25
In een t-shirt van Leon strompelt Landa naar de voordeur.
‘Goedemorgen, ladies!’ Maru draagt een koraalkleurig jurkje en heeft een zonnebril op. Ze ziet eruit of ze de stad ingaat, terrasje pakken, ze hoort het haar zo zeggen.
‘Sorry, ik heb een beetje slecht geslapen.’
‘Waar is mijn kleine vriendinnetje?’
‘Die slaapt nog. Het was een nogal onrustig weekend. Ik kleed me even aan en moet dan snel gaan. Zet je zelf koffie?’
Ze haalt een borstel door haar haar en trekt de oude spijkerbroek aan die ze sinds kort weer past. Als ze zich over het bedje van Cato buigt, ziet ze een belletje spuug in haar mondhoek, dat ze met haar pink wegveegt. Ze moet maar gewoon weggaan, zonder haar te wekken. Wat zou ze moeten zeggen: mamma wil even alleen zijn?
Maru gaat vast leuke dingen met haar doen, paardjerijden op de bank, liedjes zingen, eendjes voeren in de Delftsevaart. Zelf heeft ze nauwelijks meer iets ondernomen dit weekend. Als ze vanmiddag weer thuiskomt zal ze een leukere moeder worden. Samen vingerverven en mobiles van lege yoghurtpotjes maken. Ze legt Cato’s haasje naast haar hoofd, propt twee vuile luiers in de bak en pakt de lege wijnflessen, die in een plastic zak bij de deur staan.
De cijfers van de lift lichten op. Er zou een knop moeten zijn waarmee ze niet omlaag maar door het dak kon gaan, zoals in dat kinderboek van vroeger. Over de lichten van de stad zweven, over velden, bossen, industriegebieden, over volgebouwde kusten, de oceaan over.
Als ze in haar auto zit, voelt ze dat haar hele lichaam pijn doet. Ze is geen actievoerder, de adrenaline is uitgewerkt. Geen idee hoe ze deze dag moet doorkomen, laat staan wat ze vanavond tegen Leon zal zeggen. Geen flauw benul wat een volgende stap zou kunnen zijn. Ze pakt haar telefoon, het scherm is zwart, ze heeft hem in het weekend niet aan gehad. Ze heeft vast berichten, van Leon, van de vereniging van eigenaren, misschien van Jos, of de politie. Verderop in de garage rijdt een auto weg uit een vak. Een man met een baardje in een bordeauxrood shirt knikt vriendelijk naar haar. Een buurman? Ze vraagt zich af of hij de gevel al gezien heeft, en wat hij ervan zal vinden. Misschien schrikt hij wel. De appartementen zouden weleens flink in waarde kunnen dalen als het in de krant komt.
Ze wacht tot hij een paar minuten weg is en rijdt dan de garage uit. Op het Hofplein gaat ze rechtsaf, richting de snelweg. In het staartje van de ochtendspits verlaat ze de stad, en rijdt langs de industrieterreinen van de Spaanse Polder richting de kust. De laatste weilanden van de regio, dan rechts en links het havengebied. Boven de containers en grote bedrijfsruimtes is de lucht helderblauw met massieve wolkenpartijen. De weg wordt leger. Ze slaat af richting Hoek van Holland en volgt een dijk waaraan rijen kassen grenzen. Lammetjes draven op dunne pootjes over de landjes langs de weg. De borden voor de boot naar Engeland volgen. Zo makkelijk kan het zijn, je rijdt met je auto de boot op en voor je het weet ben je in een ander land.
Iets voorbij de haven, op de Koningin Emmaboulevard, stopt ze. Het is net te fris om naar het strand te gaan. Over de Nieuwe Waterweg vaart een oceaanstomer, gevolgd door een grijs marineschip en een platte schuit, die erts of steenkool vervoert. Haar vader wist alles van deze schepen. Ze draait haar raampje open. Naast haar zit een man in zijn auto te roken, op het gras laat een vrouw haar hondje uit, verder is het uitgestorven. Het water golft en klotst, meeuwen krijsen, grashalmen buigen met de wind mee. Een lege friteszak wordt weggeblazen, het hondje wil erachteraan, maar de vrouw geeft een ruk aan zijn riem.
Vanavond is Leon er weer. Dan is de muur misschien al schoongespoten, met een beetje geluk. Als ze aan de druipende teksten denkt, huivert ze. Er hoeft maar één iemand een foto gemaakt te hebben, van haar, met een spuitbus. Cato, en al haar toekomstplannen, een eigen bedrijf? Leon zou haar misschien vergeven, maar verder... Als je haar naam googelde, zou je er meteen achter komen. Niet aan denken. Ze stapt haar auto uit en loopt langs de rivier. Verderop ligt het Vispaleis, waar ze op zondagmiddagen weleens met haar ouders naartoe ging. Toen was het gevestigd in een blauw-wit geschilderde stacaravan, met langszij houten tafeltjes en bankjes. Nu is het een modern bouwwerk dat aan een schip doet denken, maar dat ook iets van een zwembad heeft. De schuifpui staat open. In de serre zitten twee oudere vrouwen koffie te drinken, verder is er niemand. Ze pakt een dienblad en bestelt een kop koffie, cappuccino hebben ze niet, en een broodje makreel. Ze gaat aan het raam zitten en peutert het plastic eraf. De muffe geur van de vis maakt haar misselijk, maar ze moet iets eten. Ze legt haar servet schuin over het broodje. Eerst koffie.
Na een paar slokken zet ze haar telefoon aan. Drie nieuwe voicemailberichten en twee gemiste oproepen. Eerst het leeswerk. Van zaterdagochtend een sms van de voorzitter van de vereniging van eigenaren. Hij meldt het incident en stelt voor om zondagmiddag rond lunchtijd bij elkaar te komen, hij zorgt voor koffie en broodjes. Het lijkt hem niet wenselijk dat Domus in een negatief daglicht komt te staan, dus hij vraagt of ze van commentaar wil afzien als de pers belt. Die bijeenkomst heeft ze godzijdank gemist. Ze schrijft terug dat ze het bericht helaas te laat heeft gelezen, maar dat ze graag iets wil doen. Vanaf nu is ze gewoon weer bereikbaar.
Leon schrijft dat hij nog even gaat shoppen voor zijn vrouwen, voordat zijn ‘last night ny’ begint. ‘Alles goed? Krijg je niet te pakken’, sms’t hij later.
‘Sorry, telefoon was leeg. See you soon!! x’ tikt ze terug.
Ze belt haar voicemail. Ontvangen op zondag 8 mei, tien uur vijf: Jos de Palm, ‘Hé, lekker ding. Bel me even. Je hebt het goede nieuws vast al gehoord. Rumble in the jungle... We hebben gisteren al zeker drie telefoontjes van boze buurtbewoners gehad. De partij staat achter jullie. Bel me even, wil je?’
Maandag acht uur drieënvijftig: de voorzitter meldt dat hij het schoonmaakbedrijf erop af heeft gestuurd. Ze komen zodra het politieonderzoek is afgerond, waarschijnlijk vanmiddag rond vier uur. Hij heeft begrepen dat de politie ook met Landa heeft gesproken en is benieuwd. Vanavond komen ze bij elkaar om verdere stappen richting de opvang te bespreken.
Negen uur vijf: de politie, ze hebben nog een vraag, of ze even terug kan bellen? Vrijdagnacht klonken ze vriendelijker.
Landa legt haar mobiel op tafel. De vrouwen vegen hun dienblaadjes schoon in de vuilnisbak: placemats, servetten en cupcakepapiertjes verdwijnen in het donkere gat. Haar mobiel trilt en zoemt. De naam van Jos de Palm licht op. Ze klikt hem weg, ze wil haar telefoon in de vuilnisbak gooien en solliciteren naar een baan als visverkoopster. Elke dag vroeg op, de hele dag op je benen staan, vis frituren, broodjes maken, kratten sjouwen en dan ’s avonds zo moe zijn dat je vanzelf in slaapt valt.
Ze neemt een hap van het broodje. De makreel smaakt flauw, ze eet er maar de helft van, laat de rest staan en loopt naar buiten, terug naar de rivier. Op de parkeerplaats verscheuren meeuwen een dode vis. Ze gaat liggen in het stugge gras, schuin tegen de dijk, met uitzicht op het brede water en de kranen en de schepen in de verte. De lucht is warm maar de aarde is koel en hard. Ze voelt het door haar kleren heen. Een meeuw vliegt voorbij, ze denkt aan haar vader, die altijd twee broodjes Hollandse nieuwe met uitjes bestelde, waarop haar moeder klaagde dat hij de hele dag uit zijn mond zou stinken. Garnalen met cocktailsaus, daar was zij gek op. Hoe ze dat met kleine hapjes at, met haar servet op schoot. Het feestelijke gekibbel van haar ouders, de vreugde van de winkel dicht en een paar uur vrij.