Zooitje
“Abah, wat goor!” Met haar neus in diepe rimpels opgetrokken, keek Smartie het roefje rond. Het zonlicht wurmde zich met moeite door de smerige patrijspoortjes, vol spetters en aangekoekt vuil. Gescheurde gordijntjes hingen er half voor. Eens waren die oranje geweest, nu zaten ze vol bruine sigarettenrookstrepen en hadden zon en zout ze verbleekt. Het hout op de muren was donkerbruin gebeitst en het zeil op de vloer had geen kleur meer, zo smerig was het. In de punt van de boot stonden twee banken tegenover elkaar met een tafeltje ertussen gepropt en aan de zijkant was een inimini-aanrechtblad. Daartegenover nog een kastdeur tot aan het plafond. Dicht. En overal, werkelijk overal, lagen kranten, wijnglazen, vuile koffiekopjes, kartonnen dozen, borden met restjes eten, bierblikjes, papieren, plastic tassen, lege flessen en zelfs een verdwaalde sok. Smartie twijfelde of ze verder wilde kijken of gillend naar boven zou klimmen. Eruit maar, misschien kon ze dan ook meteen een wasknijper zoeken om op haar neus te zetten als ze zich weer naar binnen waagde. Jasses wat stonk het, naar bedorven voedsel, vuile was en schimmel. Sme-rigsmerigsmerig, alles! Ze draaide zich om naar de trap, maar ze kon niet verder omdat Job daar stond. Met open mond keek hij rond.
“Afschuwelijk hè,” zei Smartie. Haar stem trilde. Hoe konden papa en mama haar nou zo’n gore boot geven? Hoe kwamen ze aan dit…dit…ding? Die Herman…Waar kenden ze die Stommerd van? Een dikke traan bobbelde over haar wang, liep in haar hals en verdween in haar T-shirt.
“Afschuwelijk? Nee joh, juist gaaf!” Job duwde Smartie opzij en sprong opgewonden rond. “Kijk, kijk dan, Smartie! Deze banken, dat zijn ook bedden, we kunnen hier slapen! Als je de zitting opklapt, kun je er nog allemaal dingen in verstoppen ook. En je had gelijk, hij drinkt inderdaad rum.” Job pakte een lege fles van het aanrechtje naast de banken en rook eraan. Griezelend zette hij hem weer terug. “En hier, wauw, hier passen massa’s ijsjes in en cola!” Hij had het koelkastje opengetrokken dat onder het aanrechtblad stond en gooide hem met een smak weer dicht. “Joooo, tof!”
“Maar Job, al die troep.”
“Ach, een vuilniszak en alles is weg. Nou, oké, een hele rol vuilniszakken dan,” zei Job. Hij liep op Smartie af en ging recht voor haar staan. “Jij wilde er toch helemaal je eigen boot van maken? Nou, dan moet je ook niet zeuren over wat rotzooi.”
“Wat rotzooi?” zei Smartie verontwaardigd. “Man, het lijkt hier wel een vuilniswagen! En alles is vies, én bruin.”
“Sjemig, dan verven we dat toch. Nou niet zo moeilijk doen, hoor. Kom op!”
§
Kom op. Hm, makkelijker gezegd dan gedaan. Maar toen ze aan de gang gingen met emmers, sop, doekjes, schuursponsjes en dweilen, begon Smartie steeds meer te zien dat Job gelijk had. En nadat Jet beloofd had dat ze snel nieuwe gordijntjes zou maken en kussens voor op de klapbanken, vond Smartie het ook. De boot was oké, meer dan oké zelfs. Het was een prachtboot! Yes!
Alle losse spullen hadden ze in vuilniszakken gepropt en Job was nu de klapbanken aan het leeghalen. Kreunend tilde hij er twee felgele opberg-kratten uit.
“Wat zit daarin?” vroeg Smartie.
“Geen idee, maar zwaar zijn ze wel.”
“Zijn ze van die enge Herman?”
“Denk het. Hij was vast te lui om ze weg te kiepen.” Job wilde net de deksels van de kratten halen toen Jurre en Jet de trap afkwamen. Halverwege bleven ze staan.
“Als jullie nou wegwezen, slopen wij dat gore zeil eruit,” zei Jurre. “Maar ruim eerst die kisten op, anders staan ze in de weg.”
“Kunnen we niet helpen?” vroeg Smartie.
“Nee, het roefje is veel te klein voor z’n vieren. Wij doen het wel,” zei Jet.
Job keek rond, geen zin om de kratten weer in de klapbanken te tillen. Aha, daar. Ja, daar konden ze ook. Hij schoof de kisten weg en hij en Smartie gingen naar haar kamer om spulletjes te halen om de boot gezellig te maken. Beladen met kaarsjes, beeldjes, boeken en een slaapzak – “Altijd handig,” had Smartie gezegd – kwamen ze terug.
Jet en Jurre waren al klaar en onder het zeil was een planken vloer tevoorschijn gekomen.
“Welke oelewapper legt daar nou iets overheen?” zei Jurre verbaasd. “Hartstikke mooi, dat hout.”
“Vind ik ook,” zei Jet en ze keek tevreden om zich heen. “Ik heb een plan. Als jullie nou verder schoonmaken, gaan Jurre en ik voor het eten zorgen. Kunnen we in je boot eten, goed?”
Smartie zei niets, maar ze straalde.
Job en Smartie schrobden en boenden de vloer, gooiden de gordijntjes weg en zeemden de ramen.
“Waar moet ik dit laten?” vroeg Job en hij wees naar de slaapzak.
“Maakt me niet uit, kijk maar waar plaats is,” antwoordde Smartie.
Job opende de klapbanken. Nee, daar had Smartie al allemaal kleren, boeken, spelletjes en handdoeken in gestopt. Waar dan? Speurend keek hij het kamertje rond. O, hier kon de slaapzak wel, bij de kratten van Herman.
Zonnestralen glinsterden op de blinkendschone tafel en tevreden keek Job rond. Stukken beter zo!
Smartie sjouwde net de zoveelste volle vuilniszak naar boven toen Jet en Jurre weer aan kwamen lopen.
“Schaften!” riep Jurre. Hij zette een schaal met broodjes en een bak met fruitspiesjes op het tafeltje, Jet zette er een fles sap en een stapel bekers naast en al snel zaten ze te eten.
“We hadden geen zin meer om te koken, vind je toch niet erg, Smartie?” vroeg Jet. “Eten we morgen de pannenkoeken.”
Natuurlijk vond Smartie dat prima. Leuk juist, was ze morgen nog steeds een beetje jarig. Sint lag onder de tafel, luid smakkend op de stukjes ham en kaas die Job hem stiekem voerde. Jurre had het over verf, welke zou het best al dat bruin dekken? Die van merk A of toch die nieuwe van merk B? Hij leek wel wat op een reclamespotje.
“Weet je al een naam voor je boot? Ik neem tenminste aan dat je hem niet Het Deinende Huisje wilt blijven noemen?” vroeg Jet.
“Néé, belachelijke naam,” zei Smartie griezelend. “Ik heb er de hele middag al over nagedacht. Maar het brengt toch ongeluk, als je de naam van een boot verandert?”
Jet haalde haar schouders op. “Welnee, dat is allemaal bijgeloof. Als je daar niet in gelooft, maakt het heus niks uit.”
“Dan wil ik liever wat anders,” zei Smartie.
“Waarom noem je hem niet gewoon De Smartie?” opperde Jurre.
“Ik ben toch geen boot,” lachte Smartie.
Ze bedachten een heleboel namen: De Dolfijn, Het Cadeau, Veel Plezier, Goede Vaart en nog veel meer, tot Job ineens zei: “Ja, ik weet een héle goeie!”
“Wat dan?” vroeg Smartie nieuwsgierig.
“Raad maar. Het is een woord dat je minstens duizendmiljoentachtig keer gezegd hebt vandaag.”
“O, dat is zeker een goede naam, de Yes!” jubelde Smartie. Ze trok haar neus in diepe rimpels en was stil. “Nee, ik weet het nog beter,” zei ze iets later. “Het wordt JESS met een gewone J en twee S-en.”
“Hmm…JESS. JESS.” Jet leek het woord te proeven. “Vind je Smartie geen leukere naam?”
“Nee. Ik wil per se JESS,” zei Smartie. “En met de J omdat jullie alle drie met een J beginnen en twee S-en voor mijn naam en Sint. En papa en mama heten Sandra en Jochem, die passen er ook precies in.”
“Ja, ho maar!” Grinnikend sloeg Jet haar handen over haar oren. “Ik snap het al! Maar toch vind ik Smartie leuker.”
“Ach, laat haar,” mengde Jurre zich in het gesprek. “Als zij dat toch wil? En ik vind het wel slim, met al onze namen. Ik schilder JESS er straks gewoon op, vind het wel apart.”
“Apart is het zeker!” lachte Jet.
En vanaf die middag stond er in gekleurde letters JESS op de boeg van het bootje.