Proloog

‘Jamie Vardy’s Having a Party’

Ik stak mijn hand in het blauwe plastic draagtasje, haalde er het eerste blikje Stella Artois uit en trok het open. Het was elf uur in de ochtend op een nationale feestdag, de straten in het centrum van Leicester waren nu nog rustig. De komende zeven uur zou er een met inkt gevulde naald in mijn ribben, maag en heupen worden geramd. Een tray van vier biertjes was mijn verdoving.

Er hing een bordje met ‘Gesloten’ in het raam van de Blue Ink Tattooshop aan Belgrave Gate. Maar ze hadden ermee ingestemd om open te blijven voor een privé-afspraak die ik al weken probeerde te maken. De eigenaar zelf was er niet, die had een dag vrij, nadat hij veertien uur eerder de gelijkmaker had gescoord bij Manchester United. Het personeel van Wes Morgan zorgde er echter voor dat ik me op m’n gemak voelde terwijl ik van het bier dronk dat ze voor me hadden gehaald bij de slijterij op de hoek.

Een aantal voorbijgangers moest twee keer kijken toen ze een blik wierpen door de etalage en mij plaats zagen nemen in een stoel bij de receptie. Ik keek naar het ontwerp van het zakhorloge dat was getekend ter ere van de geboorte van mijn dochter Sofia. Onwillekeurig dacht ik dat dit ontwerp er wat professioneler uitzag dan mijn eerste tatoeage. Die was gezet gewoon in iemands woonkamer in Sheffield. Had me £ 25 gekost.

Ik deed mijn T-shirt uit, liep een van de behandelkamers binnen, installeerde mijn iPad op een klein tafeltje en keek van begin tot eind naar drie live uitgezonden wedstrijden: Walsall tegen Fleetwood, Brighton tegen Derby en Burnley tegen QPR – dit terwijl mijn gezicht vertrok, ik ineen kromp van de pijn en mijn huid bloed zweette.

Er was nog een andere wedstrijd waar ik later die dag naar wilde kijken. Maar daarvoor moest ik eerst weg zijn uit deze stoel en thuis zijn wanneer die begon. Het ging om Chelsea tegen Tottenham Hotspur op Stamford Bridge. Tegen de tijd dat Christian Fuchs en Robert Huth mij, iets na zes uur ’s middags, hadden opgehaald om naar Melton Mowbray te gaan, stond het op internet vol met berichten dat Jamie Vardy een feestje zou geven. Daarmee liep het plan dat we hadden gemaakt op Old Trafford om het geheim te houden, in de soep.

Wes, die ik die middag aan de telefoon had, was meer geïnteresseerd in het bespreken van het feestje dan het krijgen van een update over mijn tatoeages. De aanvoerder wilde zeker weten dat iedere speler zich kon vinden in het idee dat het media-team van Leicester meekwam om de eventuele viering van het winnen van de titel te kunnen filmen en fotograferen – mocht het Tottenham niet lukken Chelsea te verslaan. Uiteindelijk besloten we om een aantal van hen toe te laten tot het feest. Het feest dat we net zo goed op een flyer hadden kunnen aankondigen. Want er liepen veel mensen voor mijn huis en ze verrekten allemaal hun nek om over de muur te kunnen kijken.

Binnen stond een half dozijn kerels rond het tv-scherm in de keuken, terwijl de rest bij elkaar zat in de knusse spelletjeskamer. De flessen bier gingen rond. Soms vergezeld van een glas whisky, om de zenuwen te kalmeren.

Ikzelf lag op de grond snacks te eten. Ik probeerde een positie aan te nemen waarbij mijn nieuwe tatoeages zo min mogelijk ongemak opleverden.

Iedereen was op zijn gemak en relaxed – tot aan de aftrap. We hadden Chelsea-shirts aan gedaan. Het voelde alsof we in een pub in het centrum zaten terwijl we na elke Spurs-overtreding naar het tv-scherm schreeuwden: ‘Stuur hem van het veld, scheids!’ Elk scheldwoord denkbaar kwam eruit toen Harry Kane Asmir Begović passeerde en het eerste doelpunt scoorde. En toen de Spurs net voor rust hun voorsprong verdubbelden, werd de sfeer wat somberder. ‘Nou, dit was het feestje wel waard,’ zei ik tegen Wes.

Het leek uit te lopen op een domper voor de jongens op een vrije nationale feestdag. We konden ons allemaal de krantenkoppen voorstellen over Tottenham, de club die dan voor ons het feest had verpest, compleet met foto’s van sip kijkende spelers die mijn huis verlieten. Chelsea leek dood en begraven. De gedachten gingen alvast uit naar de thuiswedstrijd tegen Everton op zaterdag. ‘We moeten het gewoon afmaken,’ zeiden een paar jongens, proberend de moed erin te houden.

Vlak voordat er een uur was verstreken, veranderde echter alles. William nam een hoekschop en Gary Cahill versloeg Hugo Lloris met een schot van zijn linkervoet. De sfeer sloeg om. ‘Ga verdomme erin!’

Plotseling werd het spannend. We waren nu niet meer gewoon Chelsea-supporters, nee, we speelden voor het team van Guus Hiddink – aan de ene kant probeerden we om het lage schot van Eden Hazard erin te krijgen, en aan de andere kant het schot van Christian Eriksen te blokkeren.

En toen gebeurde het. Hazard nam de bal ver aan de linkerkant aan, wurmde zich langs een paar spelers en passte naar Diego Costa, kreeg deze terug en...V-E-R-D-O-M-M-E. Met één fantastische zwaai van zijn rechterschoen krulde de nummer 10 van Chelsea de bal in de kruising – en Melton Mowbray steeg op.

In mijn huis renden plotseling overal mensen heen en weer. Riyad Mahrez en Matty James huppelden door een traphekje om zich bovenop een stapel lichaam te leggen, terwijl ze elkaar omhelsden. Ik nam de kortere weg en duikelde vanuit de keuken naar de bank in de spelletjeskamer – een beweging die sindsdien niet meer is gezien tot ik scoorde op de openingsdag tegen Sunderland. Marcin Wasilewski sleurde Wes door de keuken aan zijn enkels. Er heerste totale chaos.

Met nog maar zeven minuten te gaan, kwam iedereen bijeen in de keuken, waar het mediateam in een razend tempo zijn uitrusting aan het opzetten was. Zowel de televisie als de titel was binnen handbereik: we stonden schouder aan schouder en durfden onze ogen niet af te wenden van het scherm. We telden de seconden af. Het was alsof je je opmaakte voor het klokgelui van de Big Ben tegen middernacht op oudejaarsavond. Alleen: dat gebeurt elk jaar. En Leicester heeft in geen 132 jaar de titel gewonnen. De zes minuten blessuretijd waren voorbij. De klok ging richting 97 minuten toen William de bal naar Hazard speelde, die hem nog net aanraakte voordat het definitieve fluitsignaal klonk. Scheidsrechter Mark Clattenburg moet zeker drie keer hebben gefloten, maar wij hebben het maar één keer gehoord.

De kamer explodeerde. We gingen helemaal op in het moment en gingen compleet uit ons dak terwijl we ronddansten in de keuken. We gilden, schreeuwden, omhelsden elkaar en pakten elkaar vast. Er flitste ergens een camera, er waren mensen hyperopgewonden en ook verbijsterd, de televisie begon te haperen en we zongen ‘Kampioenen! Kampioenen! Olé! Olé! Olé!’

Ik kon het niet bevatten en de anderen ook niet. Eén van de jongens was in tranen terwijl een ander maar zijn hoofd bleef schudden. Buiten hadden een paar spelers een rustig moment voor zichzelf gezocht op de traptreden die naar de tuin beneden leidden. Het gazon leek op de oefenbinnenplaats van een gevangenis met mensen die maar op en neer liepen. Een aantal jongens was aan het telefoneren met hun vrouw en vrienden. Anderen probeerden het allemaal eerst gewoon te beseffen. Maar het sloeg ook helemaal nergens op. Niet toen het eindfluitsignaal klonk en niet toen ik ruim zes uur later naar bed ging. Leicester City, de meest voor de hand liggende degradatiekandidaat, en met een kans van vijfduizend tegen één minst favoriet voor de titel, was winnaar van de Premier League geworden.