4
‘Waarom wist ik hier niets van?’ Wouters staat midden in de kamer, zijn rood aangelopen hoofd vlak voor Johannes’ zaaikalender. Sla, bonen, wortels, hij gaat ze dit jaar in een andere volgorde zaaien, dat is goed voor de grond en geeft minder kans op ziektes.
Wouters duwt hem de brief onder zijn neus. ‘Donderdagavond. De bus naar de nachtopvang was te laat en een groep bezoekers stond te lang op straat. Een aantal hebben zich misdragen. Er zou zelfs gevochten zijn.’
‘Wie zegt dat?’ Johannes zet een stapje naar achteren.
‘Landa Stevens, die hittepetit van de overkant. Ze heeft hem aan de hele beheerscommissie doorgestuurd.’
‘Het viel allemaal wel mee.’ Hij heeft geen zin er woorden aan vuil te maken. Berry van de beveiliging vertelde de volgende ochtend dat de groep lang bij de halte had moeten wachten. Het was koud, sommigen raakten opgefokt en Abdellah was gaan schreeuwen omdat hij dacht dat die Somaliër, die nieuwe die de hele dag qat kauwt, aan zijn tas zat. Later hadden ze het in de huiskamer besproken. ‘Ik sta te shaken,’ had die nieuwe gezegd, ‘ik moet me vasthouden aan iets, anders val ik.’ Abdellah zat in een hoek en zei niets. Het gaat niet goed met hem, hij vergeet afspraken bij de medische dienst, hij loopt uit de rij voor het eten. Van de snelle jongen die vijftien jaar geleden Franse toeristen naar dealpanden loodste is weinig over.
‘Johannes.’ Wouters verheft zijn stem.
‘Wat zal ik zeggen? De nieuwe chauffeur kent de route nog niet zo goed. Woensdag was de bus later omdat de brug openstond, donderdag regende het. De beveiliging heeft de onrust in de kiem gesmoord.’
‘Is er een rapportage van?’
‘Als het goed is wel.’ De jongens van de beveiliging houden niet zo van schrijven.
‘Die vrouw verzint elke keer wat nieuws.’ Wouters vouwt de brief dicht en zucht.
‘Het waait wel over.’ Op Johannes’ beeldscherm vliegen ufoachtige figuren. Hij is nog niet begonnen aan de weekschema’s en heeft zo alweer stafoverleg.
‘Ik ga het de commissie maar weer eens uitleggen. Ons protocol bij conflictsituaties, de nieuwe chauffeur. Per e-mail, dan hebben ze het voor de vergadering, zwart-op-wit.’ Wouters schudt zijn hoofd. ‘Als je me in het weekend even had gebeld, had ik heel wat gedoe voor kunnen zijn. Nog voor ik de post heb aangeraakt, belt onze contactambtenaar. Ik had geen idee waar hij het over had.’
‘Het spijt me.’
‘Goed, ik zorg dat die e-mail er over tien minuten uit is, dan hebben ze ons standpunt vast. Excuses erbij. Klaar. Nu we het toch over vanavond hebben: er komen vrienden bij ons eten. Ze wonen in de Dordogne en zijn bijna nooit in Nederland. Aangezien jij er vorige week was, lijkt het mij beter als jij naar de vergadering gaat en de vragen beantwoordt. Oké?’
Johannes knikt.
‘Kom je zo even de stukken bij me ophalen?’
Hij kijkt naar de modder op de vloer van zijn kantoor. Hij moet zijn schoenen beter schoonmaken. Of klompen dragen, net als vroeger.
‘Johannes!’
‘Johannes!’, de stem van zijn moeder, ‘dromer.’ Ze vouwde het boek waarin hij zat te bladeren dicht en duwde hem de buitenlucht in. Het blauwe omslag van de Kleine Winkler Prins, met W en P in goud, alleen aan tafel mocht hij hem lezen. Alles stond erin. Een jaar of tien later, toen hij begon te zoeken naar de drijfveren van mensen en zich begon af te vragen waarom ze elkaar links laten liggen en zelden een ander oprapen, bood de encyclopedie die zijn vader voor hem en zijn zus en broers had gekocht, geen antwoorden.
‘Ja, ik kom,’ zegt hij.
‘Fijn. Aan de slag. En doe me een lol, breng jij de bezoekers op de hoogte van dit schrijven? Ze moeten uitkijken wat ze doen. We moeten geen heibel met de buurt krijgen. Er hoeft maar iets mis te gaan en de tent gaat hier dicht.’ De waterig blauwe ogen van Wouters, hij is een vis, glibberig de weg van de minste weerstand zoekend.
Als hij de kamer uit is, gaat Johannes voor het raam staan. Als ze hier weg moeten zullen ze geen verse sla meer eten, of puree van eigen aardappels. Veel bezoekers zullen hun schouders ophalen, zij hebben wel wat anders aan hun hoofd dan groente uit eigen tuin. ‘Het zijn net kakkerlakken,’ had Jos de Palm van de Volkspartij in de gemeenteraad gezegd, ‘van het onuitroeibare soort.’ Nog geen twee maanden op deze locatie en die De Palm had al een motie ingediend over de vergoeding die de bezoekers kregen voor hun deelname aan de activiteiten: Misstanden bij Smallenburg. Zijn voorstel om die af te schaffen werd afgewezen, maar de toon was gezet.
Johannes pakt zijn brood uit zijn tas, zet de deur open en gaat op de drempel zitten. De laatste aardperen rooien, de stugge resten eruit trekken, de grond bemesten, de voorjaarszon voelen, de problemen met de gemeente, de beheerscommissie, ‘de boze buitenwereld,’ zoals zijn moeder tegen hem zei – en dan lachte ze – uit zijn gedachten bannen.
Een paar spreeuwen komen aangehipt. Eentje nadert de neuzen van zijn schoenen, zijn gespikkelde veren glanzen. Schichtig beweegt hij zijn kop en pikt dan snel de kruimels van de grond.