18

Frisse lucht

“Sodeknetter.” Het was minstens de tiende keer dat Herman dit zei.

Het was nog een hele toer geweest om hem en de diamanten bij elkaar te brengen. Engel, Job en Smartie hadden bedacht om ze mee te nemen naar zijn huis, maar Jet viel zowat van haar stoel bij dat idee. En dat zou de tweede keer zijn geweest, want ze was er ook al van afgekukeld toen ze de diamanten zag en het hele verhaal hoorde.

“Dus geen contactlens,” had Jurre gezegd.

“Nee meneer,” antwoordde Engel.

“Hou op met dat gemeneer,” zei Jurre. “Jongens die glashard kunnen liegen en gevangenen kunnen bevrijden, hoeven mij niet zo te noemen.” Daarna was hij stil geweest, hij was vast al in zijn hoofd een reportage aan het schrijven over de zaak Oudenhave. Tot Smartie nog een keer zei dat ze de steentjes best mee konden nemen en dat ze er heel zuinig op zouden zijn. Hij zei iets over zakkenrollers en Jet reageerde stellig: “Absoluut niet met zoiets over straat” en “Geen denken aan”, dus ze moesten iets anders bedenken.

Ze gingen Herman ophalen en ze zouden niks verklappen. Verrassing.

Maar toen Smartie, Engel, Job en Jurre naar zijn huis waren gevaren, wilde Herman niet meekomen. Hij had gevloekt, gedreigd, Jurre ruw bij zijn arm gepakt, weg willen rennen, en hij was daar pas mee gestopt toen Smartie precies voor hem was gaan staan en hard had gezegd: “We weten van je vader, we weten van de diamanten, we weten van de gevangenis, we weten van de ondiepe, we weten alles. Dus stop en kom mee!”

Als een zielige beer aan een ketting had hij hen gevolgd. De hele weg terug had hij geen woord gezegd, maar met hangend hoofd aan dek gezeten. Tot hij de diamanten op het deurtafel zag, toen stortte hij op het gras als een toren die opgeblazen werd met dynamiet. Smartie, Job en Engel probeerden hem weer overeind te krijgen, maar Herman trilde, beefde en zijn ogen bleven draaien. Smartie was gauw naar de woonboot gerend en met de hulp van Jet, Jurre en doekjes en glaasjes water hadden ze Herman weer bij zijn positieven gekregen.

Nu zat hij overeind met zijn rug tegen de appelboom, nog steeds een beetje witjes. De anderen zaten in een kringetje om hem heen terwijl Smartie uitlegde wat er allemaal gebeurd was en hoe ze de buit gevonden hadden.

“Sodeknetter,” zei Herman weer en hij veegde een verdwaalde traan van zijn wang. “Het spijt me zo. Ik vertrouwde jullie niet, ik vertrouwde niemand.”

“Het is al goed,” zei Smartie. “Wij vonden jou ook een engerd.”

Herman barstte in lachen uit. Schor, hees, maar voor het eerst sinds ze hem kenden was hij vrolijk. “Ontiegelijk jammer dat die diamanten waardeloos zijn, anders hadden jullie er een paar mogen hebben as bedankje. Misschien moet ik de raad van mijn pa toch opvolgen en de steentjes aan de eksters voeren.”

“O ja, die brief,” zei Jet. “Hebben jullie die hier, mag ik hem lezen?”

Herman snoof minachtend. “Sterker nog, je mag ‘m houden, ik wil niks meer met die pa van me te maken hebben.”

“Ik ren wel even, hij ligt nog in de JESS,” zei Job. Hij stond al zowat op de steiger toen hij Engel zacht hoorde vragen: “Waarom had je vader zo’n hekel aan je?” Pas toen Herman klaar was met zijn verhaal, liep Job door.

Ongelooflijk. Al die ellende, alleen omdat Herman weg was gelopen. Hij was stiekem aan boord van een schip gegaan omdat hij niet in het bedrijf van zijn vader wilde werken. Hij gaf niets om kunst, de zee was zijn grote liefde en hij was zelfs eerste stuurman geworden. Tot hij gearresteerd was dus. Drie jaar had hij in de gevangenis gezeten en hij was net een paar maanden vrij. Op de vaart kon hij niet meer terecht, door zijn strafblad. Hij had op de JESS gewoond tot zijn pa stierf en moest uiteindelijk de boot verkopen omdat hij geen rooie rotcent had. “Ik moes toch wat vreten, hè, en een boot verkopen gaat sneller dan een huis. En sorry dat ik de mast gesloopt heb, ik dacht dat-ie misschien hol was, dat daar de diamanten in konden zitten. De ondiepe mast, het slaat ook nergens op. Ik was zo wanhopig.”

Iedereen keek nog steeds sip toen Job terugkwam met de brief. Hij wilde hem aan Herman geven, maar die gebaarde dat hij ‘m niet wilde. Daarom gaf Job de brief aan Jet. Ze klakte met haar tong, zei ‘Tsss’ en schudde haar hoofd.

Jurre had over haar schouder meegelezen en wreef een hele poos nadenkend over zijn neus. “Herman, ik wil je geen valse hoop geven, maar ik geloof dat je vader zich heeft vergist. Je hebt wél bewijs: dit!” Hij pakte de brief uit Jets hand en hield hem omhoog. “Er is vast iets te vinden waarop het handschrift van je vader staat, dan kun je aantonen dat hij deze brief heeft geschreven. En hier staat de hele waarheid in.”

“Ja,” riepen Smartie en Job. “Daar kun je mee naar de politie!”

“Nou, ik weet het niet hoor. Ze geloven me vas niet, en dan krijg ik nog meer problemen.”

“Je hebt niets te verliezen,” zei Engel. “Je hebt al in de gevangenis gezeten, dus ze kunnen je niet nog een keer arresteren. En omdat je ook nog de diamanten brengt, zouden ze wel gek zijn om je niet te vertrouwen.”

“Da’s waar.” Aarzelend pakte Herman de brief aan. “Ik blijf aan het snotteren vandaag,” zei hij, terwijl hij met de rug van zijn hand zijn wangen droogde. “Wat een dag. Ik moet naar huis, even liggen. Even bijkomen. Nadenken.”

“Wij brengen je wel,” zei Job.

“Ik ga liever lopen, goed voor me. Frisse lucht.”

“Dan wandel ik met je mee,” zei Jurre.