Fietsen met Sjonnie

Voor het hotel van Vacansoleil staat een witte fiets met rode bolletjes. De bolletjesfiets wacht op zijn baasje. Op Sjonnie. Maar de fiets is niet de enige die wacht. Er staat een kudde journalisten, fans en nieuwsgierigen op Sjonnie te wachten. Want de hele wereld wil weten hoe het gaat met Sjonnie op de dag nadat hij met 65 kilometer per uur in het prikkeldraad werd gekatapulteerd. Om een uurtje of elf hinkt Sjonnie de trap van het hotel af. Hij draagt een bolletjestrui en een bolletjeshelm. Zijn benen zijn verpakt in gaas en verband. Pa Hoo-gerland, in wieleroutfit, roept trots: ‘Daar is ie!’ Camera’s draaien. Fototoestellen klikken. De bolletjestrui schuifelt naar zijn bolletjesfiets. Hij wurmt zijn been over de stang. Grimas op zijn gezicht. Daarna klikt hij zijn schoenen in de pedalen en trekt zich in gang voor een uurtje losfietsen. En om te testen of hij wel kan fietsen. Links op de rotonde, rechtsaf bij de supermarkt, langs een benzinestation – en dan over een lange rechte weg langs een paar weilanden. Trap trap trap trap. Pa links, Sjonnie rechts. Pa lacht. Sjonnie lacht. En hij staart naar zijn draaiende benen.

‘Het gaat eigenlijk best,’ zegt hij. ‘Pijn? Welnee. Ik heb niet eens pijnstillers genomen. Heb je niks aan, joh. Dan voel je nog niet of je nou wel of niet kunt fietsen.’ Er druipt een roodbruine klodder over zijn kuit naar beneden – een mengsel van bloed en jodium.

‘Ze hebben me uit het prikkeldraad moeten vissen,’ zegt Sjonnie. ‘Ik lag daar aan mijn blote fluit; ik kon geen kant op. Mijn wiel was om een betonnen paaltje heen gevouwen. Daar had ik ook met mijn hoofd op kunnen vallen. Nu had ik vooral snijwonden. Eerst dacht ik dat het alleen mijn benen waren, maar daarna zag ik ook mijn kont. Ik heb een nieuwe broek aangetrokken en ik ben weer op de fiets gestapt. Ik reed nog geen twintig kilometer per uur. Ik weet niet meer precies waar ik allemaal aan gedacht heb, dat laatste stuk naar de finish. Ik huilde niet. Nog niet. Ik brak pas toen ik mijn vader zag, achter de streep. Daarna hield het niet meer op. Die tranen waren niet gespeeld. Er ging zoveel door me heen.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik heb na de Giro een week lang met mijn vriendin gepraat over valpartijen. Over het gevaar. Over de dood. Het zal je maar gebeuren, hè. Zoals Wouter Weylandt. Ik heb die jongen op de grond zien liggen.’ Even is hij stil.

‘Ik heb vannacht gedroomd,’ zegt Sjonnie. ‘Dat ik was gevallen en dat ik een dwarslaesie had. Ik lag in mijn bed in het hotel. Ik kon me niet bewegen. Ik wilde “Help! Help!” roepen naar mijn slapie Romain, maar ik kon ook niet praten. Zwetend wakker geworden. Ben ik maar gaan pissen. Dat duurde een uur, want ik kon nauwelijks lopen.’ Maar dat maakt hem niks uit. Hij hoeft niet te lopen, hij moet fietsen.

Een oude mevrouw in een bloemetjesjurk draait het raampje van haar Peugeotje naar beneden. Ze steekt haar duim op naar Sjonnie en roept: ‘Courage, Dzjonnie!’ Sjonnie zwaait terug. ‘Het is behoorlijk hectisch sinds gisteren. Ik zal vast wel een stuk bekender zijn nu. Maar dat zegt me niks. Ik had liever die etappe gewonnen. Had ook zomaar gekund. Tuurlijk. Waarom niet? Die bolletjestrui had ik al. Ik had me kunnen laten terugzakken en energie sparen, maar hoe vaak krijg je nou de kans om een Touretappe te winnen?’

Met de bolletjestrui is Sjonnie al maanden bezig.

‘Eigenlijk al vanaf het moment dat het duidelijk was dat we naar de Tour gingen. Als ik iets echt wil, dan krijg ik het meestal ook. Weet je wat ik het mooiste vind? Dat ik morgen ook start met de rooie rugnummers. Die voor de strijdlust, weet je wel. Dat is geen poedelprijs. De bolletjestrui met rooie rugnummers: schitterend. Hoe het eruitziet, waar het voor staat. Is toch mooi, man.’

En dus staat hij vandaag met drieëndertig hechtingen, een bolletjestrui en rode rugnummers aan de start van de tiende etappe. Hij ziet wel of het gaat. Of hij ooit aan opgeven heeft gedacht? Sjonnie fronst.

‘Is dat een retorische vraag? Natuurlijk niet. Ik ga niet opgeven. Nooit. Dan moeten ze me eerst met een knuppel van mijn fiets slaan.’ En dan nog.

11 juli 2011