Dokter Parker-Wright was blij dat hij aan de beurt was om de muziek uit te kiezen. Hij vond het geen prettig idee het arme hummeltje te opereren bij vrolijke muziek. Hij koos Bach: de cellosuites. De akoestiek in de operatiekamer was uitstekend. Dat kwam door al die harde oppervlakken. Hij had voor eigen rekening een goede geluidsinstallatie laten aanbrengen. Het maakte het werk, dat voor een groot deel routine was, draaglijk. De bureaucraten die het tegenwoordig voor het zeggen hadden in het ziekenhuis, waren er niet mee ingenomen. Hij had een memo gekregen waarin stond dat dit ‘een precedent schiep’. Hij had gelachen en het naast zijn jaaragenda aan de muur geprikt waarop met rode sterren een gigantisch aantal werkdagen was aangegeven.
Hij wist dat hij werd bewonderd, ja zelfs bemind door zowel zijn ondergeschikten als zijn patiënten. Eén wand in zijn spreekkamer was helemaal bedekt met bedankbriefjes en kindertekeningen. Het was algemeen bekend dat hij graag snoepte. Eén la van de archiefkast lag vol met dozen Engelse drop, zijn lievelings-snoep.
Terwijl de sonore tonen van de cello door de operatiekamer galmden, pakte hij een scalpel en sneed de buik van Storme open. “Gescheurde milt,” zei hij tegen zijn team. “Ik kan dat lelijke ding er voor je uithalen, schatje,” zei hij tegen Storme. “Je zult het niet missen.”
Terwijl hij werkte, neuriede hij met de cello mee. Hij kende iedere noot. Toen het bandje stopte, was het stil, op het geluid van de apparaten na die Storme in leven hielden. Deze keer waren er niet de snedige opmerkingen over en weer die de operaties van dokter Parker-Wright gewoonlijk zo verlevendigden. Hij opende haar schedel en zag een recente bloeding en bloedstolsels op haar hersenen. “Zie je,” zei hij fel tegen Storme, “dat komt er nou van als je uit je bed valt.” Toen hernam hij zich en zei rustig: “Zulke mensen zouden zich niet mogen voortplanten.”
De chirurg in opleiding zei glimlachend: “En ik altijd maar denken dat jij zo progressief en mild was, Jack.”
Dokter Parker-Wright glimlachte terug en zei: “O, dat ben ik ook, behalve op het gebied van de eugenetica. Wat dat betreft zit ik op één lijn met Hitler.”
Later, toen Storme naar de verkoeverkamer was gebracht en dokter Parker-Wright weg was om zijn vrouw te bellen, waren de meningen van zijn team verdeeld tussen enerzijds degenen die zijn opmerking over de eugenetica geloofden en anderzijds degenen die dachten dat het een van zijn beruchte morbide grappen was.
♦
Tamara wilde meteen toen ze haar koffie op had terug naar het ziekenhuis, maar Crackle zag er het nut niet van in daar rond te hangen.
“We kunnen toch niks doen, ofwel soms?” zei hij.
“Nee, dat weet ik, maar ik wil er gewoon zijn, Crack,” zei ze. Ze krabde met de lange duimnagel van haar rechterhand schilfers zwarte lak van haar nagels. Crackle keek geïrriteerd naar haar. Ze zag er niet uit vanavond, dacht hij. Je zag haar puistjes dwars door die witte rotzooi die ze op haar gezicht smeerde. En ze was ook te mager geworden, een gratenpakhuis, op haar buik na.
Vanaf zijn plaats in het café kon hij de gevangenis zien waar Bilko zat, zijn allerbeste vriend op de hele wereld. En als hij de andere kant op keek, zag hij het ziekenhuis waar zijn dochtertje geopereerd werd. Zijn ogen vulden zich met tranen. Nooit ging er iets goed bij hem, nooit lang.
“Zal ik mijn vader bellen om het hem te vertellen?” Tamara had al twintig pence in haar hand.
“Nee.”
“Ik moet het hem vertellen. Hij is gek op haar.”
“Hij zal al wel lam zijn. Ik moet hem niet lam in het ziekenhuis.”
Tamara stopte de twintig pence terug in haar zak.
Crackle staarde in zijn koffiekop en maakte in zijn hoofd een lijstje van zijn problemen.
Hij had een schuld van zevenhonderdvijftig pond bij Neville’s Motors voor een auto die hij na drie dagen in de prak had gereden omdat de remmen hem bij een scherpe bocht in de steek hadden gelaten. Dan nog de gemeentebelastingen. God mocht weten hoeveel dat was. Dan had je nog Kerry, een meid in Nottingham, die beweerde dat hij de vader was van het kind dat ze verwachtte. Maar het kon niet van hem zijn, hij had haar maar twee keer genaaid! Hij had gehoord dat zijn broer naar hem op zoek was en hem de hersens dreigde in te slaan om het geld dat hij geleend had. Verder moest hij op 22 december voor de rechter verschijnen wegens onbevoegd autorijden: geen wegenbelasting betaald, niet verzekerd, wat iedereen deed. Waarom was hij de enige die door de politie werd aangehouden? Hij had die pokkenkar al niet eens meer. Er was nog meer: hij had twee keer een afspraak met zijn reclasseringswerker laten lopen en de sociale dienst zat achter hem aan. Ze waren erachter gekomen dat hij met Tamara samenwoonde. Hij maakte hun brieven niet meer open. Ze lagen op een stapel op de tv bij andere belangrijke papieren, zoals het geboortebewijs van Storme en de loterijbriefjes. En dan was er nog de crack.
Hij was zijn leven beu.
Crackle vroeg zich af wat Bilko op dit moment deed. Zat hij in zijn cel of zat hij lekker te lachen met een paar van zijn maten uit dezelfde vleugel? Crackle was bijna verongelijkt dat hij nooit gevangenisstraf had gekregen. Het was vernederend dienstverlening opgelegd te krijgen. De tuin van een gekkenhuis omspitten was geen echte straf. Hij wilde een mannenstraf. Hij had vroeger een paar rotstreken uitgehaald. Twee weken lang had hij de watertruc toegepast. Hij had oudjes verteld dat hij de watertoevoer in hun badkamer moest afsluiten en dan spullen uit hun slaapkamer gejat. Ze bewaarden hun kostbare spulletjes en hun geld altijd in de la van hun nachtkastje. Die stomme kuttenkoppen verdienden niet beter dan dat het ze werd afgepakt.
Hij had het maar twee weken gedaan, want op de vrijdag van de tweede week was hij door een oude vrouw betrapt. Hij had haar gezegd allebei de kranen in de keuken open te zetten en te wachten tot hij riep dat ze ze weer dicht moest draaien, maar ze had hem in de smiezen gehad en de politie gebeld. Hij had haar aan de telefoon horen schreeuwen, want ze was doof. Ze had op de stoep tegen hem gezegd dat hij luid moest spreken. Het was niet zijn bedoeling geweest haar op de gang neer te slaan; ze stond in de weg. Hij voelde zich rot toen hij haar foto in de krant zag. Haar naam was Iris Knott en ze was vijfentachtig. Crackle kon niet begrijpen hoe haar gezicht zo’n puinhoop was geworden; ze moest ergens tegenaan gevallen zijn. Hij zou nooit een oude dame slaan. Hij was geen beest, zoals in de krant stond. Lager op de pagina, onder een signalement van Crackle, had mevrouw Knott een beroep gedaan op de dief haar haar verlovingsring terug te geven. Ze had hem zevenenzestig jaar gedragen en ze had hem alleen maar afgedaan omdat ze magerder was geworden en ze bang was dat hij van haar vinger zou glijden. Crackle had er serieus over gedacht haar de ring terug te geven, maar hoe moest hij die bij haar krijgen? Hij kon zich haar huisnummer niet herinneren en die ring was toch niets waard, hij had er maar vijftien pond voor gekregen. Ze had hem niet in de la van haar nachtkastje moeten leggen. Oude mensen zouden gewaarschuwd moeten worden. Door de regering, dacht Crackle.
Tamara schoof raspend haar stoel achteruit en stond op. “De twee uur zijn om,” zei ze.
“Zitten,” zei Crackle.
“Crack, alsjeblieft,” zei Tamara. Maar ze ging zitten. Ze wist dat Crackle bij alles de eerste wilde zijn. Hij had haar daarvoor gewaarschuwd toen ze pas met elkaar omgingen. De eerste zijn en het laatste woord hebben.
Terwijl ze op hem wachtte, keek ze uit het raam naar het ziekenhuis. Ze kon het nog net onderscheiden in de vallende sneeuw.
♦
In de gang van het ziekenhuis, bij de kamer waar Storme in een wirwar van buizen en draden lag, werden ze opgewacht door een maatschappelijk werker, Kevin McDuff, en politieagente Billings. Dokter Parker-Wright liet hen allemaal in zijn spreekkamer komen en deelde Crackle en Tamara mee dat naar zijn mening als medicus de verwondingen van Storme niet het gevolg waren van een ongeval.
“Bedoelt u dat wij het gedaan hebben?”
Crackle was verontwaardigd.
“Ik zeg dat iemand het gedaan heeft. Iemand die groter en sterker was dan een kind van veertien maanden. Er zijn twee oude breuken. Wil je de röntgenfoto’s zien?” Hij wachtte niet op antwoord, haalde een foto uit een gele map en plakte die tegen een helverlichte doos aan de muur.
“Deze,” zei hij, wijzend naar een van de röntgenribben van Storme, “moet ze hebben opgelopen toen ze een maand of vier was, en deze,” – hij wees op het bot in haar bovenarm – “een maand of drie later. Ze moet behoorlijk veel pijn hebben gehad. Ze zal zeker gehuild hebben…” Hij keek van Crackle naar Tamara en wachtte.
“Ze huilde wel veel,” zei Tamara. “Ik gaf haar altijd Calpol.”
“De vriend van alle moeders,” zei dokter Parker-Wright spottend. Kevin McDuff knikte instemmend. “Calpol is een vloeibaar kalmerend middel,” legde hij agente Billings uit, van wie hij, gezien haar strakke kaak, aannam dat ze geen kinderen had. “We merken meer dan eens dat onze moeders het hun kleintjes stiekem toedienen.”
Maar zij zei: “Ik weet alles van Calpol. Ik heb het zelf gebruikt toen de mijne tandjes moesten krijgen.”
“En wat gaat er nou gebeuren?” vroeg Crackle.
Dokter Parker-Wright zei: “Als behandelend arts van Storme geef ik meneer McDuff en agente Billings officieel het advies u en uw partner onder geen voorwaarde bij Storme toe te laten zolang ze in dit ziekenhuis onder mijn behandeling is.”
Crackle schreeuwde: “Dat mag u niet doen!”
Dokter Parker-Wright vervolgde: “Het kind is er erg slecht aan toe en op dit moment vecht ze zelfs voor haar leven.”
“Ik hou van de grond waar dat kind op loopt,” zei Crackle. Hij had alweer tranen in zijn ogen. Nu mocht hij van die klootzakken zijn kind niet zien.
Tamara zei: “Ik heb haar nooit hard geslagen, alleen maar een tikje als ze stout was, als ze aan de elektrische…” Haar stem zakte weg tot huilerige onverstaanbaarheid.
“Wie heeft het gedaan, Tamara?” vroeg agente Billings. “Als jij het niet was, wie dan wel?”
Tamara legde haar hoofd op het bureau van dokter Parker-Wright, sloot haar ogen en hield haar handen over haar oren. Het erge, waarvan ze altijd had geweten dat het een keer zou komen, was gekomen.