La familie

Het was uitgerekend de Snor die ik het eerst zag toen ik weer bijkwam. Ik lag om de wc-pot heen gedrapeerd en snapte er helemaal niets van toen ik iemand zachtjes ‘Geid, Geid’ hoorde zeggen.

Ça va?

Ik keek hem lang aan en bracht zo traag mijn hersenen op gang.

Zelfs met mijn ogen knipperen ging langzaam. Hij gaf me de tijd, al vroeg hij me wel nog een paar keer “ça va, Geid, ça va?” Via zijn onredelijk grote snor sijpelde alles van de afgelopen dagen naar binnen: Jean-Pierre, Hotel de la Paix, Dragana, Linus.

Linus!

On te cherche partout. Tes parents sont là.” Mijn brein liet het weer afweten. Mijn ouders? In het hotel? Precies op het moment dat ik Linus kwijt was? Ik was net overeind gekrabbeld, maar bij dit nieuws moest ik meteen weer gaan zitten. Ik hoorde geroezemoes op de gang en even later stond ik oog in oog met Ulrike. Of beter: zij torende in al haar glorie boven me uit. Het weerzien was niet zoals ik het me had voorgesteld.

“Heike, Heike, Heike toch,” stamelde ze. Ze hield één hand voor haar mond terwijl ze sprak.

Een aantal dingen vond ik vreemd.

Ze vroeg niet meteen naar Linus.

Ze leek niet écht in paniek te zijn.

Ze herhaalde heel lief en berouwvol haar koosnaam voor mij.

Ze haalde haar meest zuivere blik voor me boven. Er was niets gespeelds aan, ik zag Ulrike zoals ze echt was. Ik was bijna blij dat ze daar stond. Dit was mijn moeder, ze kwam me redden.

Toen ik me uiteindelijk kon losrukken van haar blik zag ik dat Pat, Linus én Dragana ook naar me stonden te kijken. Niemand wilde iets missen. Linus sprong bijna uit Pats armen toen hij me zag en onmiddellijk daarop leken de tranen wel uit mijn ogen te springen in plaats van ingetogen te rollen. De traanklieren van de anderen werden erdoor aangestoken. Iedereen lachte ook, door de tranen heen. De kwijldraden aan Linus’ kin waren langer dan anders. Alleen de Snor bleef droog.

Linus was blijkbaar snel wakker geworden en Dragana had hem bij zich in de receptie genomen. Toen Ulrike en Pat het hotel binnenliepen, was er geen ontkennen aan: hun dochter was hier. Dragana herkende Ulrike meteen, hoewel ik niet had beschreven hoe ze eruitzag. Samen waren ze me gaan zoeken. Dragana dacht dat ze me in de richting van het parkje had zien gaan.

Ze wilde vooral de indruk geven dat alles heel goed van tevoren was afgesproken. Ze gaf de Snor snel nog de opdracht om even om de andere hoek te gaan kijken. Vandaar dat er niemand te zien was toen ik terugkwam. Het was allemaal een kwestie van minuten, maar dat was genoeg geweest om aan mijn paniek te bezwijken. Eerst was ik alleen maar blij dat Linus terecht was.

Maar toen Dragana me vastpakte en ‘ma petite en ‘ma pauvré zei, voelde ik een even grote opluchting omdat ze toch geen enge kidnapster bleek. Ze had een groot hart en warme handen, meer niet.

Dragana loodste ons naar de ontbijtzaal en liet ons plaatsnemen aan de grote tafel. Ze zette kopjes op tafel op haar omslachtige wijze: met meer lawaai en heen- en weergeloop dan nodig was.

Naast Ulrike leek ze wel een dwerg. Het maakte niet al te veel verschil of ze nu overeind stond of zat en haar hoofd was te groot voor haar korte lijfje. Terwijl het bij Ulrike een en al gulden snede was.

Nu ik niet meer alleen Ulrikes ogen zag, maar ook de perfecte rest, dacht ik weer aan de omhelzing en aan Ian.

“Hoe hebben jullie ons gevonden?” vroeg ik.

Pat nam het woord. Hij werd constant onderbroken door Dragana, die vijf keer ‘voilà’ zei bij elk kopje dat ze inschonk. Ze zei het langgerekt en luider dan gebruikelijk, als om de gemoederen te bedaren nog vóór er van oververhitting sprake was. Een kopje dampend hete Draganakoffie, pure troost in eenvoudige witte kopjes, mat van de vele afwasbeurten. De Snor nam zijn kopje van tafel en vertrok.

“We zijn gewoon hiernaartoe gereden, Heide. Het had lang genoeg geduurd.”

Ik zweeg.

“Wat dacht je dan? Na je telefoontje gisteren waren we er allebei zeker van dat je naar huis zou komen. Zo goed kenden we je toch wel. Je had het me beloofd. Maar je kwam niet.”

Pat zijn stem klonk harder dan ik gewend was. Ik had niets beloofd.

“Het was al laat toen we dat inzagen. Ik wilde het niet geloven, het was je moeder die me verplichtte om in de auto te stappen en hiernaartoe te rijden. We wisten van oma Piek dat je een hotel zou zoeken. Bij het eerste hotel al beseften we dat het geen zin had ‘s-nachts. Een nachtwaker die nauwelijks Frans sprak, wist van niets. Het zou nergens toe leiden om midden in de nacht hotels te gaan doorzoeken. Als je alleen was geweest, hadden we dat wel gedaan, wees daar maar zeker van. Maar met Linus? Nee.”

Pats pauzes werden langer en langer. Hij zag er moe uit. Hij keek in zijn kopje terwijl hij praatte. Ik had er plotseling heel erg spijt van dat ik hem zo had teleurgesteld.

“In het tweede hotel waar we bot vingen, zijn we toen maar ingecheckt. We hebben weer een nacht volgepraat. Toen het licht werd, zijn we meteen gaan zoeken. Het heeft nog eventjes geduurd, maar kijk, hier zitten we dan toch. Een familiehotel, zeiden ze in het Bureau de Tourisme.” Hij lachte schamper.

Dragana knikte. “Familie”, zei ze, “hotel.”

Pat deed alsof ze er niet was. Hij was kwaad. “Als er iets was gebeurd met Linus, of met jou…” Zijn stem viel weg.

Niemand zei iets. Ulrike maakte zijn zin niet af. “Ik had het mezelf nooit vergeven. Nooit!”

Chocolats?” vroeg Dragana. Ze ging nog eens rond met het schaaltje zoetigheden. De verandering van toon was haar niet ontgaan. De Snor kwam haar halen toen we er nog lang niet uit waren wat er verder moest gebeuren. Ze ging meteen mee.

“Jullie blijven een nachtje hier,” zei ze nog. “Samen, ja.”

Op sommige momenten kende Dragana geen vraagtekens. Op Ulrike en Pat had ze dezelfde uitwerking als op mij. Je deed gewoon wat ze zei. Ulrike en Pat waren het erover eens dat het beter was om niets te overhaasten en inderdaad te overnachten in het hotel. Ze deden alsof het hun eigen beslissing was.

“Ah, la familie,” zei Dragana zonder te schertsen toen we ons aanmeldden bij de receptie. Ze schreef de gegevens van Ulrikes identiteitskaart netjes over op een boekingsformulier.

“Voor de verzekering,” zei ze verontschuldigend.

Mijn identiteitskaart had ik nooit hoeven tonen. Jean-Pierre had lak aan formaliteiten.

Daarna wees ze ons hun kamer. Die lag naast die van mij en Linus.

‘s-Avonds gingen we pizza eten. Meer dan een half-uur hadden we daar niet voor nodig. We zaten wat onwennig bij elkaar. Linus zat bij Pat op schoot. We zochten veilige onderwerpen om over te praten. Maarten was er zo een.

“Maarten is al aan zijn derde kamp bezig,” zei Pat. “Watersporten. Ik hoop dat het hem bevalt.”

Ik knikte, probeerde geïnteresseerd te kijken.

“Hij heeft een vriendinnetje. Er is een kaartje gekomen voor hem, van een meisje van scouting. Lieve of zo. Ze klinkt smoorverliefd.”

“Liv,” zei Ulrike, “niet Lieve. Dat blonde dingetje, je kent haar wel als je haar ziet.”

Hun pizza kregen ze niet op, ze waren te moe om te eten. De restjes schoven ze op mijn bord. Ik at alles op, tot de laatste kruimel, ook al lust ik geen ansjovis en waren de stukken al koud.

Als ik at, viel het minder op dat ik niets zei.

Om half-negen al gingen we slapen. Pat kwam nog even bij me op de kamer.

“Hé meidje,” zei hij zachtjes. “Zal het lukken zo? Hij kan best bij ons slapen.”

Hij keek toe hoe ik Linus een verse luier om deed. Daarna nam hij hem van het bed en legde hem in het spijlenbedje.

“Je bent een lieve zus,” zei hij. “Weet je dat?”

Ik haalde mijn schouders op.

“Wat je hebt gedaan is totaal onverantwoord en ik ben eigenlijk nog altijd razend op je. Verdomme Heide, als je eens wist hoe ongerust ik ben geweest.” Hij streek door zijn haar en kwam naast me op het bed zitten. Toen liet hij zijn handen vallen.

“En toch ben je een lieve zus. Daar kan ik niet omheen. Linus boft maar.”

Ik liet de tranen maar komen. Pat pakte me vast. We zaten heel ongemakkelijk, maar dat gaf niets. We hoorden hoe de deur open en dicht ging en hoe Linus onze aandacht probeerde te trekken, maar ik hield mijn ogen dicht.