Action Man

De dag dat Bruno thuiskwam, liep Dragana nog meer heen en weer dan ze anders al deed. Ze was zenuwachtig. Ze herhaalde zijn naam tot honderd keer toe: “Brunó, Brunó,” met de nadruk op de laatste lettergreep. Ze lachte samenzweerderig naar mij, alsof hij haar geheime minnaar was in plaats van haar zoon. De lichtjes in haar donkerbruine ogen dansten op de maat van haar refrein: Brunó, Brunó! Na een halve dag werd ook ik meegesleurd: Brunó, Brunó, ging het door mijn hoofd terwijl ik de donsdekens gladstreek en de minibars controleerde.

Hola, guapo, qué tal,” oefende ze. Ze had een Spaans koppel in het hotel om een passende openingszin gevraagd. Als mijn moeder mij zo had verwelkomd, zou ik gewoon zonder iets te zeggen naar mijn kamer lopen. Maar Dragana was mijn moeder niet.

Toen Bruno eindelijk met pak en zak de hotellobby binnenstapte en hij zijn moeder gekke Spaanse zinnetjes hoorde zeggen, vloog hij in haar armen.

Mi amor!” riep hij. Ze omhelsden elkaar uitbundig, pakten elkaar bij de ellebogen vast om eens goed naar de ander te kijken en lachten zonder gêne en zonder ophouden. Bruno moest zich een beetje bukken om bij haar te komen en Dragana werd een schattig, klein meisje in zijn armen. Ze gingen volledig op in het weerzien. Ik droop stilletjes af, Dragana merkte het niet eens.

Op mijn kamer dacht ik maar aan één ding: aan Bruno’s armen. Die waren bijna even mollig als die van Dragana en toch heel erg aantrekkelijk. Mijn blik werd ernaartoe gezogen, terwijl ik het anders niet zo had op mollige armen bij jongens van mijn leeftijd. Het was ronduit moedig dat hij in zijn korte mouwen rond durfde te lopen. Hij had kuiltjes in zijn armen.

Na een paar minuten riep Dragana me, luid en dwingend.

Ik ging terug naar de lobby en schudde voor het eerst de hand van Bruno. Hij keek eerst wat afwezig naar me. Wie was ik nu ook alweer? De zoveelste hotelgast die het zoontje moest komen bewonderen van zijn trotse moeder? Nadat hij mijn hand had losgelaten, veranderde zijn blik. Ik was dat vreemde meisje uit de verhalen van zijn moeder. Hij keek onbeschaamd, wat niet vanzelfsprekend was voor een jongen van zestien die bovendien niet al te slank gebouwd was.

“Heide, c’est la même chose que weide, non?” vroeg hij lachend.

Hij sprak wat Nederlands omdat hij naar een Vlaamse school ging, maar het was van dat schattige nep-Nederlands waar je helemaal van smolt. Verder stoorde ik me aan zowat alles aan hem. Hij droeg bootschoenen met leren vetertjes terwijl er in de verste verte geen water te bespeuren was. Erg genoeg om bij ons buitengesloten te worden voor de rest van je schoolleven.

En een lichtgroen polohemdje met boordjes die zijn armen afknelden. Een broek met een plooi. Ik ging er heel erg van uit dat dit zijn uniform was, er stond in elk geval een schildje op zijn polo. Dragana bekeek hem trots en pakte hem zo om de anderhalve seconde nog eens stevig vast. Hij liet het gebeuren en lachte naar mij, als om te zeggen: “Moeders!”

Bruno kwam die eerste dagen af en toe een praatje maken, terwijl ik aan het werk was. Hij begon tijd door te brengen in de receptie, op de tafel waaraan ik zat, zijn kloeke bovenbenen ter hoogte van mijn gezicht. Hij maakte grapjes over de klanten. Er logeerde een vrouw die altijd te veel kleren aanhad. Een Schotse rok, twee truien en een veel te lange sjaal, alsof het er tegelijk winter én een opvangtehuis voor daklozen was.

“Opgelet. De Schotten vallen binnen,” zei Bruno. “Verstop de whisky.” Hij kroop onder de balie.

Ik stond haar te woord van achter de balie terwijl Bruno zijn schouder tegen mijn blote knie duwde. Ik had een groen jurkje van Ulrike aan. Het was van een stretchstof, met een V-vormig patroon in zilverdraad, al leek het hier en daar meer op een U bij mij. Mijn spijkerbroek zat in de was.

Dragana berispte ons als ze merkte dat we haar gasten uitlachten. Ik kreeg soms al de slappe lach nog voor Bruno iets had gezegd. Hij liet me af en toe heel eventjes vergeten dat Linus bestond. Hij zong mee met Piaf.

T’as quinze ans j’ai quinze ans

A nous deux ça fait trente

A trente ans on n ‘estplus des enfants

On a bien Ie droit de travailler

On a bien celui de s’embrasser

Plus tard il sera trop tard

Notre vie c’est maintenant

Embrasse-moi

Hij liet de r’en zodanig rollen dat ook Piaf grappig werd.

De derde avond nam hij me mee naar de kermis. Dragana ging ook mee, tot aan de schietkraam, en voor haar schoot hij zó raak dat ze een beest van de allergrootste pluchebeestenrij mocht uitkiezen. En óf hij daarmee scoorde bij zijn moeder. Als wij vroeger naar de kermis gingen, liepen we altijd met een grote boog om de schietkraam heen. Dragana klapte in haar handen toen de kermiskramer de gigantische, paars-gele vogel loshaakte.

Met haar geschoten wild was ze verplicht om meteen terug naar huis te gaan: hij was te groot om mee rond te lopen. Bruno troonde me mee naar de botsauto’s, kocht ineens een tienrittenkaart en nam me bij de hand terwijl we tussen de nog traag rijdende wagentjes door naar het onze trippelden. Met zijn arm losjes op de stoelleuning reden we rondjes en botsten we zo nu en dan, zoals je dat deed met botsauto’s. Het bijzondere was dat ik het leuk vond. Bij elke rubberen knal van het karretje werd mijn gebruikelijke houterigheid uit mij geslagen. Toen we wankel van het botsplatfbrm stapten, voelde ik geen grond meer onder mijn voeten.

We gingen heel stilletjes weer het hotel binnen. We slopen als gangsters door de gangen, met onze rug tegen de muur voor als de vijand ons van achteren zou besluipen. “Action Man!” fluisterde hij met zijn ogen groot en alert, en “Exoforce!” Het sloeg nergens op en het was slecht Engels, maar ik ging er helemaal in mee. Toen we bij mijn kamer waren, viel hij ze binnen op Bondwijze. Hij trapte de deur in nadat hij ze eerst op een kier had gezet, maar ze sloeg wel keihard tegen de muur. Daar kregen we allebei de slappe lach van. Hij luisterde op de gang of iemand ons had gehoord en zei toen plots “Attention!” waarop we samen onder de dekens van mijn bed doken. Toen lagen we stil en keken elkaar aan. Als hij lachte, gleden zijn lippen mooi over zijn tanden. Eerst kuste hij mijn vingertoppen, één voor één.

Ze roken naar het vet van de oliebollen. “Vetzakkerij,” fluisterde hij als een lief woordje in mijn oor, om me te laten zien hoe goed hij naar me geluisterd had daarnet bij de oliebollenkraam.

“Bravo,” fluisterde ik terug als tegen een gretig kind en toen kusten we elkaar al glimlachend. Dat ging moeilijk, dus lieten we de glimlach achterwege en kusten nog wat verder. Dat ging veel beter. Naast mollige armen had hij ook een volle mond. Ik ging slapen met tintelende, blauwe lippen en een beneveld hoofd.

Zo begon het.

De tweede avond dat we kusten, begon Bruno’s buik geluiden te maken. Eerst lachten we er allebei om, maar toen het niet ophield, vond hij het vervelend.

“Mijn ingewanden werken me hier naar buiten,” zei hij. “Terwijl ik net wilde blijven liggen.”

Ik vond die geluiden alleen maar grappig. Zijn binnenkant sprak nu al tegen me en we hadden nog maar twee keer gekust.

Elke avond kwam hij nog wat bij me op bed liggen. Op bed mocht van Dragana, in bed niet. De kamerdeur moest ook open blijven. Ze zag erop toe dat we niet de hele nacht samen waren. Dragana riep hem naar beneden als het te lang duurde.

Assez de bébés pour l’instant,” had ze tegen Bruno gezegd, maar ik hoorde het ook.

Bruno geneerde zich totaal niet voor zijn ouders. We gaven elkaar soms een kus waar ze bij zaten. Als we aten, zaten we soms hand in hand. We hielden ze onder tafel, maar je zag het toch aan de V die onze armen maakten.

Les amoureux, zeiden ze als ze het over ons hadden. Zoals in Où sont les amoureux?”

Overdag werkte ik in het hotel. Dragana meende het wel met die vakantiebaan. ‘s-Ochtends kreeg ik van haar te horen wat er van mij werd verwacht. Ze was strenger dan ik had gedacht. Ik kreeg wel af en toe vrijaf omdat Bruno haar helemaal inpalmde met zijn plannetjes voor ons. We gingen nog eens naar de kermis, gingen winkelen (om een bikini voor mij te kopen), gingen zwemmen, naar de film, maar vooral gewoon de stad in. Telkens als ik terugkwam, had Dragana zitten breien in de receptie. De sjaal werd langer en langer.

In de stad gingen we op terrasjes zitten om naar de mensen te kijken. We hielden allebei van de details in de drukte. ‘Zoek de fout’, noemden we ons spelletje. We vonden dezelfde dingen fout, of grappig. Er sprong van alles tevoorschijn waar ik voordien blind voor was geweest. Alsof ik al die tijd naar een 3D-film had zitten kijken zonder het juiste brilletje op.

Bruno wijdde me in in het ‘jongensdom’: wat je over jongens hoort te weten als je er meer mee wilt dan gewoon pingpongen.

Hij toonde me niet alle hoeken van de kamer, ook al had dat gemakkelijk gekund aangezien we in een hotel woonden. We gingen zelfs nooit echt uit de kleren, maar in onze kleren lukte er ook heel wat. Ik zou nooit meer maansverduisteringen op klaarlichte dag beleven, daar was ik absoluut zeker van. Daar hoefde zelfs niet één lichaamsdeel voor ontbloot.

Plotseling was alles eenvoudig in plaats van ingewikkeld.

Dankzij Bruno durfde ik na te denken over Ian. Misschien werd je zoals Ian als het perfecte botten waren die je overeind hielden, dacht ik. Ongenaakbaar. Als hij mollige armen had gehad, was hij nooit zomaar weggekomen met zijn mysterieuze vragen en zijn vage gewauwel over verre reizen. Concrete reisplannen maakte hij overigens nooit.

“Hoeveel tijd kun je inhalen in één zomer?” zei hij als ik vroeg wanneer hij precies vertrok. Ik wist wel beter dan iets als ‘Het is toch een begin’ te antwoorden. De vragen die Ian stelde, hadden geen antwoord nodig. Het bleef gewoon stil. Ik had in de waan geleefd dat er een allesverpletterende kus op zou volgen.

Je zult maar op iemand vallen met hoge jukbeenderen.