Meteen toen Ilse de bus instapte, zag ze Anna en Joop op de vijfde bank achter Jón zitten. Niet te geloven, zoals Millie er de wind onder had, dacht ze inwendig lachend.
“Kijk, wilde zwanen!” gilde Danny door de bus.
“Daar!” Nog een verrassing, dacht Ilse. Hij mocht dan luidruchtig zijn, hij had wel oog voor de natuur.
“Waar?” Anki vloog overeind met haar digitale camera in de aanslag.
“Je hebt gelijk, Danny. O, wat geweldig. Ik ben speciaal voor de vogels gekomen. Wat zijn ze mooi! Er zijn zelfs jongen bij, zie je dat?” Ze knipte de ene foto na de andere. Ook Ilse had haar camera gepakt en maakte een plaatje. Vermoedelijk zouden ze er nog veel meer gaan zien, maar deze had ze vast vastgelegd.
“We hebben een vogelboek bij ons in de bus,” zei ze tegen Anki, “met alle vogels van IJsland. Ik laat het straks wel even rondgaan.”
“Dat hoeft niet voor mij, hoor. Ik heb mijn eigen vogelboek bij me.”
“Heb je ook een boek met wilde planten?” vroeg Huub, de man van Marieke.
“Ik heb nu al zes soorten gezien die ik niet ken.”
“Stuur ik straks ook rond,” zei Ilse. Ze telde de koppen. Iedereen was er.
“Kunnen we?” vroeg Millie.
“Ja, rijden maar.”
Helaas was de zon verdwenen en regende het zelfs licht. Er stond een harde wind. Van de Snsefellgletsjer die gisteren nog in de verte in de zon lag te schitteren, was nu maar weinig te zien. Toch was het landschap indrukwekkend en het was dan ook niet vreemd, dat Hans na een uur vaststelde dat hij zijn eerste filmpje al volgeschoten had.
“Als ik er maar genoeg bij me heb,” zei hij bezorgd. Ze hielden pauze aan een zwart-geel strand. Anki was in alle staten, want ze kon haar hart meer dan ophalen. Vogels in overvloed: noordse sterns, scholeksters, eidereenden, bontbekplevieren. Maar het mooiste was dat de wind ging liggen en de zon het won van de wolken. Dat lokte de ene na de andere zeehond het water uit en stuk voor stuk zochten ze een plekje om heerlijk te gaan liggen zonnen. Millie en Ilse hadden koffie en thee uitgedeeld, die ‘s-morgens door de corveeërs gezet was.
“Houden jullie je eigen beker bij je?” vroeg Millie.
“Dan kunnen we die tijdens de lunch weer gebruiken.”
“Dat meen je niet?” zei Anna.
“Ik wil straks een schone beker.”
“Prima, toch?” vond Millie.
“Dan wast u die maar ergens af. Zeewater genoeg.”
Ze lunchten bij een zwart houten minikerkje van meer dan honderd vijf tig jaar oud. Aan drie kanten zagen ze de eindeloze zee. Toen ze de boterhammen die ze tijdens het ontbijt gesmeerd hadden opgegeten hadden, verspreidde de groep zich.
“Over een halfuur terug!” riep Millie hen na.
“We wachten niet!”
Ilse keek haar lachend aan.
“Dat kan je niet menen.”
“Ik wel!” Maar ook Millie lachte, want natuurlijk had Ilse gelijk. Als er iemand niet op kwam dagen, moesten ze wel wachten, want waar kon de persoon in kwestie anders heen? Nergens was een dorp te zien en boerderijen waren er ampet Gelukkig hoefde Millie haar dreigement niet uit te voeren en precies om twee uur vertrokken ze naar hun volgende stop. Dat werd de beloofde wandeling, die ging van Arnarstapi naar Hellnar, over met mos en tientallen soorten kleine, bloeiende planten begroeide zwarte lavarotsen, die eindigden in zee en witbescheten waren door de duizenden drieteenmeeuwen.
“Je zou haast bang voor ze worden,” zei Anki, die met haar camera paraat naast Ilse liep.
Ilse knikte, want ze begreep precies wat ze bedoelde. De meeuwen brulden en schreeuwden terwijl ze over de zee aan kwamen vliegen om hun jongen op de rotsen te voeren.
“Deze zijn niet gevaarlijk,” zei Millie, die de opmerking gehoord had.
“We komen niet echt bij hen in de buurt. Straks, als we weer rijden, komen we door een gebied waar de noordse sterns broeden, maar die sufferds broeden in het gras, terwijl hun voer in de zee zwemt. Ze moeten dan over de weg vliegen en dat is levensgevaarlijk. Voor hen en voor ons. Er staan verkeersborden met: ‘Pas op voor de sterns’. Je hebt er zo een tegen je voorruit.”
“Het lijkt me eerder dat wij de sufferds zijn,” vond Anki.
“Om een weg aan te leggen door hun broedgebied heen.”
Millie haalde haar schouders op.
“Is iedereen er nog?” Ze keek zoekend rond en zag opeens dat Huub ver bij hen achterbleef.
“Huub!” riep ze, maar hij hoorde haar niet door de wind.
“Ik wacht wel op hem,” stelde Ilse voor. Hij kwam echter niet hun kant op, dus liep ze hem tegemoet.
“Moet je kijken!” zei hij enthousiast.
“Het barst hier van de wilde plantjes, maar je hebt er wel een vergrootglas bij nodig.”
Hij zakte door de knieën en stelde zijn camera zorgvuldig in.
“Mijn plantenboek is niet toereikend. Kan ik straks dat van jullie nog eens inzien? Ik wil alle namen noteren van wat ik tegenkom.”
“Prima, Huub, maar je moet wel bij ons blijven.”
“Ik kom heus wel. Ga maar vast, ik hou jullie in de gaten.”
Ilse lachte en liep weer terug. Anna en Joop waren de achtersten van de groep. Anna leek buiten adem.
“Is het te zwaar?” vroeg Ilse meelevend.
“Bij elke stap die je zet, moet je kijken waar je je voeten neerzet,” mopperde Anna.
“Ze hadden best een beter wandelpad kunnen maken.”
“Geef me uw arm,” stelde Ilse voor en tot haar verrassing maakte Anna dankbaar gebruik van dat aanbod. Joop liep voor hen en Ilse hield Anna zorgvuldig in de gaten, die zwaar aan haar arm hing, blijkbaar omdat ze het doodeng vond zo tussen de rotsen te lopen.
Ze kwamen als laatsten bij de bus aan. De meesten zaten al binnen. Anna zei niets, ze mopperde niet eens toen Joop voor haar de bus inging in plaats van haar bij het instappen te helpen.
“Sigaret uit?” vroeg Millie aan Danny en zijn vrienden.
“We vertrekken weer. Hoewel…” Ze keek Ilse vragend aan.
“Waar heb je Huub gelaten?”
“Die komt achter ons aan.”
“O ja?”
Ilse keek om, maar van een Huub was in de verste verte niets te zien.
“Hè, hij had zo gezegd dat hij ons in de gaten zou houden.”
Ilse liep weer terug tot ze bij een scherpe bocht was, maar ook vandaaruit was er geen Huub te zien.
“Huub!” riep ze luidkeels, maar de wind voerde haar geroep weg over de rotsen. Ze liep nog een stuk verder terug, riep en zocht met haar ogen glijdend over de rotsen, maar ze zag hem nergens. Wat moest ze nu doen? Ze aarzelde, maar besloot toch weer naar de bus te gaan. Daar kwam een ongeruste Marieke op haar af.
“Komt hij eraan?”
“Ik weet het niet, ik zag hem nergens.”
“Waarom kom je dan terug?”
“Omdat ik niet wil verdwalen in mijn eentje.”
“Dan zoeken we samen,” stelde Hans voor, die ook de bus weer uitgekomen was.
“Wacht,” zei Marieke, “ik bel hem wel even.”
Ze toetste zijn nummer in, maar hij nam niet op. Haar blik werd met de minuut bezorgder.
“Er gaat hier een telefoon over,” riep Anki naar hen vanuit de bus.
Al snel bleek dat het Huubs telefoon was, die hij dus daar had laten liggen.
“Wat een kluns,” mopperde Marieke.
“Wij gaan,” zei Hans en hij greep Ilse bij de arm.
“Wacht, wij gaan ook mee.”
Danny en zijn vrienden volgden hen. Ze zochten en riepen, maar ze vonden hem niet. Ten slotte waren ze weer precies op de plek waar Ilse met hem gepraat had.
“Hier stond hij foto’s te maken. Huub! Huub!” Er kwam geen reactie. Ilse voelde paniek opkomen. Er was hem toch niets overkomen? Waar kon hij zijn? Zat hij misschien inmiddels al volkomen onschuldig in de bus? Nee, dan zou Millie haar wel gebeld hebben.
“Hij moet wel van het pad afgegaan zijn om de plantjes te bekijken,” zei ze, “maar waar?” Ze voelde haar mobiele telefoon trillen in haar borstzak. Ze rukte hem eruit en zag dat het Millie was.
“En?” riep Millie gespannen.
“Niets. Nergens te vinden.”
Marieke greep blijkbaar de telefoon uit Millies handen.
“Je moet hem zoeken! Je moet hem vinden!” riep ze in Ilses oor.
“Hij is mijn man! Ik kan niet zonder hem!”
“We doen ons best,” zei Ilse zo kalm mogelijk.
“Maak je nou maar geen zorgen.”
Op de achtergrond hoorde ze Anna geïrriteerd roepen: “Heb ik me daarvoor gehaast?”
Ilse verbrak de verbinding en Hans stelde voor dat ze zich zouden verspreiden, maar elkaar ondertussen niet uit het oog moesten verliezen.
Danny en zijn vriend Mark liepen in de richting van de zee, terwijl de anderen juist verder van de zee afgingen. Ilse hield iedereen angstvallig in de gaten. Ze wilde niet nóg iemand kwijtraken. Dit was al erg genoeg. Vooral omdat ze het gevoel dat het haar schuld was. Zij had immers beloofd bij hem te blijven. Ze kon een eventuele volgende reis als assistent-reisleidster wel op haar buik schrijven. Dit zou niemand haar in dank afnemen, al was Huub volwassen en zelf verantwoordelijk voor zijn daden. Speurend bleef ze rondkijken. In de verte zag ze Marieke, Millie en nog een paar mensen op hen afkomen. Plotseling begonnen Danny en Mark wild te zwaaien.
“Hans, ze hebben wat gevonden!” zei Ilse. Iedereen haastte zich naar de beide jonge mannen toe.
“Daar, in de diepte, daar ligt hij!” riep Danny hen tegemoet.
“We hebben een touw nodig.”
“Twee touwen,” vond Mark.
Ilse wierp een blik naar beneden. Daar lag hij inderdaad. Het zweet brak haar uit. Gelukkig stak hij zijn hand op, maar hij leek toch niet overeind te kunnen komen. Was hij gewond? Ze belde naar Jón in de hoop dat die iets in de bus had wat ze konden gebruiken. Mark begon naar beneden te klauteren, maar Danny hield hem tegen.
“Straks lig jij daar ook. Iemand moet ons vasthouden. Zijn er touwen?”
“Ja, Jón komt zo wat brengen,” zei Ilse. Het wachten duurde veel te lang. Minuten gingen voorbij, zonder dat ze iets konden doen. Ilse zag hoe Huub zijn ogen sloot.
“Wakker blijven!” riep ze hem toe, maar het was de vraag of hij iets kon horen. De wind joeg hem natuurlijk om de oren.
“Huub! Huub! Lieverd!” Marieke was ook aangekomen. De tranen stroomden over haar wangen.
“Sta niet zo te kijken. Doe wat!” riep ze naar de anderen. Ze greep Hans beet en schudde aan zijn arm.
“Rustig nou maar, we halen hem heus wel naar boven. Niet in paniek raken, daar heeft niemand wat aan.”
“Maar het is mijn man! Hij…” Haar stem brak door de snikken die uit haar keel opwelden.
Ilse sloeg een arm om haar heen.
“Hans heeft gelijk,” zei ze zacht.
“We mogen niet in paniek raken. Bovendien zijn we hier met een heel stel sterke mannen. We krijgen hem heus wel omhoog.”
Heel in de verte zag ze de anderen uit de bus aankomen. Jón voorop met iets wat wel op touw leek.
“Daar zijn ze,” zei ze zo opgewekt mogelijk.
“De redding is in zicht.”
Het bleken sleepkabels te zijn, die meer dan sterk genoeg waren om een man te dragen. Danny en Mark lieten geen seconde verspild en knoopten de touwen om hun middel.
“Vasthouden en niet door je handen laten glijden,” zei Danny met een ernstig gezicht tegen Hans en Jón. De laatste haalde handschoenen tevoorschijn en ook Anki zocht naar haar handschoenen, die ze Hans toestak. Millie, Ilse en een paar anderen grepen ook een stuk van het touw beet en met man en macht probeerden ze het gewicht van Danny en Mark te houden, terwijl die zich stukje bij beetje naar beneden lieten zakken. Ze hadden gelukkig stevige schoenen aan met een flink profiel op de zolen en vonden goed houvast op de grillige rotsen en naderden Huub vrij snel.
Marieke keek over de rand van de rots in de diepte. Haar snikken overstemden de wind.
“Hij is dood! Hij beweegt niet meer!”
“Rustig nou maar, het komt heus wel goed,” zei Anki, die haar van de rand weg wilde trekken.
“Laat me los. Ik wil hem zien!”
“Hij is nog bij!” riep Danny naar boven.
“Hoor je dat?” riep Anki.
“Marieke, hij is niet dood!” De drie vriendinnen, die altijd samen waren en alles samen deden, voegden zich nu ook bij hen en hun gezichten vertoonden elk dezelfde bezorgde trek.
Met man en macht hesen ze Huub naar boven, die inderdaad weer tekenen van leven vertoonde en zich met zijn handen nog redelijk kon redden. Maar boven bleek dat zijn rechterbeen behoorlijk verwond was.
“Ik zag een Silene vul-garis maritima var. islandica,” mompelde hij, “en die moest ik op de foto zetten!”
“Een wat?” vroegen de anderen in koor.
“Een zeesilene,” riep Marieke boos uit, terwijl ze Huub niet los liet.
“Ik dacht dat je dood was,” zei ze.
“Dood! Je hebt me zo laten schrikken!”
“Sorry, schat,” zei hij terwijl hij haar met een warme blik op een van pijn vertrokken gezicht aankeek.
“Laat me er eens bij,” zei Ilse.
“Ik wil even zien wat er met zijn been is.”
Er zat bloed op zijn broek.
“Kan je je been vrijmaken? Broek naar beneden of pijp omhoog?” Gelukkig had hij een gemakkelijk sportbroek aan met ritsen in de pijpen. Marieke ritste die open en ze schrok van de bebloede wond.
“We dragen je naar de bus. Daar heb ik spullen om de wond schoon te maken en beter te kijken wat er aan de hand is.”
“Ik kan zelf wel lopen,” protesteerde Huub, maar dat bleek niet waar te zijn. Hij verging van de pijn als hij op zijn been steunde. Danny en Mark boden zichzelf weer aan en zo strompelden ze naar de bus, waar Anna en Joop woest op de traptreden in de ingang naar hen zaten te kijken.
“Stijlloos. Jij neemt alle tijd, terwijl wij ons haasten.”
“Het spijt me vreselijk,” zei Huub, “maar ik kon de verleiding niet weerstaan. Ik moest dat prachtige witte bloempje fotograferen.”
“Bloempje? Komt dit hele gedoe door een bloempje?” Anna was woest.
“Ben je belatafeld! Hoe durf je! Onze hele dag is verpest.”
“Ik zeg toch dat het me spijt!”
“Daar koop ik niks voor.”
Millie liep op Anna af om een poging te gaan doen haar rustig te krijgen, terwijl Ilse eerst met water en watten het been depte en daarna de wond bekeek.
“Die is toch behoorlijk diep. Ik doe er jodium op en dan moeten we even langs een dokter.”
“Ólafsvik,” zei Jón.
“Mooi,” zei Millie.
“Daar zijn we binnen een halfuur.”
Ze tilden Huub de bus in, en zetten hem op de bank van Millie en Ilse. De stemming was bedrukt toen ze weer verder reden. De schrik en de angst hadden, althans tijdelijk, hun sporen achtergelaten bij de vakantiegangers, maar toen ze de kleine stad inreden, werd iedereen opeens weer in beslag genomen door wat ze zagen. Het was ook een prachtig gezicht, al die gekleurde huizen. Groene, rode en blauwe daken op witte en gele muren. En alles van golfplaat! Jón parkeerde de bus en wees naar een gebouwtje.
“The doctor,” zei hij tegen Millie.
“Mooi. Ilse gaat daar in die supermarkt vers brood en melk kopen,” zei Millie door de microfoon, “en ik ga met Huub naar de dokterspost. Het is te hopen dat er een arts aanwezig is. Lang kunnen we hier niet blijven, want het is nog zeker twee uur rijden voor we terug zijn op ons overnachtingsadres.”
“We hebben geen haast, toch?” riep iemand.
“Het wordt nog lang niet donker.”
Iedereen lachte.
“Jón heeft haast. Hij mag niet langer dan een bepaald aantal uren onderweg zijn. Daar wordt streng op toegezien.”
“Maar hij rijdt toch niet?”
“Ook die tijd wordt gezien als werken. Kom, we gaan. Jón blijft bij de bus, dus jullie kunnen je tassen laten liggen.”
“Maar ik wil winkelen,” zei Anna.
“Dit is de eerste winkel die ik zie.”
“Anna!” riep Millie uit, maar ze hield zich snel weer in.
“Dit is overmacht,” zei ze een stuk milder. Marieke had Huub de bus uitgekregen. De arme man zag behoorlijk wit. Of het van de schrik kwam of van de pijn konden ze niet beoordelen, maar goed zag hij er zeker niet uit.
“Vergeet de dikke yoghurt niet,” zei Millie nog snel tegen Ilse.
“Komt voor elkaar. Tot zo!”
∗
De boodschappers waren sneller klaar dan de andere groep. Ilse liet een trommel met IJslandse snoepjes rondgaan, terwijl ze wachtten op Millie en haar gevolg. Jón zette opnieuw IJslandse muziek op. De stemming was niet vrolijk en tot overmaat van ramp paste de zon zich bij hun stemming aan en verdween achter de wolken.
Millie en Marieke kwamen zonder Huub terug.
“Hij moet een nachtje blijven. De dokter is er niet, die wordt pas over een uur verwacht en de verpleegkundige vindt het er te ernstig uitzien om hem weer weg te laten gaan.”
Ze wierp een dwingende blik op Anna en dat werkte, want Anna zweeg.
“We kunnen vanavond bellen en als alles meezit, wordt hij morgen met een taxi naar een bepaald punt gereden waar we hem dan kunnen oppikken.”
Marieke ging weer op haar plaats zitten, maar ze zag er als een verslagen persoontje uit. Anki nam naast haar plaats en sloeg een arm om haar heen.
“Joh, het komt echt wel goed.”
“Maar ik heb nog nooit een nacht zonder hem doorgebracht sinds we getrouwd zijn,” zei Marieke.
“Ik kan echt niet slapen straks.”
“Ben je al lang getrouwd?”
“Volgende week vijftien jaar. Dit was onze huwelijksreis. Toen we trouwden kon dat niet.”
“Tja, dat is jammer, maar morgen is hij er weer. Dat weet ik gewoon zeker. En dan hebben we nog een heleboel heerlijke dagen voor de boeg.”
“Ik hoop het.”
“Tuurlijk, joh. Hier, wil je een IJslands snoepje? Die heeft Ilse gekocht.”
Ondertussen waren ze alweer op weg en al was het buiten nog steeds prachtig, iedereen was stil. Zelfs Danny en zijn vrienden, maar die hadden zich ook erg ingespannen en moesten daar misschien nog van bijkomen. Op het moment dat ze de kleine stad uitreden, kreeg Ilse een blonde man in het oog. Ze schrok en vloog overeind om hem beter te kunnen zien. Was het echt de man uit het vliegtuig? Maar voor ze zich daarvan kon overtuigen was de bus de bocht om en kon Ilse hem niet meer zien.
Jón reed hen keurig langs de smalle wegen. Vanaf morgen zouden ze voornamelijk op de grote rondweg rijden, die een stuk beter onderhouden was. Nu moest hij af en toe de kuilen ontwijken, maar hij was het gewend en reed rustig naar het gemeenschapsgebouw waar de matrassen nog op de vloer lagen.
∗
tureluurs langs de weg lavavelden, zwart, grijs begroeid onheilspellend maanlandschap waar zijn we toch beland? maar ‘t is mooi alles is zó mooi!
∗
“De keuken uit, jij!” riep Mark vrij agressief en volkomen onbeleefd, maar na zich bijna een halfuur aan Anna’s bemoeizucht geërgerd te hebben, kon hij zich niet meer inhouden en stuurde hij haar weg.
Joop, Mark, Marieke en Joan hadden corvee en probeerden een maaltijd op tafel te zetten met de ingrediënten die Millie hen gegeven had. Maar Anna kon haar mond niet houden en niets van wat ze deden was goed. Het water was te veel of te koud of te weinig of te warm. Het was vreselijk en ze hadden allemaal meer dan genoeg van haar en eigenlijk waren ze ook allemaal blij dat Mark het uiteindelijk ronduit gezegd had. Al lieten ze dat niet openlijk blijken, want Joop was wel haar man en die geneerde zich al genoeg. Marieke werkte niet erg mee. Die zat voornamelijk op een stoel en ook dat werd niet algemeen gewaardeerd. Natuurlijk was het rot dat haar man er niet was, maar hij ging niet dood en Marieke kon best haar handen uit haar mouwen steken.
Ilse proefde dit ongenoegen ten opzichte van Anna en Marieke en begreep dat ze iets moest doen om deze vakantie niet totaal in de soep te laten lopen. Het was voor iedereen een speciale vakantie. Die moest slagen! Het was jammer dat het buiten zo ontzettend koud was en dat er zo’n harde wind stond. Een buitensport was op die manier haast niet uit te voeren. Maar ze had een paar pakjes kaarten bij zich en rummikub.
“Zullen we straks een spelletje doen?” stelde ze enthousiast voor in de keuken.
“Na het eten, natuurlijk. Kunnen we onze gedachten even verzetten. Klaverjassen of zo?”
Er bleek genoeg animo voor te zijn en er waren twaalf mensen die konden klaverjassen. Zelfs Anna en Joop deden mee en vonden het leuk. Ook gingen er een paar rummi-kuppen.
Marieke ging echter alleen in een hoekje zitten met haar telefoon in de hand. Ze lieten haar maar. De anderen hadden behoorlijk plezier. Tegen ieders verwachting in won Anna het klaverjassen. Haar geluk kon niet op en ze bleek ook een aardige en vrolijke kant te hebben.
“Ik trakteer!” riep ze uitbundig en stuurde Joop naar haar tas om de snoepzak te halen.
“Die rode, niet die gele,” zei ze nadrukkelijk, al wist niemand wat het verschil was. Ilse liep op Marieke af.
“En? Heb je al nieuws?”
“Nee, er is nog steeds niet gebeld. Ik ben zo bang. Dat is toch zeker geen goed teken?”
“Zal ik vragen of Millie even belt?”
“Als je dat doen wilt…” Haar ogen werden vochtig.
“Ik kan niet zonder hem. Ik hou van hem.”
“Marieke, hij gaat echt niet dood.”
Vanuit haar ooghoek zag Ilse dat Anna geïrriteerd opstond en met boze passen door de zaal liep.
“Waar blijf je toch?” snauwde ze naar Joop. Ze duwde hem opzij en ging zelf in haar koffer zoeken.
“Hier!” riep ze triomfantelijk.
“Gebruik je ogen toch eens!”
Maar daar ging het Joop blijkbaar niet om.
“Je zwarte portemonnee,” zei hij aarzelend.
“Daar heb ik toch niet om gevraagd.”
“Nee, dat niet, maar hij is weg.”
“Wat ben je toch een kluns.”
Ilse keek hoofdschuddend naar het stel en voelde een enorm medelijden met Joop. Hoe hield hij het vol met haar? Ze kon maar niet begrijpen dat hij bij haar bleef. Aan de andere kant was het natuurlijk een hele stap om weg te gaan. Dan was hij alleen. Misschien verkoos hij dit geruzie wel boven een eenzaam bestaan. En hij wist inmiddels vast niet anders meer. Ze zag hoe Anna haar hele koffer leeghaalde, hoe haar matras vol kwam te liggen met kleren en ondergoed. Maar blijkbaar kon ook zij de zwarte portemonnee niet vinden.
“Die is gestolen,” was haar slotsom. Ze draaide zich naar de anderen toe en keek onderzoekend rond.
“Mijn portemonnee is gestolen. Wie heeft dat gedaan?”