DAG 1

De volgende morgen werd Ilse wakker van geluiden buiten de slaapkamer. Verbaasd keek ze naar het lege bed tegen de andere muur. Was Millie al op? Hoe laat was het trouwens? De zon scheen zo fel door de gordijnen heen. Het kon wel twaalf uur zijn! Had ze zich verslapen? Ze graaide haar horloge van het nachtkastje en zag dat het amper half negen was. Gelukkig. Nog tijd genoeg voor alles wat ze moesten doen.

Ze kwam overeind en wreef de slaap uit haar ogen. Toen voelde ze opeens haar hart sneller slaan. Vandaag zou de grote reis beginnen. Vanaf vandaag zou ze al die prachtige dingen die ze tot nu toe alleen van foto’s kende, in het echt gaan zien. En de zon scheen! Snel sloeg ze haar slaapzak open, stapte uit bed en trok aan de gordijnen.

“Ha, je bent wakker.”

Millie kwam halfnaakt en met kletsnatte haren de slaapkamer in.

“Goed geslapen?”

“Als een os en jij?”

“Ik ook,” zei Millie.

“Ik weet zelfs niet eens meer dat ik in bed ben gestapt.”

“Dat geloof ik direct,” zei Ilse.

“Je was flink aangeschoten. Ben jij wel gescreend door Vikingreizen?” Millie keek haar betrapt aan.

“Hoezo?”

“Nou, vanwege je alcoholgedrag!” lachte Ilse.

“O dat!” Maar Millies wangen kleurden licht. Ze schaamde zich toch voor haar gedrag.

“Dat moet komen omdat ik te vlug gedronken heb, dat heb ik anders nooit. Echt niet. Sorry. Heb jij me in bed gestopt?”

“Nee, die blonde, jonge IJslandse taxichauffeur.”

“Dat meen je niet!” riep Millie uit.

“En daar heb ik niets van gemerkt?”

Ilse lachte en pakte haar toiletspullen.

“Is de badkamer vrij?”

Tijdens het ontbijt dat ze zelf klaarmaakten in een grote keuken die op dat moment helemaal alleen voor hen was, legde Millie haarfijn uit wat de bedoeling was tijdens de reis en wat er allemaal van Ilse verwacht werd. Ilse kreeg een lijst met namen van de passagiers en ze wisselden de telefoonnummers van hun mobiele telefoons uit, want stel dat ze elkaar kwijt zouden raken…Daarna gingen ze de laatste boodschappen doen. Het was stralend weer, maar er stond een gure wind en de temperatuur kwam niet hoger dan twaalf graden. Toch zag alles er prachtig uit door de zon die vol aan de hemel stond.

Twintig broden voor twee dagen, vijftien pakken melk en tien pakken pykkmjólk, een soort dikke yoghurt die op IJsland vooral voor de cornflakes en muesli gebruikt werd.

“Kijk, de sla is vandaag in de aanbieding. Laten we daar maar wat kroppen van nemen,” vond Millie.

“Sla, komkommers en tomaten. Dan begint de reis tenminste gezond.”

Ilse keek naar de prijzen en was verbaasd.

“Echt duur is die sla inderdaad niet. Als je je indenkt dat die helemaal hierheen gevlogen is. Of kweken ze dat hier ook?”

“Geen idee. Er zijn wel kassen, maar heel erg weinig. Ik geloof wel dat het meeste voedsel per vliegtuig gebracht wordt. Maar kom, we moeten verder. Jón is misschien al onderweg.”

Klokslag halfdrie stond de buschauffeur voor het gesthús. Het was een man van rond de vijftig en al stak hij zijn hand naar Ilse uit en stelde hij zich voor als Jón Jónsson, zijn gezicht vertoonde geen enkele emotie.

“Is een glimlach te veel moeite?” vroeg Ilse aangedaan, terwijl Jón de laatste boodschappen in de bus zette. Als ze twee weken met hem moest rondtrekken, was het wel belangrijk dat de sfeer goed was.

“Zo zijn IJslanders nu eenmaal,” zei Millie vergoelijkend.

“Het zijn stugge, gesloten mensen. Die geven zich niet gauw bloot.”

“Dat kan dan gezellig worden.”

“Hij is echt wel aardig. Ik heb een heel prettig gesprek met hem gehad en hij weet ook erg veel van zijn land. Je kunt hem alles vragen. Maar IJslanders zijn nu eenmaal op zichzelf, teruggetrokken. Misschien begrijp je dat wel als je het land hebt gezien. Het is een ruw, onherbergzaam land en de enige van wie je op aan kunt, dat ben je zelf, want buren zijn altijd erg ver te zoeken.”

“Behalve in Reykjavik dan.”

“Dat is zo, maar ze hebben allemaal plattelands bloed, of nee Vikingbloed en dus allemaal dat norse over zich, dat geslotene. We moeten instappen.”

Precies om drie uur stonden ze op Keflavïk. Ilse kreeg de instructies die daar nodig waren en samen liepen ze naar de aankomsthal. Jón bleef bij de bus, waarvan hij de grote bagageluiken opende.

“Het vliegtuig is keurig op tijd,” stelde Millie tevreden vast.

“Ik ben echt benieuwd, want je weet maar nooit wat voor volk ertussen zit.”

Ze hoefden niet lang te wachten. Vier jonge mannen kwamen luidruchtig de hoek om. Zonder koffer. Ze verdwenen dan ook weer net zo hard als ze in zicht gekomen waren.

“Als ze maar niet van die lawaaierige iPods bij zich hebben,” zei Millie.

“Dat past hier echt niet. O, kijk, daar zul je de eersten hebben.”

Millie hield haar bordje met ‘Vikingreizen’ omhoog en liep de mensen tegemoet.

“Welkom op IJsland. Als u nog IJslandse kronen moet pinnen, kunt u dat hier doen.”

“Ik heb al geld,” riep een oudere dame.

“Wij ook!” zeiden drie jongere vrouwen, die blijkbaar dikke vriendinnen waren, want ze giechelden en lachten en hadden verder alleen oog voor elkaar.

“Als u dan even zegt hoe u heet, kunt u daarna naar buiten gaan. De bus staat links om de hoek. Er staat met grote letters ‘Suðurleiðer’ op.”

De dame keek haar met grote ogen aan. Millie lachte.

“Sorry, voor mij is dat al gewoon, maar aan de voorkant heeft hij een bordje met ‘Vikingreizen’ neergezet. Het kan niet missen.”

ð

De een na de ander kwam zich melden bij Millie en Ilse en ze hadden het even erg druk. Sommigen wilden per se nog naar de taxfreeshop, maar pinnen moest bijna iedereen die in het vliegtuig gezeten had, dus dat kostte even tijd. Na een half uur had Millie toch vijfentwintig kruisjes op haar lijst staan.

“We hebben ze,” zei ze lachend tegen Ilse.

“Ga je mee?” Bij de bus stonden nog heel wat mensen. Het leek alsof er een paar ruzie hadden met Jón.

“Wat is hier aan de hand?”

“Die chauffeur wil mijn koffer niet naast die van mijn man zetten,” riep een mevrouw van een jaar of vijftig. Millie keek op haar lijst.

“U bent…eh…mevrouw…”

“Anna en mijn koffer moet naast die van Joop. Ik heb het nu drie keer gezegd, maar die man lijkt wel doof.”

Met ‘die man’ bedoelde ze de buschauffeur.

“Over een paar uur gaan de koffers er alweer uit,” zei Millie.

“Wat geeft het dat ze niet naast elkaar staan?”

“Jij snapt er ook niks van. Zeker je eerste reis?” Millie trok haar wenkbrauwen hoog op, maar ze slikte een onaardige opmerking in. Altijd vriendelijk blijven, was haar geleerd.

“Ik snap het inderdaad niet. Waarom is dat zo belangrijk?”

“Als mijn koffier niet naast die van mijn man staat, weet ik straks niet meer welke koffer van mij is. We doen het altijd zo en tot nu toe is dat nog nooit een probleem geweest.”

“Oké, doen we dat nu ook. Welke koffers zijn van u en uw man?”

“Deze!” riep ze getergd uit.

“We houden ze de hele tijd al in de gaten!”

Jón had inmiddels alle koffers en tassen in de bus gezet. Hij keek Millie nu vragend aan. Ze knikte naar hem en hij pakte ook die twee koffers op. Zette ze keurig naast elkaar en sloot de bagageluiken.

“Stapt u in? Dan kunnen we vertrekken,” zei Millie. En tegen Ilse, toen ze buiten gehoorsafstand waren: “Dat wordt nog wat met die twee.”

Millie had gelijk, want de bus konden ze niet in, omdat Anna en Joop in de ingang stonden.

“Wat is er nu dan?” vroeg Millie zo vrolijk mogelijk.

“Onze plaatsen zijn bezet,” zei Anna achterom.

“Onmogelijk,” ontglipte het Millie vrij kortaf, “want niemand heeft gereserveerd.”

“Wij wel. We hebben bij het boeken gezegd dat we altijd op de voorste bank achter de chauffeur willen zitten en daar zitten al mensen. Weg, jullie. Dat is onze plaats.”

Ilse hield een grijns in. Anna en Joop maakten zich op deze manier niet geliefd, maar dat was erg duidelijk hun eigen schuld.

“Anna,” zei Millie met enige stemverheffing, “ik ben er zeker van dat ze op het reisbureau gezegd hebben dat we niet aan reserveren doen. We kunnen wel af en toe ruilen, maar nu moeten jullie ergens gaan zitten waar het nog vrij is.”

“Nooit niet. Ik heb duidelijk om de bank achter de chauffeur gevraagd,” hield Anna vol, “en daar ga ik zitten ook.”

“En u is duidelijk gezegd dat niemand u die kan garanderen. U gaat dus vandaag ergens anders zitten.”

Ilse kreeg ter plekke bewondering voor Millie. Wat dapper zoals ze tegen de vrouw inging, maar toch beleefd bleef. Ze moest alleen onverwachts zien dat ze ongeschonden de bus uitkwam, want Anna draaide zich geërgerd om en duwde Joop en Millie opzij en daardoor viel Ilse bijna van het treetje in de ingang.

“We gaan niet mee als we daar niet mogen zitten,” riep Anna.

“Wij zitten altijd daar. Deze reis ook. Ik ga het reisbureau bellen. Zij zullen het wel regelen. Er is toch zeker wel een telefooncel op het vliegveld?”

Millie wierp even een wanhopige blik naar Ilse en dat was logisch. Dit was een heel vervelende situatie. Natuurlijk kon Millie vragen of die twee mensen die op de bedoelde bank zaten zo vriendelijk wilden zijn om van plaats te ruilen, maar dat zou ze zeker niet doen. Dan zouden Anna en Joop krijgen wat ze wilden en dat recht hadden ze helemaal niet. Millie haalde diep adem en sprong de bus uit.

“Chauffeur,” riep ze in het Nederlands, “wil je de koffers van Anna en Joop eruit halen? Zij blijven een nachtje op het vliegveld.”

“Hoe bedoel je?” Anna keek haar venijnig aan.

“Wij vertrekken nu. Met of zonder jullie, maar we gaan niet met zijn allen zitten wachten tot u gebeld hebt. Dus dan moeten de koffers er wel uit, toch?”

Anna was even met stomheid geslagen. Dit had ze niet verwacht.

“Wij zitten altijd…”

“Vandaag niet. Morgen misschien. Misschien, zei ik,” zei Millie met nadruk.

“Nou, wat wordt het? Instappen of wegwezen?”

“Ga nou maar ergens zitten,” zei Joop timide. Het was duidelijk dat hij deze toestand niet prettig vond en Ilse kreeg medelijden met de man. Die zat wel heel erg onder de plak.

“Eerst beloven dat wij de rest van de reis daar mogen zitten,” hield Anna vol.

Millie weigerde te antwoorden en riep Ilse.

“Instappen. We gaan.”

Zelf gaf ze het voorbeeld en Ilse volgde haar, inwendig lachend, maar ze hield haar gezicht in de plooi. Ook de anderen in de bus mochten niet weten dat ze dit ronduit belachelijk vond.

Anna kwam mokkend binnen en keek rond of er nog plaats was. Joop liep er schuchter achteraan en ging zwijgend naast zijn vrouw zitten, ergens midden in de bus. Millie telde de passagiers.

Twenty-five. Drive, please!” zei ze opgewekt tegen Jón, die de bus startte en in noordwestelijke richting reed. Millie en Ilse zaten op de eerste bank meteen links als je de bus inkwam. Ze hadden van daaruit een prachtig uitzicht en omdat Ilse ook nog aan de raamkant zat, verviel ze al snel in doodse stilte. Wat was het buiten mooi! En wat geweldig dat de zon zo scheen. Tot haar verrassing merkte ze dat het ook in de bus doodstil geworden was. Zelfs de vier lawaaierige jongelui, die inderdaad met hen meegingen, zeiden niets meer. Iedereen keek naar buiten en iedereen keek zijn of haar ogen uit. Dit was dus IJsland.

stralende zon-zwarte lavavelden paarse lupinevelden groen mos op verder kale bergen fonkelende ijsblauwe zee

Na een halfuurtje pakte Millie de microfoon en stelde Ilse, Jón en zichzelf aan de passagiers voor.

“Vanavond doen we wel een kennismakingsrondje, dan leren we jullie ook wat beter kennen. Over een uur of twee zijn we bij een gemeenschapshuis, een soort dorpshuis dus. Daar gaan we overnachten. Zoals jullie weten, is het de bedoeling dat jullie voor het eten zorgen. Ik heb al jullie namen door elkaar gehusseld en een schema gemaakt. Vanavond moeten Hans, Marieke, Anki en Ingrid voor het eten zorgen. Morgenochtend zijn er vier anderen die voor het ontbijt zorgen. Ik deel de roosters straks wel uit. Ik zal jullie nu niet verder vermoeien met allerlei informatie. Jullie zijn vast moe. Het is hier immers twee uur eerder. Dus kijk naar buiten en geniet van de omgeving zolang de zon schijnt, want die zullen we echt niet elke dag zien.”

Het bleef behoorlijk stil in de bus. De mensen waren of moe of onder de indruk van wat ze zagen, maar vermoedelijk waren ze het allebei.

Op een kale vlakte stond een wit, laag gebouw. Ervoor stond een man met een fiets. Hij stak zijn hand op naar Jón en wachtte op Millie, die zich naar hem toe haastte. Hij opende voor haar de deur van het gebouw en ze verdwenen samen naar binnen. Al snel kwamen ze weer terug. De man stapte op de fiets en verdween, Millie kwam de bus weer in.

“We zijn er. Dat hadden jullie al begrepen. Ik moet nog even vertellen dat het op IJsland de gewoonte is binnen altijd je schoenen uit te trekken. Dat stond in de reisgids, dus ik neem aan dat jullie sloffen bij je hebben, maar die zitten natuurlijk in de koffers. Dus ik stel voor dat een paar sterke mannen de bagage uit de bus halen en naar de deur brengen. Binnen zullen dan anderen, op kousenvoeten, de tassen naar de zaal brengen. Er is maar een zaal, dus dat is gemakkelijk.”

Na de koffers en tassen werden ook de boodschappen die ze daar nodig zouden hebben naar binnen gebracht. Er was een grote keuken en de corveemensen hadden ruimte genoeg om voor achtentwintig mensen te koken. In de zaal zag het er wat anders uit. Daar lagen twee hoge stapels matrassen in een hoek, maar overal stonden tafels en stoelen. Er was geen ruimte om de matrassen neer te leggen.

“Oké,” zei Millie.

“We schuiven de tafels en stoelen naar de raamkant en op de leeggekomen helft leggen we de matrassen neer. Iedereen kan zelf een slaapplaatsje zoeken. We eten over ongeveer een uur. Tot straks.”

“Ik wil bij de deur liggen,” riep Anna.

“Joop, haal een matras, ik houd ons plekje vast bezet.”

Millie liep op Anna af.

“Het spijt me, maar niemand gaat bij de deur liggen. De deur moet vrij blijven, zodat iedereen gemakkelijk naar buiten kan.”

“Precies, daarom wil ik daar ook liggen. Stel dat er brand uitbreekt.”

“Dan gaat u maar bij de achterdeur liggen, die is ook van het slot. De voordeur moet in elk geval vrij blijven.”

“Joop, die matrassen moeten daarheen.”

Anna keek haar man geërgerd aan en wees naar de deur die Millie net ook aangewezen had. Millie zuchtte geluidloos. Ze leek het van Anna gewonnen te hebben en glimlachte tevreden. Zo snel zou dat echter niet gaan, daar zou Millie later nog wel achter komen.

“Ik slaap tegen de muur!” hoorde ze Anna tegen Joop zeggen.

“Haal je koffer van mijn matras af. Je denkt toch niet dat ik daar ga liggen. Stel je voor. Dan komt er een wildvreemde naast mij te liggen.”

“Dus ik…” probeerde Joop te protesteren.

“Jij bent een man, jij kan van je afslaan als ze vervelend doen ‘s-nachts.”

“Weest u maar gerust, hoor,” zei een van de vier jonge, luidruchtige mannen.

“We gaan heus niet vlak naast u liggen. We hebben nu onze buik al vol van u.”

De andere drie schoten in de lach.

“Kom, we gaan buiten een sjekkie roken. Kunnen zij hun bedjes vast opmaken.”

Millie grinnikte en draaide zich om. In de keuken vond ze Ilse en de vier mensen die corvee hadden.

“Lukt het hier?”

“Ik heb nog nooit zo veel rijst in een keer gekookt,” zei Hans met een verhit gezicht.

“Ik hoop maar dat het smaakt.”

Marieke en Anki haalden de borden en het bestek tevoorschijn en begonnen de tafels te dekken.

“Jullie boffen,” vond Millie.

“In deze keuken staat een afwasmachine. Die hebben ze lang niet overal.”

De rijst met nasikruiden en blokjes ham smaakte prima samen met de sla die de corveeploeg klaargemaakt had. Na het eten vroeg Millie of iedereen in een kring wilde gaan zitten en volgde er de kennismakingsronde, waarin iedereen zijn of haar naam noemde en vertelde waarom hij of zij voor IJsland als vakantieland gekozen had.

“Wij zijn overal al geweest,” zei Anna.

“Je kunt het zo gek niet bedenken of we zijn er al geweest. Alleen IJsland nog niet. Vandaar. We hebben beslist de grootste reiservaring van iedereen hier. Daarom is het ook ons recht om op de voorste bank in de bus te zitten.”

Millies mond viel open van verbazing.

“En,” ging Anna doodgemoedereerd door, “vanaf morgen is dat dan ook onze vaste plek.”

Er viel een stilte en Anna keek triomfantelijk om zich heen. Ze had het voor elkaar. Maar Millie stond op, pakte haar papieren, keek toen met een strenge blik de kring rond en zei: “Dan zal ik nu de regels voorlezen die de directie me heeft toegestuurd. Punt 1: Mensen die ‘s-avonds voor het eten hebben gezorgd hoeven nooit de volgende morgen voor het ontbijt te zorgen en andersom. Punt 2: In de bus wordt zoveel mogelijk van plaats gewisseld, zodat iedereen een keer voorin, een keer middenin en een keer achterin zit. Tenzij met dokterspapieren aangetoond kan worden dat iemand niet op een bepaalde plaats kan zitten, zoals iemand die claustrofobisch is en dus altijd bij een uitgang moet zitten. Punt…”

“Ben jij belatafeld!” onderbrak Anna haar boos.

“Pardon?” Millie keek op van haar papieren.

“Dit stond nergens in de reisgids. Wij hebben op alle reizen nog voorin gezeten, dus deze reis ook!”

“Misschien moet je haar maar voorin laten zitten,” zei Danny, een van de jongens.

“Dan kunnen we lekker achter haar rug over haar kletsen.”

De meesten schoten in de lach, wat op zich erg pijnlijk was. Het was hun eerste dag. Als er nu al een stel zo buiten de groep viel, dan kon dat nog mooie problemen opleveren voor de rest van de reis. Millie deed dan ook haar uiterste best haar lachen in te houden. Ze keek om zich heen en zag dat Jón de zaal verlaten had. Die was vast en zeker al vertrokken naar de bestuurskamer, waar hij de nacht door zou brengen. En dat was maar goed ook, want als hij hoorde wat ze nu ging zeggen, zou hij buikpijn van het lachen krijgen, al was het alleen al om de uitspraak.

Sjúkrahúsið sundlaug flugvðllur og lðgreglan!” Anna keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan.

“Dat is een IJslands gezegde,” zei Millie met een ernstig gezicht, “en aangezien we hier te gast zijn, dienen we ons aan de gebruiken van het land aan te passen. Hier geloven ze in sagen en mythen. En zelfs als wij dat niet doen, hebben we het wel te respecteren. Het gezegde betekent: Als je het verborgen volk ergert, loopt het slecht met je af. Later op de reis zal ik u wel vertellen van dat verborgen volk, maar ik waarschuw u: maak ze niet boos.”

Millie draaide zich om en wilde weglopen, maar Anna hield haar tegen.

“Je was nog niet klaar. We hebben punt 3 nog niet gehoord.”

“Punt 3?” Millie was even totaal vergeten waar ze eigenlijk mee bezig was geweest, maar het schoot haar weer te binnen en ze keek zoekend op haar papieren.

“O ja, punt 3: Iedereen is verplicht te helpen bij het in- en uitladen van de bus. Dat was het. Ik wens jullie nog een fijne avond. O, nog wat. Bijna vergeten. Morgen vertrekken we om halfnegen, we eten om kwart voor acht, dus bepaal zelf maar hoe laat je op wilt staan en houd je wandelschoenen bij de hand, want die zullen we nodig hebben. De rest kunnen jullie hier laten, want we slapen hier morgenavond weer.”

Ze lachte en knikte naar Ilse, die ook opstond en samen verlieten ze de zaal. In de kleine vergaderkamer, waar zij hun bedden hadden opgemaakt, liet Millie zich op haar matras vallen.

“Poeh, hé, dat belooft nog wat.”

“Je weet anders goed hoe je met zulke lastige mensen om moet gaan,” zei Ilse met bewondering in haar stem.

“Die regels zoog je uit je duim!”

“Dat klopt.”

Millie lachte.

“Ik moest toch wat?!”

“Helemaal gelijk. Zeg, zou je dat gezegde nog een keer kunnen herhalen, want dat wil ook graag leren.”

“Dat gezegde?”

“Ja, van dat verborgen volk. Ik vind dat een prachtig verhaal. Ik heb daar thuis al over gelezen, maar dat gezegde kende ik nog niet.”

Millie moest zo lachen, dat ze er even geen woord uitkreeg.

“Dus zelfs jij geloofde mij?”

“Hoe bedoel je?”

“Dat zoog ik ook uit mijn duim.”

“Het klonk anders perfect.”

“Ja, het waren de enige IJslandse woorden die ik ken: ziekenhuis, zwembad, vliegveld en politie.”

“Wat?” Nu was het Ilse die in de lach schoot.

“Je hebt ons schitterend te pakken. Je bent te gek!”

“Nu maar hopen dat het helpt. Ik ben in elk geval van plan ze goed in de gaten te houden. Ik vertrouw die Anna gewoon niet. Trouwens die Hans, hoe vind je die? Die is alleen. Niet wat voor jou?”

Ilse trok haar wenkbrauwen op.

“Hij is heel aardig, maar volgens mij tien jaar ouder dan ik. Dat is niet wat ik zoek. Ga je mee? Ik wil nog zo graag even naar buiten nu de zon nog schijnt.”

Millie schoot in de lach.

“Leeftijd is onbelangrijk. Heb je dat stel gezien? Die ouwe man met dat kind met vlechtjes? Ik dacht dat hij haar vader was, maar ze zijn getrouwd! Hij is echt zeker dertig jaar ouder!”

Er waren meer mensen buiten. Danny en zijn vrienden stonden er te roken. Anki probeerde een SMS-je te versturen met haar mobiele telefoon.

“Even laten weten dat alles goed is,” zei ze glimlachend.

“En dan naar bed.”

“Naar bed?” Ilse keek verbaasd om zich heen. Het was nog zo licht en de zon scheen volop. Ze keek op haar horloge en zag dat het bijna elf uur was.

“Hoe kan je met dit licht naar bed? Het lijkt midden op de dag! Wanneer gaat-ie onder?”

“Pas na twaalven en hij komt meteen weer op,” zei Millie.

“Het wordt de hele nacht niet donker.”

“Maar ‘s-winters,” zei Anki, “dan komt-ie nooit op. Dan is het vierentwintig uur per dag donker. Ik zou er gek van worden!”