6

Als Johannes zijn fiets in de stalling van de gemeente zet, zwenkt de camera in de hoek naar hem toe. In het gebouw registreert iemand hoe hij zijn tas uit zijn fiets­tas haalt, zijn fiets op slot zet en het sleuteltje in zijn jaszak steekt. Dat je pas mens bent als je door een ander wordt waargenomen, zoals hij tijdens zijn studie ooit las, heeft met al het cameratoezicht een nieuwe betekenis gekregen. Wie was die ander nog, op zo’n klein scherm? Wanneer neem je iemand waar, zie je hem of haar echt? Dat kan alleen in een gesprek, door hem of haar in de ogen te kijken. Of ook door afstand te nemen en de persoon binnen een groter verband te beschouwen? Tijd, plek en omstandigheden. Als die beveiligers naar hem kijken, wie zien ze dan? Stoffen tas, regenjack met grote zakken, flinke handen, het vermoeide, magere gezicht van een oude man. Waar letten ze op? Wat maakt verdacht?

Met tegenzin gaat hij naar binnen. Eigenlijk heeft hij op maandagavond koorrepetitie. Die is heilig, daar zou niets tussenkomen – dit jaar is hij bijna niet geweest, elk uur is voor de opvang en de tuin. Het is dat het koor weinig tenoren heeft, anders was hij er allang uit gezet.

Achter de receptie zit een potige vrouw met paars haar, de punten witgeverfd. Met koele blik controleert ze zijn paspoort. Naam, nationaliteit, geboorteplaats, wat zegt het haar precies? Ze geeft hem een pasje om de poortjes te openen.

In de vergaderzaal op de tweede zitten al een stuk of vijftien mensen. Hij herkent buurtbewoners, de eigenaar van het autoverhuurbedrijf en wijkagent Romero. Maar er zijn ook onbekende gezichten, de afdelingen Veiligheid en Sociale Zaken sturen telkens nieuwe ambtenaren. Van Smallenburg is er Berry, gelukkig, die is niet zo snel gek te krijgen, op hun vorige locatie deed hij de beveiliging vaak alleen.

De bezoekers zelf zijn niet vertegenwoordigd. Naar een van de eerste vergaderingen had Johannes Wahid meegenomen. Hij had verteld over zijn leven als uitgeprocedeerde asielzoeker, hoe hij niet terug kon naar Somalië en ook niet in Nederland mocht blijven. Wahid is een kalme jongen, die goed Engels spreekt. Zijn verhaal doet het altijd goed. Over zijn ouders, die in Australië wonen, ook illegaal. Terug naar Mogadishu? Daar wordt niet eens meer op gevlogen. Hij vertelt over zijn wandelingen door de stad, over de rivier, over de grey sky that feels like a blanket. Sinds hij een tablet heeft kijkt hij veel films, die hij illegaal downloadt. Actiefilms met eenzame helden die op de vlucht zijn. Toen Johannes eens dienst had in de nachtopvang, kwam hij erachter dat Wahid de tablet onder zijn trui bewaarde, in een plastic zak die kraakte als hij bewoog. ’s Nachts hield hij hem als een kruik tegen zijn buik.

Johannes gaat zitten en legt z’n vergaderstukken voor zich op tafel.

Voorzitter Urmilla Starke van Veiligheid heet iedereen welkom. De kordate Surinaamse houdt van tempo. In de herfst had ze voorgesteld de vergaderfrequentie terug te brengen tot eens in de twee maanden. Ze moesten oppassen dat de vergaderingen niet te veel over incidenten en wissewasjes gingen. Haar verzoek viel niet goed. Die vrouw van de overkant, Landa Stevens, was woedend opgestaan. Hoe moesten ze dan een vinger aan de pols houden? Ze was hoogzwanger. Haar borsten, de mooie ronde buik, hij had er zijn ogen niet vanaf kunnen houden.

Vandaag zit ze schuin tegenover hem. In een felrode jurk, met in dezelfde kleur gestifte lippen. Toen ze binnenkwam knikte hij, maar zij keek de andere kant op. Misschien vindt ze het moeilijk dat haar brief besproken wordt?

Urmilla vraagt of de toehoorder die vandaag aanwezig is zich wil voorstellen.

‘Mijn naam is Lex Bovenberg.’ Een forse man gaat staan en knoopt zijn geruite jasje dicht. Het spant om zijn buik. ‘Ik zet projecten op in het speelveld van veiligheidsmedewerkers, politie en buurtwachten, en ben benieuwd naar jullie werkwijze. Nadat ik vijftien jaar bij de politie heb gezeten werk ik nu sinds een paar jaar voor mezelf.’

Voor jezelf werken? Johannes draait op zijn stoel. Het lijkt wel een epidemie. Met het grootste deel van de ploeg werkt Johannes al een eeuwigheid, ook met veel van de vrijwilligers. Als je telkens van plek verandert, hoe kan je dan werkelijk iets voor elkaar krijgen? Het gaat erom wat je samen tot stand brengt, wat je doet voor en met anderen. Dat heeft tijd nodig. Nieuwe medewerkers van Smallenburg wisselen vaak. Zij denken in projecten, zien hun werk als iets waarin ze vooruitgang kunnen boeken, ze maken stappenplannen, verzamelen cijfers om successen te meten. Maar in de grafieken van de opvang komen geen vloeiend stijgende lijnen voor. De levens van de bezoekers worden gekenmerkt door onregelmatigheden. Ze overtreden regels, komen te laat en houden zich niet aan afspraken. Ze liegen of stellen de waarheid bij. Ze zijn het even kwijt. Ze zwijgen.

‘Ik word vaak ingehuurd voor het maken van risicoanalyses,’ zegt Bovenberg, ‘met een plannetje van aanpak erbij. Het is belangrijk dat alle partijen het eens zijn over de risico’s. Mensen willen daar weleens verschillend over denken. En dan kan het waardevol zijn dat er een oud-politieman aanwezig is. Wij zijn ervoor opgeleid het hoofd koel te houden en de risico’s scherp te krijgen.’ Glimlachend kijkt hij de tafel rond en veegt zijn blonde lok opzij. ‘Voor jullie heb ik één advies, gratis: betrek de burgers erbij. Vergeet niet aan omwonenden te vragen wat zij als risico’s zien, neem hun gevoelens serieus.’

‘Dat doen we toch al,’ mompelt Johannes.

Landa Stevens schenkt Bovenberg een brede lach. ‘Wat mij opvalt,’ zegt ze, ‘is dat er in deze stad veel rekening wordt gehouden met een paar mensen die er een puinhoop van maken. Zij bepalen de agenda en slokken het geld op, terwijl je naar mijn idee juist moet investeren in de mensen met wie het goed gaat. Van hen moet je het uiteindelijk hebben.’

Johannes kijkt naar buiten. Boven de tegels van de vensterbank is de lucht grijswit. Een koppel duiven scheert voorbij. Veel vogels vliegen met gemak op honderdvijftig meter hoogte, je hebt ganzen die wel zeven kilometer halen, ze laten zich door de luchtstromen dragen.

‘Klopt. Sterker maken wat goed is.’ Bovenberg heeft een harde stem. ‘Gebruikmaken van de kracht van mensen die aan de weg timmeren, als voorbeeld voor de anderen.’

Landa Stevens knikt. ‘Alleen al in deze vergadering hebben we het elke maand over een klein groepje dat zich in de nesten heeft gewerkt en de maatschappij handenvol geld kost, terwijl de hardwerkende burger het zelf moet zien te rooien.’ Haar handen glijden door de lucht als tuinvogeltjes. Naar haar kijken is zoveel makkelijker dan naar haar luisteren. Wouters zou een charmante opmerking plaatsen, of een grapje maken. Johannes heeft dat nooit geleerd. Kijk voor je, zei zijn vader als ze in de kerk waren of samen door het dorp liepen. Anderen niet lastigvallen, vooral meisjes niet. Dat had te maken met het zondige vlees waar de dominee over sprak. Eerst dacht hij dat het over het stukje worst ging dat zijn moeder op zijn bord legde. Een tijdlang durfde hij er nauwelijks van te eten.

Bovenberg lacht naar Landa. ‘Heel goed. Daar heb je een risico te pakken. Je ziet dat de gewone burger vertrekt naar een plek die hij als veiliger ervaart. Wat jullie als commissie kunnen doen, is de vermeende risico’s in de omgeving van de opvang in kaart brengen en daarmee aan de slag gaan. Ik heb daar een paar mooie tools voor ontwikkeld.’

Urmilla Starke kijkt over haar leesbril. ‘Dank voor uw introductie, meneer Bovenberg. Ik had begrepen dat u vooral geïnteresseerd bent in onze praktijk. Welnu, laten we teruggaan naar de agenda. Punt twee, het bankje voor het autoverhuurbedrijf. Tien dagen geleden zat daar een cliënt van Smallenburg. Afspraak is dat zij in een straal van tweehonderd meter niet rondhangen.’

De brief over de bus, daar is hij op voorbereid, maar dit... ‘Ik weet van niks,’ zegt Johannes. ‘Hoe zag hij eruit?’

‘Hij droeg een bril, het was zo’n bekende kop,’ zegt de eigenaar van het autoverhuurbedrijf. ‘Toen er eindelijk iemand van jullie beveiliging kwam, was hij allang weg.’

Vast Charley, die laat zich niets vertellen.

Berry belooft het hoekje van het bankje vaker mee te nemen, maar zegt ook dat hun middelen beperkt zijn. ‘Soms moeten onze surveillanten uit de wijk achter het spoor komen en dat duurt even.’

Het volgende punt gaat over de heg bij de entree, die een deel van het hek verbergt. Een bewoner die in de buurt zijn hond uitlaat, stuurde een e-mail dat hij de heg te hoog vindt, meldt Urmilla. ‘Hij voelt zich onveilig omdat hij niet kan zien of er iemand achter staat.’

‘Ik had begrepen dat de heg juist hoger moest,’ zegt Johannes tegen de eigenaar van het autoverhuurbedrijf.

De man vertrekt geen spier.

‘U wilde meer heg, kijk maar in de notulen,’ zegt Johannes.

Urmilla kijkt hem streng aan. Meebuigen.

‘Ik zet er wel iemand op om hem te snoeien.’

‘Mooi, dan kunnen we door naar het volgende punt. Dames en heren, als het goed is heeft u allemaal de brief ontvangen van de vereniging van eigenaren van Domus Aurea over de overlast bij het vervoer naar de nachtopvang. Vanochtend reageerde de directie van Smallenburg reeds per e-mail, daar heb ik hier een afschrift van. Mevrouw Stevens, wilt u uw klacht nog toelichten?’

Natuurlijk wil Landa Stevens dat. Bijna woordelijk herhaalt ze wat er in de brief staat en gaat dan nog even door.

‘Er werd zo luid geschreeuwd dat ik het op de zevende verdieping kon horen.’

Welja.

‘Een donkere man ging een andere donkere man te lijf.’ Ze weet bijna zeker dat ze een mes door de lucht zag gaan.

Bijna zeker.

‘De beveiliging stond er als wassen beelden bij.’

Urmilla vraagt of er iemand van Smallenburg wil reageren.

Johannes gluurt naar Berry, die voor zich uit blijft staren.

‘Helaas kwam onze nieuwe chauffeur inderdaad twee keer te laat.’ Johannes kijkt de tafel rond, ziet dat de mensen op iets wachten, meer uitleg, meer excuses. ‘De rest staat in de e-mail, als het goed is.’ Wouters is hier zoveel beter in. Hij zou zich uitgebreid excuseren, zeggen dat ze maatregelen hebben genomen, eraan herinneren dat het aantal incidenten blijft dalen en tot slot iedereen uitnodigen om weer eens langs te komen.

‘Wat vinden jullie van het verwijt dat de beveiliging steviger had moeten optreden?’ vraag Urmilla.

‘We geven altijd eerst een waarschuwing,’ zegt Berry. ‘Pas daarna roepen we iemand fysiek tot de orde. Anders roep je alleen maar agressie op.’

‘Het is zorgwekkend hoe explosief de situatie is,’ zegt Landa Stevens. ‘Niemand wil toch dat er op zijn stoep gevochten wordt?’

Er komt geen reactie, met rode wangen kijkt ze om zich heen.

‘Goed.’ Urmilla vouwt de brief dubbel. ‘Ik ga ervan uit dat de nieuwe chauffeur inmiddels zijn route kent en dat de problemen zijn opgelost.’

Bovenberg is opgestaan, hij maakt een lichte buiging. ‘Dames en heren, ik moet verder. Hartelijk dank voor dit inkijkje in de praktijk, u doet het geweldig met elkaar, maar weet mij te vinden als u er een keertje niet uitkomt.’ Hij haalt een stapel visitekaartjes uit zijn binnenzak en legt die op de tafel naast de deur.

Urmilla dankt hem voor zijn aanwezigheid. ‘Dames en heren, ik ga de vergadering afronden, dan heeft u nog wat aan uw avond. Een mogelijke volgende locatie voor de opvang, heeft de afdeling Sociale Zaken daar al informatie over?’

Zijn handen op zijn oren leggen. Het weiland in lopen en de talloze druppeltjes in zijn gezicht voelen. In de mist de koeien binnenhalen. Hoe ze in een lange stoet achter hem aan lopen, met klossende hoeven.

Een ambtenaar vertelt over een leegstaand gebouw in het Scheepvaartkwartier. ‘Helaas,’ zegt hij, ‘wonen er in die buurt veel bekenden van de burgemeester. Een oud-wethouder van de Liberalen heeft er lucht van gekregen. Nog voor er een letter aan de vergunningsaanvraag was geschreven, kwam er al tegenstand.’

Elke maand vertraging is er een. Ze moeten laten zien dat Smallenburg zijn bestemming al heeft gevonden. Centraal gelegen, met genoeg ruimte, zonder directe buren. En de tuin zal alleen maar mooier worden.

‘Zelf heb ik geen moeite met die mensen,’ zegt de eigenaar van het autoverhuurbedrijf, ‘maar als de waarde van je historische pandje daalt, ligt het natuurlijk anders.’

‘Elke buurt hoeft maar een paar jaar zijn verantwoordelijkheid te nemen.’ Landa Stevens is opgestaan en steunt met haar handen op tafel. ‘Ieder zijn deel van de overlast. Wij van Domus staan erop dat er vóór de zomer een aantal mogelijke locaties zijn. Het is volstrekt ongeloofwaardig dat ze binnen drie jaar weg zijn als er nu nog geen enkel voorstel ligt.’

Ze kijkt rond. De meeste mensen zitten al met hun tas ingepakt voor zich.

Urmilla belooft dat ze de volgende keer langer over dit punt zullen spreken.

‘Dat zal wel.’ Hoofdschuddend gaat Landa Stevens zitten.

Niemand heeft nog iets voor de rondvraag. Mensen zetten hun telefoons aan, de sfeer is los, er wordt gelachen en gepraat. Bijna meivakantie. Een politieagente laat een folder met all-inreizen zien. De ambtenaar naast Johannes maakt er een foto van. Landa Stevens zou wel met man en kind naar Thailand willen. Maar of je daar een baby nu echt een plezier mee doet?

Goedenavond, zegt hij tegen niemand in het bijzonder. Zijn voetstappen klinken door het trappenhuis. Tot de kelderverdieping doorlopen, tot hij niet verder kan, op koud beton stuiten, op de tast een opening vinden, in het donker verdwijnen, door de gangen onder de stad gaan, een uitgang zoeken.

Hij geeft het pasje terug en ademt de frisse buitenlucht in.

Misschien moet hij weer eens de stad uit, naar het noorden, het is zo lang geleden. Langs de vaart, over het smalle aarden pad, kijken hoe het met de boerderij is. Volgens zijn zus is die verkocht aan mensen uit Groningen. Zouden ze de rij iepen langs de oprit hebben laten staan? Het goudgele blad in de herfst, op de terugweg van school stopte hij zijn jaszakken ermee vol. Als hij naar zijn fiets loopt, is daar zijn vader, die nooit iets zei, die alleen even zijn hand op Johannes’ hoofd legde als hij terugkeerde van het land. Soms mist hij dat, het gewicht van een hand.