Linus werd geboren in de lente. Het was niet te geloven hoeveel werk hij ons bezorgde. Ik vroeg me af wat we al die tijd ervoor hadden gedaan. Als Ulrike het me vroeg, hielp ik.
“Toe Heide, haal jij even zijn lapje?”
“Kun jij hem even meenemen naar buiten? Het is echt wandelweer.”
“Bah, liefje, zijn luier moet dringend ververst. Doe jij het snel even?”
Snel, weet je wel.
Ik had niets anders te doen, behalve schoolwerk. In mijn hoofd protesteerde ik wel. Waarom deed ik alles? Ik had toch niet voor een baby gekozen? En Maarten, waarom bleef die buiten schot?
Waarom kwam alles altijd op mijn schouders terecht? Eigenlijk klopte dat niet helemaal. Als ik op school zat, was Ulrike alleen met de baby. Het was niet dat ze er totaal geen oog voor had, maar toen hij in haar zat was ze enthousiaster. Toen kon je hem alleen zien via haar. Nu moest ze lopen voor hem, en snel wat.
Linus krijste tot hij kreeg wat hij wilde: melk, rust, een schone broek of een arm die hem wiegde. Hij wachtte niet even tot ze klaar was met koffie drinken, de krant lezen, in de risotto roeren of haar pony steil föhnen. Dus riep ze mij. Het vervelende was dat je haar niets kon weigeren, alsof zij de baby was. Het was iets met de stand van haar ogen of met haar wenkbrauwen. Je zwichtte gewoon voor Ulrike, zonder dat je het wilde.
Eerst deed ik alles met tegenzin. Maar beetje bij beetje veranderde dat. Ik verraste mezelf: ik was niet zo’n babymens. Toen hij pasgeboren was, stond Linus voor Lelijk, Lastig en Lawaaierig.
Ik had nooit gedacht dat een klein hoopje mens zo’n aardverschuiving teweeg kon brengen. Het hele huis was in de ban van het nieuwe vlees, zelfs tot de meubels aan toe, en dat voor amper vijftig centimeter. Naarmate hij wakkerder werd en meer deed dan slapen en stinken, begon ik mijn taken als oudere zus meer ter harte te nemen. Ik merkte dat hij bepaalde dingen graag had en dat hij dat ook al kon tonen. Meer nog: dat hij dat beter kon tonen dan iedereen die ik tot dan toe had gekend. Bovendien werd hij minder lelijk toen zijn haar begon te groeien.
Niet zomaar haar: het was een voorzichtig kopje ros haar, dat hoogrood oplichtte in bepaalde omstandigheden, in de meeste zelfs misschien. Alleen in het pikdonker was hij niet ros. Zijn haar zorgde ervoor dat ik meer voor hem begon te voelen. Ik hapte nog niet meteen toe, je wist het toch nooit met een product van Ulrike. Ik hield hem wel in de gaten, van heel dichtbij.
∗
Het was naar mij dat Linus voor het eerst hardop lachte. Die eerste tandeloze vettige lach weekte heel wat los. Het geluid en zijn samengeknepen oogjes en het schokken van zijn kleine borstkas, het klopte allemaal. En ik had zitten wachten op De Liefde. Ik lachte omdat hij lachte en dat maakte hem nog meer aan het lachen. De bal was aan het rollen, het ging met een razende vaart. Zijn lach zei me: hé maatje, jij bent zó grappig. Jij en alleen jij. Ik kreeg een kick van de totale overgave in zijn ogen. Hé maatje, dacht ik, jij bent zó lief. Jij en alleen jij.
Er was die dag een uitzonderlijk mooie zonsondergang, zelfs vanuit onze tuin waar de muren en hagen het zicht op de zon benamen. Linus lag languit op mijn schoot met het porseleinwitte kopje van een kind in diepe slaap. Ik zag de lucht van kleur veranderen, van babyblauw naar purperrood, alsof de kleur uit zijn wangen in de lucht was getrokken. Ik bleef naar hem kijken tot het helemaal donker was. Toen nam ik hem mee naar mijn eigen kamer.
∗
Vanaf dat moment liet ik me volledig leiden door Linus. Alles moest wijken voor zijn ritme. Niet dat er veel hoefde te wijken, ik zat gewoon thuis en had zeeën van tijd op te vullen. Ik ging dit jaar niet op sportkamp, en nam geen vakantiebaantje. Met een baby in huis kwam dit natuurlijk goed uit. Ulrike en Pat hadden verdacht weinig aangedrongen. Houden wij haar toch gewoon in huis.
Zachtjesaan werd het mijn baby. Mijn kamer lag vol luiers, fopspeentjes, zinkzalf, tetradoekjes, knuffels, rompertjes en babyolie.
Ik praatte steeds vaker hardop. Soms was het best lastig om in mijn dooie eentje voor een baby te zorgen. Als ik een wanhopig moment had, kon het helpen om te blijven praten. Zolang ik kon praten, schreeuwde ik niet. Als om mezelf en hem moed in te spreken, herhaalde ik alles wat ik zei. Zo kwam ik pampercrisissen vlekkeloos door. Nou nee, niet vlekkeloos, maar toch zo goed als.
∗
“Het is een echt moedertje,” zeiden Ulrike en Pat als er vrienden op bezoek kwamen.
“Een gratis kindje hebben wij hier: wel de lusten en niet de lasten.” Iedereen knikte goedkeurend en vertederd in mijn richting. Wat een dochter! Ik zag geen fronsende blikken.
“Zestien al!”
“Wat zijn je plannen?”
“Wat wil je worden?”
“Waar ben je mee bezig?”
Allemaal vragen die er niet meer toe deden. Ze werden me ook minder gesteld of misschien hoorde ik ze niet. Ik zorgde voor Linus. Flesje, dutje op mijn buik, wandeling, onverklaarbare krijsbui, knuffel, verse luier, badje, flesje, uitkleden, liedje zingen, aankleden, huilbui, verse luier, zo vulden we de dagen. Bij alles wat we deden, keek hij in mijn ogen en dan kronkelde er iets in mijn buik. Alsof hij in me keek en me daar even kietelde met zijn ogen. Ik keek terug. Hij bleef kijken en ik bleef kijken.
Zoals in dat spelletje: wie het eerst wegkijkt, verliest. Maar wij wonnen, allebei.