15

Pikkedonker

De lamp aan het plafond schommelde zacht op de deining van de golven heen en weer. In het bootje bogen drie hoofden zich dicht naar elkaar toe. Het licht scheen geelzacht op hun wangen.

“Dus we boffen dat jij je verveelde,” zei Smartie.

Engel knikte. Zijn moeder zei altijd dat praten met volle mond onbehoorlijk was en zijn mond zat nu propvol. Uit het keukentje had Smartie cola, chips en voor Sint een bak water gehaald en in het roefje, dobberend in de oude haven, zaten ze bij te komen van hun avontuur. “Ik zag jullie varen en had net een boek gelezen over een achtervolging, dus dat wilde ik uitproberen. Ik had verder toch niks te doen.”

“Detective moet je maar niet worden, we hadden je allang gezien,” zei Job.

“Boeien, ik heb jullie wel mooi gered.”

“Da’s waar, bedankt.” Job schoof zijn T-shirt omhoog en probeerde zijn rug te bestuderen. “Zit daar iets? Het doet zeer.”

“Een schaaf, komt van dat raam natuurlijk,” zei Smartie.

“Toch snap ik nog steeds niet wat die vent van jullie moet. Wat een griezel, zeg. Als hij ons weer achterna komt…” Engel maakte zijn zin niet af, hij zuchtte diep. Hij wilde niet bang zijn, maar hij was het toch. Bij dat huis, nou ja, toen dacht hij niet na en redde Smartie en Job gewoon. Maar nu. Dit was veel enger dan hij gedacht had. Was hij Job en Smartie maar nooit achternagegaan. Dan had hij nu gewoon achter zijn computer gezeten, spelletjes doen en filmpjes kijken. Of op de bank in zijn speelkamer een boek zitten lezen. Wat dan ook. Alles beter dan hier op het bootje van Smartie, buiten pikkedonker en dan ergens die kerel ook nog.

“O gatver, hou op! Ik wil er niet aan denken.” Smartie wreef met haar hand door haar haren, een blonde piek bleef rechtovereind staan, als de mast op een zeilboot.

“Maak je niet druk, jullie, we redden ons wel. Herman zoekt iets en hij is een dief, geen moordenaar.” Job balde zijn vuist en trok zijn voorhoofd in diepe denkrimpels. Op de grond spitste de grote hond zijn oren. Zachtjes kroelde Job met zijn vingers over de zwarte snuit. “Dat ondiepe, dat moet er ook mee te maken hebben, anders zou Herman het niet gezegd hebben. Ik begrijp er niks van en ik weet ook niet meer wat de precieze tekst is. Ik pak dat briefje, die vuilniszak staat nog hier. Kan ik meteen wat water op die schaaf doen.” Een paar tellen later kwam hij terug, gaf het kladje aan Engel en ging op zijn buik op de grond liggen. Deed pijn als hij zat.

Smartie en Engel lazen wel tien keer Zoek wat eerst een ander en toen mij toebehoorde in de ondiepe, maar werden er niet wijzer van. “Misschien moeten we het gewoon in Hermans brievenbus stoppen,” opperde Smartie. “Wij hebben er niks aan en als het voor hem zo belangrijk is…”

“Je denkt toch niet dat ik ooit nog terugga naar die kerel,” zei Engel.

“En dit kan het ook niet zijn, Smartie,” zei Job. “Dit briefje zat in een krat, niet in de tas die hij meteen mee wilde nemen.”

“Pfff ja, dat is waar.” Smartie dacht na, keek door een patrijspoort naar buiten en trok bleek weg. “O, jongens, het is pikkedonker! Het is vast al hartstikke laat! We moeten naar huis!”

§

Jet en Jurre wachtten ze op, met boeirode hoofden van woede. Hoe ze het in hun hoofd haalden om zomaar tot diep in de avond weg te blijven, waar ze het lef vandaan haalden om zonder mobieltje de hort op te gaan, ongerust, bijna de politie gebeld, zoeken…Jurre was nog bij Herman geweest, maar die lag zo diep te slapen in een stoel voor het raam, dat hij hem niet wakker had gekregen, hoe vaak hij ook had gebeld.

“En dat bootopstapje voor Sint, dat kunnen jullie voorlopig op je buik schrijven,” zei Jurre. “Een vaarverbod, dat krijgen jullie. Een hele week!”

Hoe vaak Smartie en Job ook ‘Sorry zeiden, Jurre en Jet bleven kwaad en wilden geen uitleg. “Wij hebben jullie smoesjes heus niet nodig,” zei Jet. “Leer eerst wat verantwoordelijkheid is, denk maar eens na.”

Engel moest vertrekken en Job en Smartie werden naar hun kamer gestuurd.

“Morgenochtend?” vroeg Engel nog voordat hij wegging. “Of gaan jullie op zondag naar de kerk?”

Smartie antwoordde van niet en ze spraken om tien uur af. “Mag jij wel weg morgen, krijg je geen straf?”

“Welnee,” antwoordde Engel. “Mijn ouders hebben zoveel omhanden, die hebben niet eens in de gaten wat ik doe.” Hij glimlachte, maar zijn ogen deden niet mee.