De Nieuwe Kerk staat in het centrum van Amsterdam, op enkele tientallen meters van het Koninklijk Paleis op de Dam. Kerkdiensten worden er nog nauwelijks gehouden: daarvoor ligt de kerk te dichtbij een van ‘s werelds grootste vrijplaatsen, het Monument op de Dam. De gewijde sfeer heeft plaats gemaakt voor werelds vermaak als exposities en conferenties. Drommen mensen schuifelen nu door de kerk en ‘s zomers, als het toeristenseizoen op zijn hoogtepunt is, zit het aanpalende terras bomvol.
De Nieuwe Kerk is een ontmoetingsplaats. Met een zekere regelmaat wordt het Nieuwe Kafé, gevestigd in de voormalige pastorie, bezocht door een groep vrouwen die de pensioengerechtigde leeftijd al lang zijn gepasseerd. Ze onderscheiden zich op het eerste gezicht niet van de andere bezoekers, praten over hun kinderen en kleinkinderen, over de laatste televisieprogramma’s of over politiek. Maar dat is niet wat hen bindt. Dat is het verleden, in het bijzonder een dramatische gebeurtenis in de geschiedenis van kamp Vught. Een gebeurtenis die zich ogenschijnlijk afspeelt op de achtergrond van hun leven, maar in werkelijkheid hun leven bepaalt. Ze weten het van elkaar, ze hoeven er niet per se over te praten. Het is een ‘bekend geheim’, te gênant voor woorden. Een enkele keer wordt het boek van het verleden opengeslagen en dan komt ook die zwarte bladzijde weer boven, de nacht die de geschiedenis zou ingaan als de bunkernacht. Ze praten er liever niet over. Maar soms kan het niet anders. Dan dringen de herinneringen zich op en wordt de boze droom weer werkelijkheid. Want of ze het willen of niet, hun bestaan is door vele draden verbonden met dat verleden. En dat bizarre gemeenschappelijke verleden maakte hen vrienden voor het leven. Voor hen bestaat de geschiedenis uit twee episoden: die van voor en van na de bunker.
Als de vrouwen spreken over ‘de nacht’ dan hebben ze het over de nacht van 15 op 16 januari 1944. Een winternacht die de warmste en vooral langste uit hun leven zou worden. Een nacht die haast met geen pen te beschrijven is.
Wat gebeurde er die nacht? Hoe kan het dat deze nacht een halve eeuw later nog steeds hun gemoederen beheerst?
De hoofdverantwoordelijke voor de macabere gebeurtenissen in die bewuste nacht was kampcommandant Adam Grünewald. Hij gaf op een zaterdagmiddag zijn ondergeschikte Suze Arts, een Nederlandse SS-Aufseherin, opdracht 91 vrouwen af te voeren naar de bunker, een gevangenis binnen kamp Vught, die nog maar net was afgebouwd. Suze Arts voerde haar taak met tegenzin uit. Ze had eigenlijk verlof en zag haar vrije weekend in rook opgaan. Chagrijnig, vloekend leidde ze de vrouwelijke gevangenen naar de bunker. Daar stond Grünewald inmiddels met zijn secondanten om de vrouwen de cel in te jagen. Ze hadden muiterij gepleegd, vond hij, door een Duitse gevangene kaal te scheren. En hij zou ze wel even een lesje leren. Met straffe hand leidde hij de vrouwen in de cellen. Zonder protest, giechelend lieten ze zich opsluiten. Wisten zij veel... Toen ze goed en wel doordrongen waren van zijn satanisch plan, begonnen ze luidkeels te protesteren. Precies 74 vrouwen zaten er nu in een cel van ongeveer twee bij vier meter. De overige 17 werden in de belendende cel opgesloten.
De deuren gingen dicht en de hele nacht lang zouden ze dat blijven. Toen ze de volgende dag door het kamppersoneel werden geopend, tekenden de gevolgen van het drama zich in zijn volle omvang af: tien doden, enkele tientallen bewustelozen, krankzinnigen.
Op het eerste gezicht geen gebeurtenis, hoe macaber ook, die in die dagen een meer dan gemiddelde aandacht trok. Daarvoor wist men al te veel over het schrikbewind van de Duitsers. Maar juist deze bunkernacht had grote gevolgen.
Onder de Nederlandse bevolking veroorzaakte het afschuw, en onder de bezettingsautoriteiten verwarring, aan het bewind van de kampcommandant zou zelfs een einde komen.
De omvang van de misdaad en de woede hierover deden het bunkerdrama uitgroeien tot een van de Duitse wandaden die in de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog symbool zijn geworden voor de terreur van het naziregime.
Een menselijke ravage was het toen de gevangenen hun cel mochten verlaten, als ze dat tenminste konden, zoals een van de overlevenden het omschrijft. Ze heet Tineke Wibaut-Guilonard − zeventig jaar oud, fors, actief, een gedreven vrouw. Op het eerste gezicht geen vrouw die een zware last uit het verleden met zich meetorst. Ze woont in Amsterdam, in een rustige straat in Oud-Zuid, niet ver van de school die ze in de eerste oorlogsjaren bezocht voor kamp Vught haar leven zou gaan bepalen. Als ze praat over haar kampervaringen zet ze haar betoog vrijwel onafgebroken kracht bij door uit haar archief een document, een brief, een krantenknipsel of een foto tevoorschijn te toveren. Vrijwel alles wat er over het kamp verschijnt en is verschenen, bewaart ze. Vught was niet alleen haar leven; het is haar leven, of ze wil of niet. Met haar maak ik een sprong van een halve eeuw terug in de tijd naar die macabere nacht.