij maar genoeg werk te doen had, ging alles best. Zijn schoonschrift prijkte met de mooiste cijfers, maar zelden maakte hij een som fout, hij las vlug en netjes en onthield alles, wat meester vertelde, nauwkeurig. En juist omdat hij zoo fl ink en vlug in alles was, kon de meester, die - tusschen haakjes gezegd - dol op den jongen was, veel van hem verdragen. En dat was wel eens noodig ook, hoewel Pietje nimmer met opzet zijn ouden vriend plaagde. Op een kouden dag in November ging hij des morgens al tijdig naar school. Het had een heelen nacht gesneeuwd, heel de stad had opeens een dik wollen winterpak aangetrokken en 't was meer om de genoegens van de sneeuw dan die van de school, dat Pietje al zoo vroeg op pad ging.

Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen