Het wordt er allemaal niet gemakkelijker op als je zestien bent.
“Het kind is eraf,” zeiden mensen over je, alsof ‘het kind’ een vervelend aangroeisel was dat dokters eindelijk hadden weten te verwijderen.
“Het kind zit erin,” zei ik dan, maar nooit luid genoeg.
Het was een en al stilstand bij mij. Dat inzicht was het enige verschil met vorig jaar.
Op je zestiende ben je niet meer gewoon ‘iemand met een leeftijd’, je wórdt je leeftijd. Op school moest je opletten dat je niet werd ontmaskerd als kind. Als zestienjarige hoorde je absoluut bij ‘de Groten’. Daar hoorden tal van ongeschreven regels bij.
Ik werd er doodmoe van en toch legde ik ze niet altijd naast me neer. Soms deed ik zelfs een beetje alsof ik ook Groot was.
Ik was dit schooljaar van klas veranderd. Het groepje waar ik vorig jaar min of meer bij hoorde, had zich dit jaar gesloten. Ze duldden geen buitenstaanders, je moest elke ademstoot van elkaar meemaken. Alleen tijdens de pauze mee-ademen met de groep was niet genoeg.
In mijn nieuwe klas zaten vooral jongens. Dat waren nog eens echte kinderen. Soms waren hun grofheden zelfs best grappig.
Maar het werden geen vrienden. De paar meisjes die er zaten, herkende je alleen omdat ze Cécile heetten, of Ella. Behalve een meisjesnaam hadden we niets gemeen. Eentje heette er Andrée, om moeilijk te doen. Ik was niet zo wanhopig dat ik met ze probeerde aan te pappen.
∗
Toch was het geen slecht schooljaar geweest. Er was een baby op komst! Het samenraapsel van mensen in ons huis leek bijna op een gezin. We bedachten namen voor een jongen.
“Barend,” vond Pat.
“Len,” dacht Maarten hardop.
“Lasse,” had ik ergens gelezen.
“Hm,” zei Ulrike. “Ik weet het nog niet zo.”
“Jacob, August, Aske, Boris, Bille, Otto, Zeb,” zeiden we.
“Ja, mooi wel, allemaal,” zei Ulrike.
“Lucas,” zei ze zelf, “Lander. Of Linus.” Toen was ze al heel dik.
“Hé, wacht eens, wat zei ik net? Linus? Linus!”
Linus zou het worden. Van zijn naam was ze heel overtuigd.
We schilderden de keuken en de gang opnieuw. Ik had grootse breiplannen. Iedereen was in verwachting.
Ulrike was net veertig geworden en toch had ze er nog nooit zo mooi uitgezien. De buik hing aan haar lichaam als iets wat ze er ‘s-avonds af kon ritsen. Van achteren zag je niet dat ze zwanger was. Haar gezicht gloeide altijd lichtjes, wat bevallige blosjes op haar wangen gaf. Ze zag er bijna moederlijk zacht uit. Ze was zichzelf niet meer.
“Een klein bol lijfje om het midden van mijn leven te vieren, in plaats van erom te treuren,” straalde ze.
Ze betastte haar buik vaak en ook andere handen trok ze soms snel bij zich als er ergens een voetje of een elleboogje te ontdekken viel.
“Dit kind is een cadeautje, iets wat ik er ongevraagd van het leven bij krijg.”
Ulrike kon het goed uitleggen als er bezoek was. Als er geen bezoek was trouwens ook. Toen de buik zichtbaar werd, vroegen hun vrienden zich af wat Ulrike en Pat bezielde. En dat met al zo’n grote dochter en zoon.
“Jullie zijn gewoon jaloers,” haalde ze uit.
De zwangerschap was een ongelukje, maar Ulrike zei altijd dat het hun gelukje was. Die verdomde vruchtbaarheid van haar ook! Dat zowel Maarten, Linus als ik ongelukjes waren, schepte een band, ook al bleef ik het grootste ongeluk.
∗
Sinds Linus geboren was, had ik haar niet meer zo horen praten over hem. Ze gedroeg zich weer meer als een Ulrike dan als een mama. Misschien was ze zelfs nog onvoorspelbaarder dan voorheen.
Een paar weken na de bevalling bracht ze een cadeautje voor me mee. Het was het zoveelste kledingstuk dat ze niet had kunnen laten liggen en waar zij nog te dik voor was. Een onmogelijk korte, bizarre rok van een van haar ontwerpers. Meer een idee dan een rok eigenlijk. Ulrike wilde dat ik mijn benen toonde.
“Je hebt gewoonweg geen voeling met wat sexy is,” zei ze. Ze kon niet geloven dat haar dit overkwam. Als ze nu nog niet wist dat ik alleen broeken droeg.
“Ik wilde je verrassen, Heide. Een kort rokje zou je écht goed staan. Probeer het toch gewoon eens. Die broeken word je toch ooit wel eens beu?”
“Had dan een langere gekocht,” zei ik. “Dan zou ik het nog overwegen, met een broek eronder. Maar een minirok?”
“Een lange rok. Je bent zestien en je wilt een lange rok.” De horror stond op haar gezicht te lezen.
“Ik wil helemaal geen rok. Jij wilt een rok. Waarom draag je hem zelf niet?”
Ulrike zuchtte. “Een liefdesleven, dat is wat jij nodig hebt.”
Ik was het volledig met haar eens. In elke film die ik zag, elk boek dat ik las, elk liedje dat ik hoorde, ging het over de liefde.
Waarom gebeurde er nooit eens wat tussen mij en die liefde?
Elke ochtend dacht ik: vandaag is de dag. Iedereen kwam in aanmerking – althans iedereen die vriendelijk tegen me was, of eigenlijk iedereen die niet onvriendelijk was. Mijn leraar wiskunde, mijn lerares Engels, Justin Timberlake als het moest en als het echt niet anders kon een of andere nerd uit de klas. Ik hield mijn ogen open, zag overal kansen. Ooit zou het toch wel gebeuren?