8

Varen, varen…

Smartie stuurde haar boot behendig over het water terwijl Job plat op zijn buik op het dek lag te zonnebaden. Sint was niet mee, ze hadden geroepen en hem geprobeerd te lokken met hondenbrokjes, maar hij kneep alleen zijn ogen nog steviger dicht en was blijven liggen in de schaduw van de boom.

“Hee, Smart.” Job was recht overeind gaan zitten. “Zullen we naar de haven, naar de jeweetwel-plek?”

“Ja, gaaf,” antwoordde Smartie en ze stuurde meteen naar links.

“Je kunt beter eerst nog een stukje rechtdoor, anders ziet Jet ons misschien.”

De jeweetwel-plek was een groot geheim. Je kon er geweldig zwemmen en van alles ontdekken, maar niemand mocht weten waar die was. Jet en Jurre al helemaal niet, want om er te komen moest je namelijk best een stukje door de haven, en dat was verboden terrein. Smartie en Job wisten dat donders goed. Toch waren ze er best vaak geweest, stiekem, met de buurjongens toen die nog niet verhuisd waren. Zij hadden ook een bootje gehad.

Ze tuften verder langs het kanaal tot ze zeker wisten dat ze niet ontdekt konden worden. Daarna staken ze over. Het was druk, Smartie manoeuvreerde tussen de motorbootjes, zeiljachten en grote vrachtschepen door. Een harde toeter schalde over het water en met een flinke ruk aan het roer ontweek ze nog net een rondvaartboot.

Geschrokken gezichten van toeristen plakten tegen de ramen en de kapitein tikte met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. Hoge golven deinden de JESS op en neer.

“Oef, dat scheelde niks.” Smarties stem trilde. “Balen dat we niet harder kunnen. Best link nu.”

“We moeten sparen voor een zwaardere motor, zeker weten. En voor een nieuwe mast en een zeil,” zei Job.

“Mhm,” beaamde Smartie, maar in zichzelf dacht ze: Da’s gruwelijk duur, lukt nooit.

Zonder verdere bijna-ongelukken bereikten ze de overkant. Ze keken goed of er geen waterpolitie in de buurt was en voeren daarna langs enorme zeeschepen, loodsen, kades met containers en kranen tot ze links het doodlopende zijkanaal vonden waar ze in moesten. Vroeger werden hier ook schepen gelost en geladen, nu werd dit deel van de haven al een hele poos niet meer gebruikt. Onkruid groeide hoog op de kade, overal lagen verroeste bakken, karretjes op rails, verlaten containers en gereedschappen. Aan het einde liep het water breed uit en was het heel diep, vanaf de kant kon je de meest fantastische sprongen, duiken en bommetjes maken. Een ijzeren ladder hing aan de kademuur zodat je het water ook weer makkelijk uit kon. En als je genoeg water had gehad, was er hartstikke veel te ontdekken tussen alle spullen die op het terrein waren achtergelaten. Smartie had er al een superhandig zakmes gevonden dat ze bijna altijd bij zich droeg.

Vandaag hadden Job en Smartie geen puf om rond te kijken, ze hadden het warm en wilden zwemmen. En dat deden ze, tot hun huid alleen nog maar uit weke rimpels leek te bestaan.

“Ook wat drinken?” vroeg Job.

“Ja, lekker,” antwoordde Smartie en ze liet zich met haar rug tegen de ombouw op het dek zakken. Haar natte badpak maakte een plas op het hete hout. “Je weet waar de sleutel is, hè?”

“Jaja, ik ben niet dement, dat weet ik heus nog wel. En zo moeilijk is het ook niet, weinig andere plaatsen op de boot waar je ‘m kunt verstoppen.” Job liep naar de reddingsboei die links aan de reling hing en schoof hem een stukje opzij. Erachter, aan een ijzeren kettinkje, hing de sleutel. Hij haakte hem los en liep naar de deur naar het roefje. “Hee, ben jij al beneden geweest? Hij was al open.”

“Nee, zeker vergeten vorige keer.”

“Ik heb hem op slot gedaan, zeker weten.”

“Nou, blijkbaar toch niet. Doe niet zo moeilijk, haal gewoon drinken.” Smartie zuchtte diep, Job kon zo irritant doen af en toe. Dan wilde hij per se weten hoe iets zat en het ergste was wel dat hij altijd gelijk wilde hebben. Nee, nog erger: dat hij eigenlijk ook best vaak gelijk had. Bah!

Ze streelde over het hout van het dek. Jammer dat Jurre de boot nog niet had geschilderd. Hij had gezegd dat het beter was om te wachten tot de JESS op het droge zou liggen voor de winter, dan konden ze overal eenvoudig bij. Smartie vermoedde dat het een smoesje was, Jurre vond het gewoon te warm om te verven. Dat was het vast.

“Kóómen! Gauw!” klonk opeens hard Jobs stem van beneden.

Smartie stuiterde zowat het dek af van schrik. Nog eens schreeuwde Job en Smartie sprong op. Haar voet gleed weg op de natte plek, ze kon zich nog maar net op tijd vastgrijpen aan de reling. Ze haastte zich naar de deur, denderde het trapje af en duwde hem opzij. “Sjihhit, wat een puin-zooi.” Haar schouders hingen slap naar beneden, alsof iemand er zware gewichten aan had gehangen. “Wat is er gebeurd, wie heeft dat gedaan?”

“Geen idee,” zei Job.

Het hele roefje lag overhoop. Alle spulletjes die ze zo netjes hadden opgeborgen, lagen kriskras over de vloer. De koelkast stond open, een halflege colafles lag omver en druppelde bruine bruisende belletjes. De bedbanken waren opengeklapt en alle kleren en handdoeken die ze erin hadden gelegd, hingen als vuil wasgoed over de rand. De spelletjes lagen op de grond en overal, overal lagen chipskruimels en platgewalste koekjes.

“Muizen?” zei Job aarzelend.

“Doe niet zo belachelijk,” snikte Smartie. “Hoe kunnen muizen dit nou gedaan hebben?”

“Kweenie.”

Heel lang was het stil. Smartie en Job wisten allebei niet wat ze moesten denken en al helemaal niet wat ze moesten zeggen.

“Kom,” zei Job uiteindelijk. “Als jij ons nou naar huis vaart, begin ik hier vast met opruimen. Het lijkt erger dan het is.”

“Denk je?” vroeg Smartie. Met de rug van haar hand wreef ze over haar betraande wangen.

“Ja. Lukt het in je eentje?”

“Tuurlijk, net of jij op de heenweg geholpen hebt.” Smartie probeerde te glimlachen, maar meteen begon haar onderlip weer te bibberen. Zonder nog iets te zeggen, draaide ze zich om en stommelde naar boven.

§

“Doekjes. Sop? Waar hebben jullie dat nou voor nodig?” vroeg Jet verbaasd.

“O, niks bijzonders, er is een fles cola gevallen,” antwoordde Job.

Jet mopperde ‘Beter opletten’ en ‘Zonde’, maar vroeg niet verder.

Gelukkig, dacht Smartie, want ze wist niet of ze de smoes erg lang volgehouden zou hebben. Op de terugweg hadden zij en Job het erover gehad en besloten om thuis niet te vertellen wat er gebeurd was. Dan werden Jet en Jurre vast bezorgd en zo. Niet handig.

Jet rommelde in de berging en kwam terug met een emmer, schoonmaakmiddel en twee doekjes. “Zo, hier moet het mee lukken. En schieten jullie wel op? Het eten is bijna klaar.”

“Is goed, we zijn zo klaar,” zei Smartie.

Job en Smartie boenden tot het weer schoon en opgeruimd was. Smartie haalde stoffer en blik, veegde de chips- en koekkruimels op en stopte die met de lege verpakkingen in een vuilniszak. “Zoveel afval hebben we anders nooit,” zei ze. “De vuilnismannen zullen wel denken.”

“Zullen we deze zooi ook meteen wegkiepen?” vroeg Job en hij wees op de kastdeur.

“Hè? Wat?” Verbaasd keek Smartie van de deur naar Job. “Waarom zouden we die nou weggooien, Jurre zou hem toch schilderen?”

“Nee, dat bedoel ik niet. Kijk.” Job trok de deur open en wees naar iets in de kast.

“Pfff, ik heb geen zin in raadseltjes, hoor,” zei Smartie met een zucht. “Ik zie nog steeds niet wat je bedoelt. Planken met servies, planken met eten en een plank met mijn slaapzak. Nounou, wat bijzonder.”

“Dan heb je er dus ook geen last van, zal ik ze maar gewoon laten staan?”

“Wa-hat?” snauwde Smartie.

Job bukte en trok van de onderste plank de slaapzak weg. Daarna haalde hij de twee felgele kratten tevoorschijn die eronder hadden gezeten en schoof ze naar het midden van het roefje.

“O, die dingen van Herman! Ik dacht dat we die al meteen hadden weggekiept.”

“Nee, ik heb ze alleen weggezet toen Jurre en Jet het zeil eruit haalden.”

Smartie haalde het deksel van een van de kisten af. “Allemaal papieren en kranten en zo. Wat stom dat Herman die vergeten is.”

“Nou, de sufferd. Wat doen we ermee, weggooien?”

“Weggooien? Kunnen we dat maken, denk je? Misschien zit er iets belangrijks in.”

“Zal wel niet, want dan had hij ze meegenomen. Maar laten we ze toch maar bewaren, je weet het nooit.” Job veegde een bezwete pluk haar uit zijn gezicht. “Ik kiep dadelijk nog om van de dorst.”

“Ja, kom, we gaan. Hierbeneden is het helemaal plofheet.” Smartie zette de kratten terug in de kast, propte haar slaapzak er weer voor en ging het trappetje op.

Job volgde, met in zijn hand de volle vuilniszak. “Zou je dat wel doen?” vroeg hij toen Smartie de sleutel weer achter de reddingsboei wilde hangen.

“Hoezo? O, ik snap het al. Dat iemand weet waar we ‘m hangen en dan in kan breken?”

Job knikte. “Of wéér in kan breken zelfs.”

“Denk je echt dat iemand…die zooi…dat…?” stotterde Smartie. Ze zweeg en keek peinzend van de sleutel naar Job en ten slotte naar de deur naar het roefje. “Jaja. Ik ben bang dat je gelijk hebt. Wie zou dat nou doen? Er is niks te halen.”

“Ik weet het niet. Misschien dat iemand honger had? Of een zwerver die ergens moest slapen?”

“Kan. Kan. Maar ik geloof het toch niet. Er is iets vreemds aan de hand. Ik leg de sleutel voortaan thuis, in het dooie-opakastje bij de mobiel.”

“Lijkt me beter, ja.” Job greep de vuilniszak en liep ermee de boot af, de tuin in en het grindpad op dat langs alle boten liep. Een eindje verderop, aan de rechterkant, sloeg hij het weggetje in dat naar de grote bakken leidde waar alle woonbootbewoners hun afval verzamelden. Het stonk er vreselijk, naar verrotte vis, zure melk en allerlei andere gore geuren die Job niet kende. Niet wilde kennen! Hij kneep zijn neus dicht. Wespen zoemden om zijn hoofd en met een zwaai zwiepte hij de zak boven op de stapel afval.

“Blèèèh,” griezelde hij en snel ging hij terug naar huis. Handen wassen…Nee, beter nog, een duik nemen.

Uit het water naast de woonboot klonk gespetter en gegiechel. Jobs kleren landden naast die van Smartie in de tuin en al snel lag hij bij haar en Sint in het kanaal. Hoog spette het water op, ze duwden elkaar koppie onder en Sint hapte naar alle druppels. Opeens spitste hij zijn oren en zwom naar de kant. Blaffend verdween hij de tuin in.

“Pokkebeest,” hoorden Smartie en Job de postbode schreeuwen. “Geef hier!”

“Het is weer zover,” zei Job. Snel klauterden ze het water uit en Job riep de hond. Sint kwam aandenderen met een lichtblauwe envelop in zijn bek. Net voordat hij bij Job aankwam, zwenkte hij en ging ervandoor. “Kom voor!” commandeerde Job. Sints kop dook op uit de bosjes, maar zo gauw Job naar hem toeliep, verdween hij weer.

“Laat mij eens,” zei Smartie. Maar hoe lief of dwingend ze het ook probeerde, Sint luisterde niet.

“Dat stomme beest van jullie vreet mijn brieven op.” Het gezicht van de postbode was bijna net zo oranje als de tas om zijn schouder, zo kwaad was hij.

“Ja, sorry,” zei Job. “Ik snap het niet, normaal brengt hij altijd alles terug.”

“Vast een nieuw spelletje,” zei Smartie.

“Ik neem ontslag, ik eis een andere wijk,” mopperde de postbode. “Geen beginnen aan, zo hier bij jullie.” Stampvoetend liep hij terug naar zijn fiets.

“Zou jammer zijn als dat lukte,” zei Job grinnikend tegen Smartie. “Net zo leuk, dit.”