Zestien

Terneergeslagen kwam Marte terug in het zwembad. Ze vertelde Huib dat Luka niet met haar wilde praten en dat ze niet wist wat ze met hem moest. “Als hij zo doorgaat, kunnen we de kinderen straks het grote nieuws niet vertellen,” zei ze.

“Dan ga ik met hem praten,” zei Huib, “want ik denk dat ik de oorzaak ben. Dat moet hij me dan maar vertellen.”

Ze knikte aarzelend.

“Ik neem hem mee naar het restaurant voor een praatje, dus als je terug wilt naar het huisje, kan dat.”

Hij vond Luka in het huisje. Hij trok net de dikste trui die hij bij zich had over zijn hoofd.

“Hoi,” zei Huib.

Luka schrok.

“Wij moeten eens praten,” zei Huib en aan de klank in zijn stem te horen, duldde hij geen tegenspraak. “We gaan even naar het restaurant, bestellen een drankje en dan moeten we het over jou en mij hebben.”

Luka zei niets, maar trok wel zijn jas aan. Stil liep hij achter Huib aan naar het restaurant.

“Pak je zelf iets te drinken? Kies maar uit waar je zin in hebt.”

Luka pakte een flesje chocolademelk en liep achter Huib aan naar de kassa.

“Een koffie en een chocolademelk?” vroeg de dame achter de kassa.

“Ja.”

“Moet hij geen glas?”

Huib keek om. “Of wil je een rietje?”

“Nee, nee, een glas.” Opeens had Luka het gevoel dat hij wel erg kinderlijk over zou komen met een rietje en tenslotte was hij hier met Huib, een grote, volwassen man. Hij rechtte zijn rug en keek alsof hij dagelijks in een restaurant kwam.

“Pak je dat zelf even dan?” vroeg de dame. “Ze staan daar.”

Met een glas en de chocomel liep hij naar het tafeltje bij het raam dat Huib uitgekozen had.

“En?” vroeg Huib vriendelijk lachend, “vermaak je je een beetje? Vind je het hier leuk?”

“Ja, prachtig! Alles is even leuk.”

“Fijn, daar ben ik blij om. Maar waarom ben je dan verdrietig?”

Luka zweeg, keek naar buiten waar de zon liet zien dat het voorjaar was.

“Meike en Carijn hebben alleen maar plezier en Feiko is zo enthousiast over alles.”

“Ik ook. Dat zeg ik toch,” zei Luka enigszins verwijtend.

“Het is hier supertof. Mooier dan ik gedacht had.”

“Maar toch?”

Weer zweeg Luka.

“Het ligt aan mij,” zei Huib toen.

Luka durfde hem niet aan te kijken.

“Je vindt mij niet leuk.”

“Heus wel,” fluisterde Luka.

“Maar?”

Opeens schoten Luka de woorden van Meike te binnen, de woorden waarom hij weggerend was: ik wil dat Huib onze pappa wordt. Hij durfde Huib nog steeds niet aan te kijken, maar zacht zei hij: “Ik hoef geen nieuwe pappa.” Zo, het hoge woord was eruit. Nu zou Huib wel boos worden of verdrietig en mamma zou zeker verdrietig worden, maar hij kon het niet langer voor zich houden.

“Waarom niet?” vroeg Huib slechts.

Luka keek hem aan, zag alleen maar de zachte, lieve blik in zijn ogen. Geen boosheid, geen verdriet, alleen maar warmte, vertrouwd en veilig. “Pappa’s gaan dood, weet je en dat is niet leuk. Ik hoef alleen maar een mamma!” Hij was zelf verrast door zijn antwoord, dat had hij zo niet bedacht, maar opeens begreep hij het. Opeens had hij door waarom hij zich steeds zo afzijdig hield en waarom hij niet blij wilde zijn met Huib, terwijl hij hem zo aardig vond. Het was de angst om Huib, de angst dat hij ook dood zou gaan. Luka wist dat hij dat niet aan zou kunnen. Hij kon soms nog huilen om zijn eigen vader. Hij zou ook huilen om Huib.

“Niet alle pappa’s gaan dood,” wierp Huib zacht tegen. De jongen ontroerde hem. “De meeste blijven zelfs leven tot ze heel oud zijn.”

“Mijn pappa’s gaan dood,” zei Luka nadrukkelijk. Hij keek hem aan met een blik van nou jij weer. Hij voelde zich opeens sterker, omdat hij nu zelf wist wat er met hem aan de hand was.

“Maar jouw echte pappa word ik nooit,” gooide Huib het nu over een andere boeg.

Luka keek hem verrast aan.

“Nee, dat is onmogelijk. Ton was jouw echte vader, zo’n vader kan ik niet worden. Je was en bent zijn kind. Ik kan je wel zo lief vinden als mijn eigen kind, maar toch blijf je het kind van Ton.”

“Dan word je mijn stiefvader en ik wil geen stiefvader,” riep Luka.

“Waarom niet? Jij wordt dan mijn stiefzoon.”

“Hè?”

“Ja, zo heet dat officieel.”

“Maar ik vind stiefvader een vreselijk woord.”

Huib lachte. “Ik vind stiefzoon net zo vreselijk. Maar luister, hoe het ook verder gaat, wat we ook doen – of ik nou bij jullie kom wonen of dat we ergens anders gaan wonen, of je moeder en ik misschien zelfs gaan trouwen – jij wordt niets van mij. Geen familie, niets. Ja, stiefzoon, zo kun je het noemen, maar niet zoon. Je blijft gewoon het kind van Marte en Ton. Ik word je vader niet. Je zou me wel als je vader kunnen zien en je zou me zelfs wel zo mogen noemen, maar eigenlijk ben ik alleen maar de vriend of de man van je moeder. Meer niet.”

“Meer niet?”

“Nee.” Huib keek de jongen aan. Hij zag in zijn ogen dat hij het liefst tegen hem aan zou kruipen voor wat warmte en liefde, maar hij zag ook de diepe, grote bijna onmenselijke angst. Hij voelde zijn hart overlopen van warmte voor dit joch. Wat wilde hij hem graag nog een gelukkige en onbezorgde jeugd geven na wat hij had meegemaakt.

Opeens schudde Luka zijn hoofd. “Nee, ik wil het niet. Meike wil jou graag als pappa en Carijn vast ook wel. Als je dan bij ons komt wonen, word je dus onze pappa en ik wil geen pappa meer.” Huib zuchtte. Hij vond zijn eigen redenatie zo goed en logisch in elkaar zitten, maar hij had de jongen dus toch niet kunnen overtuigen. “Je weet dat ik zelf een zoon gehad heb. Emiel heette hij. Hij is doodgegaan en daar ben ik nog steeds verdrietig om, Luka. Ik weet hoeveel pijn het doet als iemand doodgaat van wie je zielsveel houdt. Maar moet ik dan altijd alleen blijven, zonder kind? Mag ik dan nooit meer van een ander kind houden? Ik hield vreselijk veel van Emiel en om eerlijk te zijn ben ik ook van jou gaan houden. Is dat dan dom? Jij kunt ook zomaar morgen dood zijn en dan ben ik weer verdrietig.”

“Ik toch niet. Ik ga morgen niet dood,” zei Luka verward.

“Waarom niet?”

“Ik ben niet ziek. Ik ben gezond.”

Huib zei niets, wachtte rustig tot Luka doorhad wat hij zei.

“Pappa was ook niet ziek,” fluisterde hij met tranen in zijn ogen.

“Precies, jongen. Iedereen kan iets ergs overkomen, maar…verreweg de meeste mensen gaan pas dood als ze oud zijn.”

“Dat weet je niet!” riep Luka opeens fel uit. Hij stond op en sloeg Huib op de borst. “Dat weet je niet! Dat kun je niet weten!”

“Jongen, toch.” Huib trok hem tegen zich aan en dat was te veel voor Luka. Hij begon wild te snikken. Zijn tengere schouders schokten ervan.

Huib hield hem stevig beet, wachtte geduldig tot de huilbui wat afzakte en zette hem toen weer op zijn stoel. Hij wees naar het glas chocolademelk. “Neem een slokje.”

Luka gehoorzaamde zuchtend.

“Laatst,” begon Huib aan zijn verhaal, “was er een actie van kroonkurken op bierflesjes.”

Luka keek bevreemd op. Waar sloeg dit nou op?

“Zelf ben ik niet zo’n bierdrinker, maar mijn collega’s op het werk wel. En ze hadden het er elke dag over. Ze kochten extra veel flesjes bier en vervolgens dronken ze er ook extra veel. De fabrikant had namelijk gezegd dat er onder een paar kroonkurken een prijs verstopt zat. Als je een letter vond…Eh, je weet toch wat een kroonkruk is?”

“Natuurlijk!” riep hij verontwaardigd. “Die zat net ook op mijn flesje chocolademelk.”

“Ja, stom van mij. Je hebt helemaal gelijk. Nou, aan de binnenkant van die dop kón een zwarte letter staan en dan had je een prijs gewonnen. Je kon met die dop naar de winkel en daar keken ze wat de letter waard was. Maar, had de fabrikant verteld, er waren ook vijf doppen waar een gouden letter op stond en als je die had, kreeg je vijfduizend euro.”

“Wow!” riep Luka uit.

Huib lachte. “Stel dat jij zo oud was als ik en bier lekker vond. Wat zou jij dan doen?”

“Elke dag een krat kopen, natuurlijk.”

“Precies, dat deden die mannen op mijn werk ook en op een dag was er een die een zwarte letter gevonden had. Geen gouden letter, maar hij kreeg er toch nog honderd euro voor.”

“Tof!”

“Ja, tof!” lachte Huib. “Eén man van de acht mannen die een zwarte letter had, na al die kratten die ze samen gekocht hadden. Wat zou je nou doen, Luka? Als je hém was, die man die die letter gevonden had. Zou je dan nog steeds kratten gaan kopen?”

“Poeh, dat is moeilijk,” vond Luka die er eens goed voor ging zitten. Hij vond dit wel een grappig onderwerp om over te praten. “Het zou wel heel toevallig zijn als je twee keer een flesje met een letter koopt, dus dan kun je net zo goed stoppen met kopen. Maar als je geen flesjes meer koopt, weet je ook zeker dat je nooit de gouden letter vindt.”

Huib lachte. “Het is duidelijk waarom ze vinden dat jij naar het vwo kunt. Je bent echt een slimme jongen.”

Luka glunderde.

“Maar je zei dus dat het wel heel toevallig zou zijn als hij twee keer een letter vindt. Waarom?”

“Omdat er onder de meeste doppen toch geen letter zat? Je zei dat acht mannen kratten hadden gekocht en er was er maar een die een letter vond.”

“Ja, je hebt goed geluisterd en ze kochten meerdere kratten per week, Luka.”

“Nou dan! Dan is het toch toevallig?”

“Ja, maar tegelijkertijd heb je gelijk, dat je nog steeds kans maakt om weer een letter te vinden, zelfs een gouden. Dus wat moet je doen?”

“Chocolademelk gaan drinken,” zei Luka nuchter en pakte zijn flesje meteen op om zijn glas bij te vullen. “Dan heb je dat probleem tenminste niet.”

Huib schoot in de lach. Dat antwoord had hij beslist niet verwacht. “Wat ben jij slim en grappig, zeg! Prachtig! Maar je hebt gelijk en dat wilde ik nou precies duidelijk maken, Luka.” Huib keek weer ernstig en pakte Luka’s ene hand.

“Het is echt waar dat de meeste mensen pas dood gaan als ze oud zijn. Dat jouw vader en mijn zoon zijn overleden toen ze nog jong waren, dat kun je vergelijken met die ene letter die die man vond. Hij had al talloze flesjes geopend voor hij eindelijk de letter vond. Die kans was al klein. Dat hij er nóg een zou vinden, die kans was helemaal klein en puur toeval. Als je weer een vader zou hebben en ik een zoon, is de kans ook heel erg klein dat ze sterven. Ook dat is puur toeval. Het kan, maar de kans is vele malen groter dat het niét gebeurt. En daarom moeten we gewoon chocolademelk gaan drinken. Net doen alsof er geen bierflesjes met letters zijn. Gewoon genieten van onze chocolademelk, of nee, gewoon genieten van elkaar. Ik wil graag blij zijn met jou en met je meeleven, naar je voetbalwedstrijden kijken en andere dingen samen met je doen. Ik wil niet denken aan die kleine kans die er wel is, maar echt heel klein is. Ik wil gewoon alleen maar blij zijn en, Luka, ik hoop dat jij dat ook een keertje kunt.”

Luka keek hem met grote ogen aan. Hij reageerde niet, maar Huib zag zijn hersens werken. Hij glimlachte en stond op.

“Kom, ik ga naar je moeder en de andere kinderen. Denk er nog maar eens over na. En als je er weer over wilt praten of nog meer wilt weten, moet je het altijd zeggen. Dat zou ik heel fijn vinden.”

§

Luka dronk zijn glas leeg en stond ook op. Hij liep het restaurant uit, maar wist niet waar hij heen zou gaan. Naar het huisje? Ze zouden aan het eind van de dag terug naar huis, omdat Huib de volgende dag moest werken. Of zou hij nog even bij het zwembad gaan kijken? Opeens zag hij zijn moeder lopen. Ze stak haar hand naar hem op en kwam op hem af. “Schat,” zei ze toen ze bij hem was, “wil je nu ook nog even met mij praten?”

Hij zuchtte, maar knikte.

“Zullen we ergens op een bank in het zonnetje gaan zitten?”

Hij liep met haar mee en ging naast haar zitten.

Ze draaide zich naar hem toe. Ze pakte zijn hand en glimlachte. “Je bent altijd mijn grote zoon geweest. Je was en bent heel belangrijk voor me, daarom wil ik ook niets doen wat jij niet wilt.”

Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek haar vragend aan.

“Je hebt allang door dat ik Huib erg graag mag. In het begin dacht ik dat jij hem ook mocht. Daar was ik heel blij om. Later trok je je terug. Huib heeft me net in een paar woorden verteld waar jij bang voor bent. Ik vind het jammer dat je het me niet zelf verteld hebt. Ik wil namelijk graag overal over praten met je. Ik ben je moeder! Maar oké, sommige dingen zijn misschien ook wel erg moeilijk om over te praten. Nu wil ik je iets vragen…”

Luka trok zijn hand terug en ging rechtop zitten. “Mamma,” zei hij en voelde zich vreemd genoeg groter dan hij eerder was. Alsof het gesprek met Huib hem had doen groeien. “Ik kon het je niet zeggen omdat ik je geen verdriet wilde doen. Je hebt al genoeg verdriet gehad. Ik wist best hoe leuk jij Huib vindt. Als ik dan zou zeggen dat ik hem niet wil, zou ik jou verdriet doen en dat wilde ik niet.”

“Ach, schat.” Ze stak haar hand weer naar hem uit, maar bedacht zich.

“Daarom heb ik je ook nooit van het pesten verteld,” ging Luka verder. “Ik wilde je geen verdriet doen. Ik zag wel dat je soms moest huilen omdat pappa er niet meer was.”

“Lieve jongen.” Ze zuchtte. “Ik wist niet dat je dat gemerkt had.”

“Natuurlijk, zeg. Je bent mijn moeder.”

Ze knikte en begreep dat Luka gevoeliger geworden was door het overlijden van zijn vader dan ze doorgehad had.

Alsof hij een extra antenne had gekregen voor emoties. “Het spijt me. Ik wilde niet dat je zag dat ik verdrietig was.”

“Waarom niet? Dat was toch logisch? Ik was soms ook heel verdrietig.”

“Misschien hadden we er toch meer over moeten praten samen, dan hadden we samen verdrietig kunnen zijn.” Ze keek hem aan, haar grote jongen die op zijn manier zo zijn best gedaan had haar te beschermen en sterk te zijn. “Ik hou van je.”

“Ik ook van jou,” zei hij fel.

Marte glimlachte. “Ik wil je iets vragen over Huib. Als ik doe waar ik zin in heb, dan ga ik met hem trouwen en wordt hij mijn nieuwe man.”

“Trouwen? Net als met pappa?”

“Ja.”

“Vind je Huib liever dan pappa?”

Marte keek hem nadenkend aan. “Nee,” zei ze toen. “Niet liever. Even lief. Hij maakt me net zo blij als pappa deed.”

“Moet pappa’s foto dan de kamer uit?”

“Nooit, Luka, die foto hoeft nooit de kamer uit. Hij was mijn eerste man. Ik was heel gelukkig met hem en ik hield van hem. Die foto mag daar altijd blijven staan, want ik wil pappa ook nooit vergeten.”

“En waar moet hij slapen?”

“Bij mij in bed, Luka.”

“Op pappa’s plek?”

Ze zag plotseling de pijn in zijn ziel branden in zijn ogen. Hij mocht dan bijna twaalf zijn en over een aantal maanden naar het voortgezet onderwijs gaan, hij was door het verlies van zijn vader nog steeds een heel kleine jongen die beschermd moest worden en veiligheid nodig had. Ze zuchtte diep. “Ja, Luka, op pappa’s plek, maar weet je, ik denk dat pappa dat wel goedvindt. Ik denk dat pappa blij is dat er eindelijk weer iemand op die plaats ligt.”

Luka keek peinzend voor zich uit. Hij voelde zich stom. Hij had immers wel gemerkt dat Huib bij zijn moeder op de kamer sliep in het vakantiehuisje. Dat had hem al genoeg moeten zeggen, maar hij had er niet bij nagedacht. Ze waren op vakantie en dan was alles anders, maar thuis – in hun eigen huis – in het bed van zijn eigen ouders?

“Maar,” ging Marte verder, “ik ga alleen maar met Huib trouwen als jij dat goedvindt. Als jij het niet wilt, doe ik het niet.”

Luka draaide zijn hoofd naar haar toe en keek of ze meende wat ze zei. Hij zuchtte. “En als ik het niet wil, dan trouw je dus niet en dan maak ik je toch verdrietig.”

“Schat, daar gaat het niet om. Jij en ik en je zussen en broertje, wij horen bij elkaar. We zijn al jaren samen en ik dacht dat we het goed hadden samen. Het moet altijd zo goed blijven tussen ons. Ik wil dat niet kapotmaken. Jullie zijn zo belangrijk voor me. Jij bent belangrijk voor me. Als ik dat kapot zou maken door met Huib te trouwen, dan wil ik niet met hem trouwen.”

Luka schudde zijn hoofd. Het werd hem nu iets te moeilijk.

Marte had het door. “Oké, dan vraag ik het zo: vind je het goed als Huib bij ons in huis komt wonen?”

“Wordt hij dan mijn vader?”

“Nee, hij wordt de vriend van je moeder.”

“Maar ik wil graag een vader,” fluisterde hij opeens.

Marte kon er niets aan doen, ze moest hem tegen zich aandrukken. Haar grote, kleine jongen die van binnen worstelde met leven en dood. Ze hield hem stevig vast, streelde hem over de haren en zuchtte onhoorbaar. “Luka…?” Ze duwde hem weer van zich af om hem aan te kijken. “Ik heb een voorstel, maar het is een voorstel van Huib en mij samen en ik wil dat je eerlijk zegt wat je ervan vindt.”

Luka knikte bijna onzichtbaar. Hij was bang voor wat er komen ging.

“Een kwartier fietsen bij ons vandaan staat een heel mooi huis te koop, met veel slaapkamers en veel tuin eromheen. Als jij het goedvindt, gaan Huib en ik dat huis kopen en gaan we er met zijn allen in wonen. Dan krijg jij een eigen kamer en omdat jij de oudste van de kinderen bent, mag jij als eerste kiezen welke kamer je hebben wilt.”

“Gaan we dan verhuizen?”

“Ja, dat moet wel, grapjas.”

“Naar een groot huis?”

“Ik heb de foto in ons huisje liggen. Die zal ik je straks laten zien.”

“En ga jij dan trouwen?”

“Als we daar met zijn allen gaan wonen, dan ga ik met Huib trouwen.”

“En…wordt hij dan wel of niet mijn vader?”

Marte lachte. “Daar weet je het antwoord zelf wel op, maar je kunt hem gewoon Huib blijven noemen, hoor. Dat is prima, want zo heet hij immers.”

Luka schoot in de lach. “Dat is waar. Nou, kom op. Laat die foto eens zien.” Hij sprong overeind en wilde wegrennen naar het huisje, maar Marte greep hem bij de arm. “Zeg, als we gaan trouwen is dat een feest en bij een feest horen nieuwe kleren.”

Luka schoot in de lach. “Krijg ik dan een nieuwe broek?”

“Ja, jij wel en een heel mooie ook!”

Luka juichte en lachte, terwijl de tranen over zijn wangen rolden. Hij wist zelf niet wat hij deed, maar plotseling schoot hem iets te binnen. “Mamma,” zei hij volkomen verward en terneergeslagen, “kan ik dan nog wel naar het Landsma College als we daar wonen?”

“Ja, hoor. Het is zelfs iets dichterbij van daaruit.”

Luka lachte, maar toch betrok zijn gezicht opnieuw. “Hoe moet ik dan fietsen? Zeker een heel andere weg?”

Opeens begreep Marte zijn zorgen. Ze glimlachte en haalde haar hand door zijn haren. “Ja, het eerste stuk is wel anders, maar je kunt altijd met Laura op een bepaald punt afspreken waar jullie elkaar ontmoeten en dan daarna samen verder rijden.”

Luka was volkomen gerustgesteld en rende de laatste meters naar het huis, waar bleek dat Huib en de kinderen er al waren. Huib keek Marte vragend aan. Marte knikte lachend.

“Oké,” zei Huib opgelucht tegen de meisjes. “Dan hebben je moeder en ik nu iets leuks te vertellen.”

Marte haalde de foto van het huis tevoorschijn en Meike en Carijn waren na hun verhaal haast niet meer stil te krijgen.

“Een eigen kamer!” riep Meike alsmaar. “Helemaal alleen voor mij.”

Luka lachte ook, maar hij voelde dat hij nog iets moest zeggen tegen Huib. Hun gesprek was goed geweest, maar er ontbrak nog iets. Aarzelend liep hij op Huib af, nog aarzelender stak hij zijn hand naar hem uit.

Huib keek verrast op, pakte de hand in de zijne en trok de jongen iets opzij, zodat niet iedereen kon meeluisteren naar wat hij te zeggen had.

“Ik was zo blij toen jij langs de lijn stond,” zei Luka. “Het was net of mijn vader teruggekomen was. Daarom was ik blij en verdrietig tegelijk. Daarom wilde ik wel en niet dat je bij ons was. Maar pappa komt nooit meer terug en jij wilt…ik dacht…als ik nou eens pa tegen je zeg. Hoe klinkt dat? Mamma zegt dat ook tegen haar vader en ik vind dat altijd wel stoer. Mag dat, Huib? Mag ik dat zeggen?”

Huibs ogen schoten vol. Hij was even niet in staat iets te zeggen. Hoe kwam de jongen op het idee? Zo had Emiel hem ook altijd genoemd. “Ja,” zei hij schor. “Ja, dat mag, Luka.”

“Maar pas als je met mamma getrouwd bent, hoor,” vond Luka. “Ik wil eerst die mooie nieuwe broek.”

EOF