12

Appeltaart

“Hoezo? Wat is er? Laat zien!” Smartie bukte ver voorover om te kunnen zien wat Job in zijn hand had, maar Job verschoof en hield het blaadje precies voor zijn gezicht.

“Wauw,” fluisterde hij op eerbiedige toon en hij sloeg zijn hand voor zijn mond. Leuk, plagen, want hij wist wel dat Smartie hier dus echt niet tegen kon! En ja hoor…

“Doe niet zo flauw, rotjoch!” gilde ze al en ze probeerde hem opzij te duwen.

“Uh-uh.” Job draaide zich half om en stak zijn wijsvinger waarschuwend op. “Geduld is een schone zaak en ook nog iets met een porseleinen kast.” Die spreekwoorden hadden ze een paar dagen geleden van meester Ruud geleerd en Job vond het ontzettend grappig om ze nu te kunnen gebruiken. Vooral omdat Smartie er steeds meer uit begon te zien als een stoomketel die ging exploderen. Haar gezicht was knalrood, haar wangen trilden en haar ogen fonkelden vuur.

“Het is mijn boot, geef hier!” schreeuwde ze. Oeh, wat deed die Job toch afschuwelijk soms. Ze timmerde met haar vuisten op zijn rug, alsof ze een drumsolo gaf op een concert.

Sint sprong op en wurmde zich tussen de twee in, blaffend en draaiend, likkend en happend.

“Goed zo, Sint, help me maar!”

“Au, kappen! Ik geef me over!” schreeuwde Job half lachend, half boos. Hij commandeerde Sint terug naar zijn plek, schraapte zijn keel. “Oma’s appeltaart,” las hij voor. “Geheim recept. Men schilt vijf groene, zure appels, snijdt ze in kleine partjes en bestrooit deze met een mengsel van vier eetlepels kaneel. Bladiebladiebla.” Slap van de lach liet hij zich achterover vallen en met een bonk sloeg zijn hoofd tegen de vloer. “Au!” Hij wreef stevig met zijn hand over zijn haren terwijl zijn buik bleef schudden van het lachen.

“Ha, eigen schuld, dikke bult! Wat ontzettend, belachelijk, misselijk, kinderachtig en weet ik veel wat,” mopperde Smartie. “Ik dacht echt dat je iets op het spoor was.”

Job hees zichzelf weer overeind en wreef de tranen uit zijn ogen. “Ben ik ook. Als wij appels kopen, bakt Jet vast die lekkere oma’s appeltaart. Errug belangrijk lijkt me zo.” Hij likte zijn lippen af.

Smartie grinnikte. “Best een goed plan, met een volle maag is het vast ook gemakkelijker nadenken. Eerst deze kist af, oké?”

Ze spitten samen de kist door, maar vonden niets waarvan ze dachten dat het de moeite waard was. Een hoop oude zooi en een notitiebriefje waar ze niets van begrepen. Zoek wat eerst een ander en daarna mij toebehoorde in de ondiepe, stond er in grote hanenpoten opgeschreven.

“Ha, een raadsel! Ondiep, zou dat met een zwembad te maken hebben? Zou er dan niet hét ondiepe moeten staan?” vroeg Smartie.

“Weetikveel, denk het wel eigenlijk. Maar het water in een zwembad is helder, je kunt alles zien, dus dat is geen handige verstopplaats. En toebehoorde, dat betekent toch dat iets van iemand was, hè?” Zonder op antwoord te wachten, praatte Job verder. “Dus iets was van iemand en daarna van iemand anders en het ligt nu in de ondiepe. Dat schiet lekker op. We weten niet eens wat dat iets is en ook niet wat of waar dat ondiepe is, dus da’s zoeken naar een spijker in een hooiberg.”

“Let toch eens op jij, een naald in een hooiberg, dat zei de meester.” Smartie zuchtte. “Wel geheimzinnig hoor, wat zou het betekenen?”

“Geen idee,” zei Job en hij legde het briefje op de weggooistapel.

Sint blafte kort en liep de trap op. Ze hoorden hem van de boot op de kant springen.

Die heeft ook geen zin meer, dacht Job. Gauw verder hier.

Ze keken de rest van de papieren na en begrepen er niets van. Er zat niks bij wat zo belangrijk was dat iemand er voor in zou breken.

“Herman heeft zich vast vergist, ik durf te wedden dat het hier niet in zit,” zei Smartie. “Al die moeite voor niks. Balen.”

“Weet je, als we die kisten naar Herman gaan brengen, misschien komen we er dan achter wat hij zoekt. Wie weet vertelt hij dan wel iets of zo.”

“Naar hem toegaan bedoel je? Naar die engerd?”

“Ja, als we Sint meenemen kan ons niets gebeuren. Hij was hartstikke bang voor hem.”

“Nee, ik ga niet naar die griezel. We kunnen beter doen alsof we van niks weten en alles weggooien.”

“Maar dan blijft hij hier rondsnuffelen en inbreken.”

“Daar kun je wel eens gelijk in hebben,” antwoordde Smartie aarzelend.

Job lachte. “Tuurlijk heb ik gelijk. Laten we het meteen doen, dan hebben we het gehad.”

Ze propten de weggooistapel in een vuilniszak en Job zette ‘m in de hoek bij het keukentje, die kiepte hij morgen of zo wel in de container. De spullen die terug naar Herman moesten, deden ze in de twee kratten, ze sloten de deksels en sjouwden de kisten naar de woonboot. Sint lag in de keuken in zijn mand en ze zetten de kratten naast hem neer. Jet was er niet, jammer, nou konden ze niet om appeltaart vragen. Jurre was er wel, maar die had niets met taarten. Hij leunde tegen het aanrecht, diepe denkrimpels tussen zijn gesloten ogen.

“Weet jij waar Herman woont?” vroeg Smartie.

Jurre keek verbaasd op, hij had ze niet aan horen komen. “Huh, wat zei je?”

“Zat je stiekem te dutten?” vroeg Job.

“Nee, eh…ikke, tja…Het is die reportage over die gifgrond, die is veel ingewikkelder dan ik dacht.”

Job en Smartie grinnikten. Dit kenden ze wel van Jurre. Als hij zijn hoofd bij een verhaal had, kon je hem van alles vragen en wij smaken.

Smartie vroeg nog een keer of hij wist waar Herman woonde.

“Herman? Wie is dat?”

“Jeweetwel, de man van de boot!” zei Job.

“O ja, die…wat moeten jullie met die vent? Zo gezellig was hij niet.”

“Nou, gewoon. Er stonden nog wat spullen van hem in de JESS en die willen we hem brengen.”

“Da’s aardig, maar sorry, ik weet het niet. Misschien dat je ouders het weten, Smartie, zij hebben de boot tenslotte van hem gekocht.”

Smartie sloeg met haar hand tegen haar voorhoofd. “Jemig, wat dom dat ik daar zelf niet aan gedacht heb. Ik bel ze meteen.” Ze tikte de cijfers van het mobiele nummer van haar ouders in, wachtte en hoorde toen een damesstem zeggen: “Dit nummer is tijdelijk buiten gebruik. Probeer het op een later tijdstip opnieuw.” Ze verbrak de verbinding en smeet de telefoon op tafel.

“Zijn ze er niet?” vroeg Jurre.

“Ja. Nee. Ik weet het niet. Ze zullen wel ergens liggen waar de telefoon het niet doet,” antwoordde Smartie.

“Aha, waar geen bereik is,” begreep Jurre. “Ja, dat kan goed. Als ze in een haven liggen is het niet altijd makkelijk om ze te pakken te krijgen. Maar dan probeer je het toch gewoon straks nog een keer?”

“Dat zei die vrouw aan de lijn ook al,” mopperde Smartie. Ze baalde, had zich er zo op verheugd om haar ouders weer te horen. Ineens dacht ze aan de speciale telefoon, die werkte nog met een echte telefonist die meeluisterde, en was er alleen om boten te bereiken. “Mag ik niet met de marifoon, Jurre?”

“Nee joh,” zei Jurre geschrokken. “Die is voor spoedgevallen, je ouders schrikken zich de rambam als je ze daarmee belt. Hartstikke duur ook.”

“Ah, toe,” bedelde Smartie. Met vochtige ogen aaide ze Sint. Hij was dicht tegen haar aan komen staan, dat deed hij altijd als hij merkte dat ze verdrietig was. Hij likte haar hand en ging in zijn mand liggen.

“Nee, echt niet,” zei Jurre streng.

“Kom, Smart,” troostte Job. “Het lukt straks heus wel.”

Jurre knikte. “Zeker weten. En als we het adres hebben, ga ik mee, hoor. Ik laat jullie niet alleen naar die rare man gaan. Morgen kan ik niet, maar vandaag heb ik wel tijd. Kunnen we ook meteen die tas meenemen die hij was vergeten.”

Vragend keken Job en Smartie hem aan.

“Weten jullie dat niet meer? Op Smarties verjaardag, toen hij vluchtte voor Sint, liet Herman een tas achter. Hij staat beneden in de berging, ik pak hem wel even,” zei Jurre.

Met open mond keken Smartie en Job elkaar aan.

“Niks in de JESS, het was die tas dus,” zei Job. “Die wilde Herman per se hebben!”

Smartie knikte. “Wat een sufmutsen dat we die waren vergeten. We moeten hem onderzoeken voordat we naar Herman toegaan.”

§

Maar dat viel allesbehalve mee. Jurre vond het niks dat ze in andermans eigendommen wilden kijken. “Dat kunnen jullie niet maken, daar heb je van af te blijven.” Pas toen Smartie bedacht dat Hermans adres misschien ergens op zou kunnen staan, gaf hij toe. “Alleen daarnaar zoeken hoor,” zei hij waarschuwend.

Dat beloofden Job en Smartie, maar wel met hun vingers gekruist op hun rug.

Jurre zei dat hij wat moest uitzoeken voor de gifgrondreportage, hij zat beneden, en als ze wat vonden, moesten ze hem waarschuwen.

Job en Smartie kiepten de tas om op de keukentafel. Weer een hoop foto’s, krantenartikelen over schepen en wat prulletjes. Een beeldje van een anker, een gedeukt kompas.

“Hee, kijk. Dit is dat krantenbericht waar Jet het over had.” Opgewonden bogen Smartie en Job zich eroverheen. Naast een foto van een oude man die met priemende ogen strak in de cameralens had gekeken, stond:

VERZAMELAAR OUDEHAVEN OVERLEDEN

Oud Jork – Arnold Oudehaven is dinsdag op 73-jarige leeftijd in zijn slaap overleden. Oudehaven was beroemd vanwege zijn kostbare verzameling kunst. Zo bezat hij een tiara uit de 16e eeuw en enkele zeldzame schilderijen. Na de tragische gebeurtenis met zijn zoon verkocht Oudehaven zijn hele collectie aan het Stadsmuseum. “Het is ruim zes jaar geleden, maar hij is er nooit overheen gekomen,” verklaart Van Waal, directeur van het museum. “Voor een man met zo’n enorme liefde voor kunst en bijzondere voorwerpen, was het onbegrijpelijk dat juist zijn zoon zich verlaagde tot diefstal. En dat hij gestolen heeft van de beste vriend van de familie, maakt de zaak zo mogelijk nog erger.”

De diamanten van Rizelp, die H.O. destijds uit de kluis van de antiekwinkel op de Grote Markt heeft gestolen, zijn nooit terechtgekomen. “Eeuwig zonde,” zegt Van Waal. “Zulke zuivere stenen zijn er weinig op de wereld, en deze waren extra bijzonder door hun intens blauwe gloed.”

“Herman heeft dus echt iets te maken met die dode man en de diefstal. Hij is de zoon. H.O. Het klopt precies. Zie je wel dat hij een boefis!” Smarties stem klonk hees van spanning.

“Een echte engerd dus. We moeten die spullen zo gauw mogelijk naar hem toe brengen, dan zijn we van hem af,” zei Job.

“Ik ben blij dat Jurre met ons meegaat.” Smartie legde het artikel terug op tafel en pakte een smoezelige, gekreukte envelop waar in kriebelige letters Hermans naam op stond geschreven. De envelop was al opengescheurd.

Geen adres. “Een ander handschrift dan het briefje van dat ondiepe. Een liefdesbrief?” opperde ze. Ze had pas samen met Jet een film op tv gezien die ging over liefdesbrieven. Zo romantisch en zo zielig ook. Ze was dicht tegen Jet aangekropen en had flink gehuild. Eerst alleen om die film, maar later steeds meer omdat ze mama en papa zo miste. En Jet was zo lief, ook zonder dat ze praatten, begreep ze dat best.

“Vast niet, wie kan er nou verliefd worden op zo’n engerd? Geef eens.” Job pakte de envelop aan, haalde de brief eruit, keek over zijn schouder of Jurre niet binnen was gekomen en begon hardop te lezen. “Zoon, als je dit leest, ben ik dood.”

“Serieus?” Smartie griste de brief uit Jobs hand. “Verhip, dat staat er echt!”

“Hee, ik had ‘m!” Job pakte de brief en trok, maar Smartie hield hem net zo stevig vast.

Sint opende één oog, zag wat er aan de hand was en spurtte zijn mand uit. Voor Job en Smartie het in de gaten hadden, griste hij de brief uit hun handen en zwaaide grommend met zijn kop. Steeds als Smartie en Job hem probeerden te pakken, sprong hij met een hoge hazensprong weg.

“Nee, af!” schreeuwde Smartie, maar de hond luisterde niet.

“Wel potversnorrie, geef hier!” zei Job streng.

Sint keek hem ondeugend aan en legde zijn oren plat in zijn nek. Het leek erop dat hij gewoon door zou gaan met het spelletje, maar toen rende hij de keuken uit. Schreeuwend achtervolgden Smartie en Job hem de trap af. Sint sprong tegen de deur op, haakte met zijn poot de klink naar beneden en ging de tuin in. Weg was hij. Struiken bewogen ritselend en zo nu en dan vingen Job en Smartie een glimp op van zijn staart of een oor, maar hij vertikte het om te komen.

“Oei, die brief kunnen we dus niet teruggeven,” zei Job. “Erg, hij was volgens mij van Hermans dode vader. Vast om hem de diefstal te vergeven of zo.”

Smartie knikte, in haar hals zaten rode vlekken van schrik en kwaadheid. “Eerst de postbode en nu dit. Sint verstopt die brieven ergens, we moeten uitzoeken waar.”

“Dat kan overal zijn,” zei Job.

Moedeloos keek Smartie om zich heen. “Inderdaad, onbegonnen werk. Hadden we Hermans adres maar, dan konden we zijn spullen brengen. Met of zonder brief, het maakt me allemaal niet meer uit. Ik heb er zat van.”

Job wreef peinzend over zijn neus, toen klaarde zijn gezicht op. “Ik geloof dat ik wat weet,” zei hij en hij trok Smartie mee naar de JESS.

Ze liepen nog op de steiger toen Sint de bosjes uit kwam geslopen. Met zijn neus en poten duwde hij de brief bij de rest van zijn buit. Daarna ging hij onder de appelboom liggen en viel als een blok in slaap.