School
Ze hadden die nacht nog lang gepraat: over wat Herman zocht, waar ‘het’ verstopt kon zijn en wat ze moesten doen. Job had er zelfs een lijstje van gemaakt. Of eigenlijk, twee lijstjes.
Wat we al weten
En op de achterkant stond:
Wat we niet snappen:
Het tweede lijstje was heel kort, maar had eigenlijk heel lang moeten zijn. Want Job en Smartie snapten er geen bal van, helemaal niks. Antwoorden vonden ze niet, en steeds opnieuw kwamen ze op dezelfde vragen, tot Smartie knikkebollend zowat met haar voorhoofd in haar beker ijsthee viel.
“Hier worden we ook niet wijzer van. Laten we maar weer gaan slapen,” had Job met een grote gaap gezegd.
En nu, op weg naar school, ging het gesprek gewoon verder waar ze gister gestopt waren.
“Eigenlijk weet ik heel zeker dat er niks bijzonders zat in de spullen die we weggegooid hebben,” zei Job. “Ik kan me tenminste niet voorstellen dat Herman ‘s nachts op zoek gaat naar beschimmeld brood en oude, kapotte zooi.”
“Nee, daar haal je geen vuilniszakken voor leeg.” Smartie knikte. “Het moet iets anders zijn.”
“Maar in de boot kan het ook niet liggen, want die had hij al doorzocht. Ik weet honderd procent zeker dat hij daar ingebroken heeft, wie anders? Ik snap er geen biet van.”
“Straks, na school, gaan we zelf de boot doorzoeken. Van voor naar achter, van links naar rechts. Misschien is er wel een geheime verstopplaats. Ergens.”
“Dat zei je gister ook al, maar ik heb er vannacht nog eens over nagedacht en het slaat echt nergens op, Smartie,” zei Job. “Als Herman iets op een geheime plaats verstopt heeft, weet hij natuurlijk waar die is.”
Nu konden er twee dingen gebeuren: óf Smartie werd boos, óf ze moest lachen. Gelukkig, het werd het laatste.
“Sjemig, ik ben moeier dan ik dacht,” grinnikte ze. “Ik hoop dat we op school niet veel hoeven te doen, kan ik stiekem slapen.”
§
Maar het was druk op school. Veel drukker dan normaal zelfs, en het erge was…het was niet eens leuk. Meester Ruud vertelde dat de school meedeed aan een of andere test om te kijken hoe het onderwijs verbeterd kon worden. Dat was nog niet zo’n ramp, maar om het beter te kunnen maken, moest eerst bekeken worden hoe het niveau nu was, dus zaten ze de hele ochtend te zwoegen op taal- en rekenopdrachten die véél te moeilijk waren.
“Mees, ik snap er geen zak van,” steunde Job.
Meester Ruud klakte met zijn tong en schudde zijn hoofd. “Geen wat?” vroeg hij.
“Geen zak, mees,” antwoordde Job.
Alle kinderen giechelden, behalve brave Engel natuurlijk. Die stak zijn vinger op, en toen meester Ruud hem de beurt gaf, zei hij: “Op mijn andere school hebben we deze opgaven nog niet gehad, is dat bezwaarlijk?”
“Sjezus man, praat ‘ns normaal,” sneerde Job. Dit was te stom, daar kon geen chocola tegenop. “Bezwaarlijk…je lijkt de burgemeester wel!”
De kinderen barstten in lachen uit en Job keek triomfantelijk rond. Smartie knipoogde naar hem en grijnsde breed, maar meester Ruud vouwde zijn armen kruislings voor zijn borst en keek zo boos dat iedereen meteen stilhield.
“Meneertje Grote Mond,” zei de meester bars en hij keek Job aan. “Dat jij die woorden niet gebruikt, betekent niet dat ze verkeerd zijn. Leer ze liever, in plaats van meteen iemand te kakken te zetten. Begrepen?”
Te kakken zetten…Job moest bijna weer lachen, maar aan het gezicht van de meester zag hij dat dat helemaal verkeerd zou vallen, dus slikte hij en knikte. “Goed mees, sorry.”
“En?” zei meester Ruud.
Ah nee hè, moest dat ook nog? Echt? Job zuchtte en keek naar Engel. Vooruit dan maar. “Sorry Engeltje, ik zal het nóóóóit meer doen.”
Weer begonnen de kinderen te lachen. Meester Ruud wachtte tot ze uit-gegiecheld waren en zei: “Excuses hebben alleen zin als je het meent. In de pauze doe je het nog een keer opnieuw en dan hoor ik daarna van jou en Engel hoe het is gegaan.”
§
“Heb ik weer,” mopperde Job. “Mag ik niet eens voetballen, maar moet ik slijmen bij die lamzak.”
“Stel je niet aan, joh,” lachte Smartie. “Even sorry zeggen en klaar is Kees.”
“Je hebt toch gehoord wat de mees zei? Hij wil horen hoe het gegaan is.”
“Nou, dan praat je en ga je daarna voetballen. Kijk, daar staat Engel!”
Smartie wees naar de muur van de gymzaal. Ze gaf Job een zetje in zijn rug en sjokkend liep hij op Engel af.
“Ha.”
“Hoi,” antwoordde Engel.
Het was een hele tijd stil.
“Ikke…”
“Je hoeft…” begonnen de jongens precies tegelijk te praten. Ze keken elkaar aan en glimlachten kort. Daarna trokken ze allebei snel hun gezicht weer in de plooi.
“Jij eerst,” zei Job.
“Oké,” zei Engel. “Je hoeft je excuses niet aan te bieden hoor, het is wel goed.”
“Wat is goed?” vroeg Job.
“Nou, gewoon. Ik snap wel dat je me stom vindt, we zijn gewoon heel anders.”
Anders…stom…Job dacht na. Smartie was ook heel anders dan hij, en haar vond hij niet stom. Waarom Engel dan wel? Hij dacht nog dieper na. “Nou, anders is niet erg. Ik weet het eigenlijk niet, misschien vinden we gewoon elkaar stom,” zei hij na een poosje.
“Maar ik vind jou niet stom. Druk en stoer, dat wel. En verder ken ik je gewoon nog helemaal niet goed,” zei Engel.
“O,” reageerde Job. “Da’s een goeie. Ik ken jou eigenlijk ook niet. Maar je praat vaak zo raar, dat vind ik gek.”
Engel haalde zijn schouders op. “Ben ik gewend, doen we thuis ook. Er komen veel volwassenen op bezoek, die praten allemaal op die manier. En ik heb geen broers of zussen en hier ook nog geen vrienden.”
“Ja, dan is het misschien wel logisch.” Job schuifelde met zijn voeten over de zanderige tegels. “Waarom heet je Engel, trouwens? Rare naam, vind ik het.”
“En bedankt, heel vriendelijk van je,” zei Engel. Hij keek Job strak aan, draaide zich om en liep weg.
Job zuchtte. Nou ja zeg, mocht hij dat niet eens vragen? Bah. Wat moest hij de meester straks vertellen? Dat werd nablijven. Zeker weten.