Negentien

Laat in de middag belde Gregory Heavenly Travel en vroeg naar Angela, maar ze was niet op haar werk. Ze zat in het donker op het voeteneinde van het bed. Ze zat hand in hand met Christopher uit het raam te kijken naar de nieuwe, witte sneeuwwereld. Ze waren allebei naakt. Christophers sperma droogde op tussen haar benen. Angela praatte over Gregory.

“Ik zal niet zeggen dat ik niet van hem hield, Chris, ik hield wel van hem, maar het was niets vergeleken hiermee.” Christopher drukte haar hand, maar keek haar niet aan. Ze had hem gevraagd dat niet te doen. Ze had hem ook gevraagd niet over hun dode baby te praten.

“Maar ik kan hem niet verlaten.”

“Je kunt nu niet naar huis en naar hem toe,” zei Christopher. “Bel hem op en zeg dat je bij mij gaat wonen, in dit huis.”

“Dat kan niet!” Ze moest bijna lachen.

“We houden toch van elkaar?” Christopher was nu in verwarring. Wat hield haar tegen weg te gaan bij een man van wie ze niet hield en te gaan samenwonen met een man van wie ze wel hield?

“Ja, we houden van elkaar,” antwoordde ze, “maar ik kan toch na een huwelijk van zeventien jaar niet zomaar weglopen?”

Christopher zag het probleem niet. Hij kende Gregory niet en hij wilde hem ook niet kennen. Hij vroeg zich af of hij Angela iets moest vertellen over het voorgevoel dat hij had over zijn dood, dat er misschien geen tijd was voor bezorgdheid om Gregory’s gevoelens. Hij bepaalde zijn aandacht weer bij haar. Ze had het nu over hypotheektermijnen en gezamenlijke spaarrekeningen, pensioenrechten en een vakantie die Gregory en zij voor januari in een hotel op Barbados geboekt hadden. Hij begreep dat hij haar, behalve zichzelf en zijn lichaam, verder vrijwel niets te bieden had.

Angela wist dat ze zat te kakelen, maar ze kon zichzelf er niet van weerhouden te praten over geld en haar financiële verplichtingen, die ze als een onzichtbaar web zag, waarin ze verstrikt zat en dat haar verhinderde te ontsnappen. In haar geest dwaalde ze door de kamers van haar huis, zag ze het comfort en voelde de warmte, de zachte tapijten onder haar voeten, streelde ze het dichte weefsel van de zware gordijnen, de donkere, solide meubelen. Ze had de tuin bewerkt tot een groene lusthof die haar elke zomer weer in verrukking bracht. Hoe kon ze haar wijnrank verlaten, of de zoetgeurende jasmijn die het keukenraam omlijstte?

Ze zag een politieagent aan de deur, die haar het nieuws kwam vertellen. Ze zag zichzelf huilend bij het graf van Gregory. Ze zag zichzelf met Christopher in de tuin aan het ijzeren tafeltje op het terras zitten, met een glaasje wijn in het verflauwende licht.

“Ik kom bij je wonen als hij dood is,” zei ze.

“Dan hoop ik dat hij gauw doodgaat,” zei Christopher. Hij liet haar hand los en begon zich aan te kleden. Het was tijd om de hond uit te laten.