Chocola
Het was warm, snikheet zelfs. Sint lag uitgestrekt op het gras, het enige wat bewoog was zijn tong. Hij hijgde als een atleet na het halen van het wereldrecord sprinten. Job en Smartie schommelden zacht heen en weer in de hangmat tussen de appelbomen in de tuin. Zelfs het windje dat ze daarmee maakten, was viezig lauw.
“Zwemmen?” vroeg Job.
“Neuh.”
“Varen?”
“Als dat toch eens mocht. Zo balen dat Jet het nu te druk op het water vindt. Ik wil alleen wachten tot het avond is, verder niks.”
“Saaaaaaaaiiii,” steunde Job, maar ook hij voelde zich eigenlijk te sloom om iets te doen.
De enige die deze hitte wel best vond, was de postbode. Eindelijk kon hij zonder door dat woeste zwarte misbaksel aangevallen te worden, zijn ronde maken. Hij liep, een beetje schichtig, dat wel, de tuin in en gluurde naar Sint. Toen die alleen één oog opendeed en daarna weer verder tukte, trokken de mondhoeken van de postbode omhoog in een klein lachje.
“Pak hem!” zei Smartie zacht, maar Sint reageerde niet.
“Dat doe je fout, je moet het commanderen, niet fluisteren. Luister, zo moet dat…” Job wilde schreeuwen, maar Smarties hand op zijn arm stopte hem.
“Laat toch,” zei ze. “Het was een grapje.”
Ze doezelden verder, plakkerig, zweterig. De bladeren in de bomen boven hen filterden het zonlicht tot streepjes en vlekjes op Jobs en Smarties blote benen.
“Zo, luiwammesen, wil het lukken hier?” Jet stond voor de hangmat, haar blonde krullen samengebonden met een groene sjaal. Alsof er een bloemkool op haar hoofd ontploft was, zoiets. Ze wachtte niet op antwoord en ging meteen verder: “Lopen jullie even naar de super? Ik ben gist vergeten, om brood te bakken.”
“Alleen als we ook een ijsje mogen halen,” antwoordde Smartie snel.
Job veerde half overeind, de hangmat zwiepte en zwaaide. Ja, dat was een slimme van Smartie!
“Helaas, dat gaat niet lukken nu,” zei Jet. “Ik heb haast geen geld in huis.”
“Ah toe, raketjes kunnen toch wel?” bedelde Job. “Die kosten bijna niks. Heeft Jurre anders geen geld?”
Jet keek hem aan en zuchtte zo diep dat het uit haar tenen leek te komen. “Nee Job, ook geen raketje en Jurre is werken. Zeur niet zo.”
“We doen het wel hoor, Jet,” zei Smartie vlug. En in Jobs oor fluisterde ze: “Ik heb wel wat geld. Nog over van mijn verjaardag.” Ze hees zichzelf uit de hangmat en hielp daarna Job eruit.
“Fijn. Hier hebben jullie twee euro, daar moet het voor lukken.” Jet gaf het geld aan Job en ging weer naar binnen. Smartie ging haar achterna, alleen niet de keuken in. Ze rende door de hal, de trap af en links door de gang naar haar kamer. Een fijn eigen plekje had ze, niet groot, wel heel gezellig. Haar bed stond precies onder het ronde raam, en daar dook ze nu op af. Ze ging op haar knieën zitten en haalde een met glinsterstenen versierd kistje onder haar bed vandaan. Ja, een paar briefjes van vijf en nog een losse euro, ze wist het wel! Met de munt in haar hand geklemd, ging ze terug naar Job en een paar minuten later sjokten ze over de hete stoeptegels in de winkelstraat.
“Hee, zie eens wie daar loopt!” zei Job en hij stootte Smartie aan. “Als dat die engelachtige Engel niet is.”
“Kom, gaan we hem achterna,” zei Smartie. “Kijken wat hij uitvoert.”
Ze wrongen zich langs een berg toeristen die net uit een bus stapten. Camera’s begonnen meteen te klikken en een dikke man met een felblauwe korte broek, kniekousen en sandalen bulderde als een Amerikaanse filmster in een slechte serie: “So, here we are. The museum.”
“Jemig, wat een knurft met die kleren. En dan dat ‘here we are’,” zei Smartie. “Waar zouden ze anders moeten zijn? Lekker logisch.”
Engel ging de supermarkt in en door de schuifdeuren heen zagen ze hem een karretje door de paden duwen. Hij had een boodschappenlijstje in zijn hand en tuurde er steeds op.
“Achgut, die engelachtige Engel doet boodschapjes voor zijn mamsie,” zei Job op een toon of hij elk moment kon braken.
“Wij toch ook,” zei Smartie terwijl ze naar binnen liepen.
“Ja…nee…ja. Dat is anders. Wij lopen niet met zo’n suf briefje.”
“Haha, omdat wij maar één ding moeten hebben, slimpie.”
“Neehee, twee. Je vergeet de ijsjes.”
“O ja, twee dingen dus. Laten we eerst de gist zoeken. Bij het brood en zo, denk ik,” zei Smartie en ze trok Job aan zijn mouw mee.
Een eindje verderop zagen ze Engel weer. Hij had zijn karretje aan het begin van het gangpad laten staan en zat op zijn hurken voor een rek met allerlei verschillende kaasjes.
“Hee, laten we Engeltjepesten,” zei Job grinnikend. “Als we nou…” Hij griste een blik bonen uit een schap en stopte het in Engels karretje.
“Hoei, ja, leuk.” Smartie zette er nog twee pakken macaroni naast. Snel keek ze over haar schouder, Engel was nog steeds kaas aan het uitzoeken. Op de macaroni legde ze drie zakjes kruiden en wat blikjes tomatenpuree en ze wilde net nog meer spullen pakken, toen Job haar wegtrok. Lachend verborgen ze zich in een andere gang en zagen hoe Engel verbaasd in zijn winkelwagen keek en daarna om zich heen.
“Hij vraagt zich nu vast af of hij het goede karretje heeft,” fluisterde Job.
Smartie knikte en perste haar lippen stijf op elkaar om niet hardop te giechelen.
Engel haalde zijn schouders op, legde de spullen terug waar ze hoorden en liep verder. Bij het fruit had hij weer veel werk, en toen hij bij zijn wagentje terugkwam, zaten daar opeens uien, peren en twee doosjes aardbeien in. Engel liep gauw naar een andere kar die daar geparkeerd stond, keek erin en ging terug naar die van hem. Hij zette zijn handen in zijn zij en haalde zuchtend de spulletjes die er niet in hoorden uit.
Het was een hartstikke leuk spelletje: elke keer als Engel niet keek, laadden Job en Smartie zijn karretje vol. Bloem, appels, speculaasjes, een reep chocola, afbakbroodjes…Steeds verbaasder legde Engel alles weer terug.
Smartie viel zowat in een diepvrieskist van het lachen toen hij met een rood gezicht een pak babyluiers uit het wagentje viste en die zomaar ergens in de winkel neerzette. “Ik krijg er buikpijn van,” zei ze.
“Ja, dit is te leuk,” antwoordde Job. “Hee kijk, de chocola laat hij liggen.”
“Moest hij vast toch al kopen,” zei Smartie. “Hè jammer, hij gaat naar de kassa.”
Engel legde de spullen op de band, betaalde, pakte de boodschappen in en liep de winkel uit.
“Zo, nu kunnen wij eindelijk voor de gist en de ijsjes,” zuchtte Job. Het bakspul hadden ze zo gevonden, maar raketjes waren er niet los, alleen grote pakken.
“Jammer dat ik daar geen geld genoeg voor heb,” zei Smartie. “Ik heb het zo warm gekregen, nog veel warmer dan eerst.”
“Komt van al het lachen,” zei Job. “Misschien hebben ze ijsjes bij de kassa.”
Jammer genoeg lagen ze daar ook niet.
“Naar de friettent?” stelde Smartie voor terwijl ze de straat op liepen.
“Kweenie, takkeneind lopen. Toch gewoon zwemmen dan?”
Smartie knikte en veegde de zweetdruppels uit haar nek. “Misschien mogen we nu wel varen van Jet. Zou nog fijner zijn.”
Sloffend liepen ze naar huis, zelfs het verkeer leek slomer dan normaal. Fietsers peddelden in plaats van te racen en de automobilisten tuften rustig rond, met open raampjes en harde muziek. Het stoplicht bij de sjieke huizen tegenover hun boot, was rood. Job duwde op het knopje en Smartie tikte tegen de paal op de maat van het piepende voetgangerslicht.
“Hoi,” klonk ineens een stem. “Dit wilden jullie graag, toch?”
Naast hen stond Engel. Zijn bruine kuif zat nu niet keurig, maar hing zweterig slap naar beneden. Zijn wangen waren rood en hij glimlachte.
Verbaasd keken Smartie en Job hem aan. Engel? Glimlachen tegen hen? Opeens zagen ze wat hij in zijn uitgestrekte hand hield en ze begrepen het.
“Hier!” zei Engel en hij drukte de reep chocola in Jobs vingers.
“Neeneenee,” zei Job. Zijn wangen werden nog roder dan die van Engel. Snel keek hij naar Smartie, maar het enige wat zij deed was naar de grond staren.
“Ach, stom,” zei Engel. “Ik had het kunnen weten, jullie hadden toch liever die luiers.” En zonder verder nog iets te zeggen, draaide hij zich om en liep weg.
Verbaasd keek Job van de chocola in zijn hand naar de rug van Engel. Maar toen Smartie begon te lachen, deed hij al snel met haar mee.
“Da’s een goeie,” hikte Smartie. “Had ik niet gedacht van hem.”
“Nee, wel stoer,” zei Job.
Ze keken Engel na terwijl hij over de stoep sjokte. Om de zoveel stappen wisselde hij de boodschappentas van zijn rechterhand naar zijn linker en andersom. Voor een hek halverwege de straat zette hij de tas op de grond en tastte in zijn broekzakken.
“Aha, daar woont Engeltje dus. Is dat niet het huis waar eerst die schrijver woonde?”
“Schrijver?” herhaalde Smartie vragend.
“Ja, die rijke vent, weet je nog? Met die gigantische slee voor de deur, die witte.”
“O ja, ik weet het weer. Woont Engel daar? Nou, dan hebben ze poen zat.”
“Zal wel, ja,” zei Job. “Maar het is en blijft een rare flap.”
“Absoluut, dat staat buiten kijf.” Smartie probeerde net zo keurig te praten als Engel, maar ze toen ze Jobs verbaasde gezicht zag, hield ze het niet meer vol. “Kom, gaan wij ook, lekker varen! Hopen dat het mag van Jet.”
“Ik heb zijn reep chocola nog, wat doen we daarmee?” vroeg Job.
“Teruggeven.”
“Vind je?”
“Ja, tuurlijk!”
“Hij heeft hem aan ons gegeven,” protesteerde Job.
“Jeetje, vreetzak die je d’r bent.” Smartie pakte de reep uit Jobs hand. “Ik bewaar hem wel, want anders is hij vast ineens op.”
“Geef terug!” riep Job.
“Mooi niet,” antwoordde Smartie. “Kijk, groen! Rennen!”
Ze staken de drukke weg over en liepen het parkje voor de woonboten in. Onder de bomen en tussen de struiken was het gelukkig koeler, maar zo gauw ze over het paadje naar hun huis liepen, prikte de zon weer heet op hun hoofd.
Sint lag nog steeds op dezelfde plaats in de tuin, zo te zien had hij zich al die tijd niet bewogen.
“Mee uit?” vroeg Job.
Sint reageerde nog steeds niet.
“Straks als we naar de JESS lopen, komt hij vast wel,” zei Smartie. “Duimen dat het mag.”
Binnen gaven ze de gist en het wisselgeld aan Jet en vroegen of ze asje-asjeblieft mochten varen. “We zullen héél voorzichtig zijn en niet naar drukke stukken gaan,” zei Smartie.
“Vooruit dan maar,” zei Jet, en vlug gingen Smartie en Job hun zwemspullen aantrekken. Smartie stopte haar euro terug in het kistje onder haar bed en legde Engels reep er ook bij. Daar zou Job hem vast niet vinden, hem kennende ging hij straks op chocolajacht.
“Ben je klaar?” vroeg Job in de gang. Hij bonkte op haar deur.
“Kom eraan!”
Ze stormden de trap op en riepen ‘Doehoei’ naar Jet die bezig was in de keuken.
“Maken jullie het niet te laat? En doe voorzichtig en neem het mobieltje mee!” antwoordde Jet.
“Doen we,” antwoordden Job en Smartie precies tegelijk. Job pakte de mobiel uit het dooie-opakastje in de hal. Het groene kastje met laatjes dat van Smarties opa was geweest, was nu het vaste plekje voor belangrijke spullen: sleutels, paspoorten en dus ook het mobieltje. Ze hadden afgesproken dat ze altijd de telefoon moesten meenemen als ze alleen het water op gingen, je wist maar nooit wat er mis kon gaan.