INLEIDING

Vreemd en toch vertrouwd

“Hoeveel Nederlanders wonen er eigenlijk in Zuid-Afri-ka?” vraagt Ruud Krol, als hij bezweet van het trainingsveld in Johannesburg komt. Er is geen verplichte registratie meer, vertel ik hem, maar de Nederlandse ambassade schat tussen de veertig- en zestigduizend. “En daarvan ga jij er vijftien interviewen?” lacht de oud-Ajacied en voetbaltrainer van de Zuid-Afrikaanse Orlando Pirates ongelovig. Alsof dat toch nooit een goed beeld kan geven van alle Nederlanders in Zuid-Afrika.

Dat is ook niet de bedoeling. Dit boek is een bescheiden schets van Zuid-Afrika door de ogen van enkele Nederlanders die uiteenlopende dingen doen in het uitgestrekte land. De een heeft een wijnboerderij, de ander een aids-kliniek; een verdwaalde Brabander runt een coffeeshop in Soweto, een ex-RAI-directeur het moderne conferentiecentrum in Kaapstad. Er zit een warmbloedige pijl-en-boog-jager tussen, een strenge zendeling en een wereldberoemde topkok. En zanger Gordon zingt een lofzang op zijn geheime stek in Kaapstad, waar hij af en toe even zichzelf kan zijn. Hij is een van de duizenden Nederlanders met een tweede woning in Zuid-Afrika.

Vanzelfsprekend komt in deze verhalen ook de Zuid-Afri-kaanse geschiedenis aan bod, waarin Nederlanders zo’n belangrijke rol hebben gespeeld. Bejaarde emigranten vertellen over hun bevoorrechte positie tijdens de apartheid, terwijl voormalige activisten vertellen hoe ze de apartheid juist fel bestreden. Hoe verschillend ze ook zijn, en hoe verschillend ze Zuid-Afrika ook beleven, toch delen de Nederlanders er het gevoel van herkenning. Het land is vreemd maar toch vertrouwd, en daardoor zo fascinerend. Bruine mensen heten er Jacobs en Pietersen, stoffige dorpjes heten Ermelo en Middelburg, en je loopt er zo van de Breestraat naar de Heerengracht.

Op die Heerengracht in Kaapstad staat nog steeds de man die het allemaal op zijn geweten heeft: Jan van Rie-beeck, ongeschonden op zijn sokkel. Met zijn zwierige hoed en zijn sjerp kijkt hij naar de Tafelberg, terwijl het verkeer rond zijn standbeeld raast. Naast hem staat zijn vrouw Maria op haar eigen sokkel. Zij was een geschenk van het Nederlandse volk, in 1952 meegenomen door prins Bernhard, om te vieren dat Van Riebeeck driehonderd jaar eerder in de Tafelbaai aan land was gegaan. Toen was Nederland nog trots op zijn ‘ontdekker’ van Zuid-Afrika, maar een halve eeuw later werd Van Rie-beecks aankomst in de Kaap nauwelijks meer gevierd. De Nederlandse trots was omgeslagen in afkeer en schaamte. Alsof we door onze bloedbanden medeschuldig waren aan de daden van blanke Afrikaners, die de apartheid hadden ingevoerd.

Toch was het nooit de bedoeling van Nederland om in Zuid-Afrika een kolonie te beginnen. Van Riebeeck had van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) alleen maar de opdracht een verversingspost op te richten. Een kleine nederzetting om groenten en fruit te verbouwen, voor zeelieden die onderweg naar het Verre Oosten werden gekweld door scheurbuik. De Compagniestuinen in Kaapstad herinneren nog aan deze moestuinen van Van Riebeeck, net als de eerste wijnvelden die hij er liet aanleggen. Met de Bosjesmannen en Hottentotten, zoals de Nederlanders de lokale bevolking (Khoisan) noemden, zocht Van Riebeeck bewust zo min mogelijk contact. De VOC wilde geen gedoe in de achtertuin van de verversingspost. Van Riebeeck plantte zelfs een haag van bittere amandel-bomen, om zijn blanke nederzetting af te schermen van de oorspronkelijke bevolking, die hij omschreef als ‘een wreed volk zonder geweten’. Een deel van deze haag is nog steeds te zien in de botanische tuin Kirstenbosch.

Het nut van de amandelhaag was echter van korte duur. Om te bezuinigen besloot de VOC tientallen werknemers te ontslaan, die ter compensatie hun eigen boerderijen mochten bouwen. Maar daarvoor pikten deze eerste vrije burghers wel met hun vuurwapens de weidegronden in van de inheemse bevolking, die steeds verder uit de Kaap werd verdreven. De nederzetting breidde zich snel uit. Er kwamen nog meer Hollanders, maar ook Duitsers en Franse hugenoten. En duizenden slaven uit West-Afri-ka, Indonesië en Maleisië, die door de VOC naar de Kaap werden gehaald. Gemengd met het bloed van de slaven-meesters ontstond zo de uitgebreide kleurlingengemeenschap van Zuid-Afrika: de Jacobsen en de Pietersens.

Maar wanneer werd de ‘Hollander’ nou een Afrikaner? De eerste die het woord zou hebben gebruikt was een zeventienjarige jongen in het dorp Stellenbosch. Op een goede dag in 1707 was deze Hendrik Bibault met twee vrienden dronken geworden, en kreeg hij ruzie met een VOC-amb-tenaar. Tegen hem riep Hendrik naar verluidt rebellerend: “Ik ben een Afrikaander.” De Afrikaners, ook wel Boeren genoemd, konden het niet verdragen dat de Britten later het gezag in de Kaap overnamen. Met ossenwagens begonnen ze hun Grote Trek naar het noorden, waar ze na bloedige veldslagen tegen zwarte volkeren hun eigen republieken Transvaal en Oranje Vrijstaat stichtten.

Pas aan het eind van de negentiende eeuw raakte Nederland eigenlijk weer betrokken bij zijn verre familieleden in Zuid-Afrika. Aanleiding waren de twee Boerenoorlogen tussen de Britten en de Boeren. Veel Nederlanders waren geschokt door de mensonterende omstandigheden in de concentratiekampen, waarin de Britten duizenden vrouwen, kinderen en oudere Boeren opsloten. Hoewel de Nederlandse regering officieel neutraal was, werden overal handtekeningenacties georganiseerd, en vochten tweeduizend Nederlandse vrijwilligers mee met de Boeren. Koningin Wilhelmina stuurde in 1900 zelfs een oorlogsschip om president Kruger van de Transvaal te evacueren. De Boerenleider werd in Nederland als een held toegejuicht.

In veel oude wijken in Nederland zijn nog steeds straten vernoemd naar Paul Kruger en andere prominente Afrikaners.

Het meest kenmerkende Nederlandse erfgoed blijft natuurlijk de taal: het Afrikaans. Een kombuistaai, ontstaan in de keukens waar slaven en meesters met elkaar moesten kunnen communiceren. Ze maakten er een vereenvoudigd Nederlands van, vermengd met woorden uit het Maleisisch, Portugees en andere talen. Vervoegingen lieten ze weg (ik slaap, jij slaap, ons slaap), net als lidwoorden (die boek, die vrouw, die kind). Nederlanders vinden het vaak een grappige taal, een soort kleuternederlands, zoals zanger Gordon het noemt. Maar het is ook een poëtische taal, waarmee Afrikaanse schrijvers en dichters internationale bekendheid kregen. Een taal met inventieve woorden om de taal van de Engelse ‘vijand’ te vermijden, zoals hijsbak (lift), rekenaar (computer) en prikkelpopje (pin-up). En met fraaie alliteraties als bitterbek (iemand die teleurgesteld is) en plooipaleis (iemand met veel rimpels).

Maar het was ook de taal van de onderdrukker, de taal van de politici die de apartheid invoerden. Het woord apartheid alleen al; geen bestaand Nederlands woord, maar wel het enige Nederlands klinkende woord dat iedereen in de wereld kent. Politieagenten, gevangenisbewaarders en boeren schreeuwden in het Afrikaans hun blafferige bevelen, waarop zwarten moesten antwoorden met: “Ja baas, nee baas.” Toch besloot Nelson Mandela in de gevangenis op Robbeneiland juist expres Afrikaans te leren. Hij begreep dat hij zijn vijand beter kon verslaan door hun taal te spreken. Een slimme strategie, waarmee hij langzaam het respect van zijn bewakers won, en later op zijn charmante wijze zelfs de meest racistische blanken voor zich wist in te nemen.

Bij de strijd tegen de apartheid kreeg Mandela’s verzetsbeweging ANC ook veel steun uit Nederland. Want dat was de andere kant van de historische band met Zuid-Afrika; juist door de bloedbanden, taaiverwantschap en het gevoel van medeverantwoordelijkheid ontstond in Nederland de grootste anti-apartheidsbeweging ter wereld. Tientallen aksiegroepen dienden petities in, hielden demonstraties, en spoorden de Nederlandse regering aan tot boycot van de blanke regering in Zuid-Afrika. Ook koningin Juliana sloeg een radicaal andere koers in dan haar moeder, die Paul Kruger nog had gered. Terwijl prins Bernhard onverstoorbaar heen en weer reisde naar Zuid-Afrika, voor safari en de jacht, weigerde Juliana een voet in dat land te zetten zolang daar de apartheidspolitiek werd gevoerd. Haar dochter, koningin Beatrix, kan nu worden gerekend tot de nauwe vriendenkring van Mandela. Na zijn vrijlating in 1990 bezocht Mandela als eerste westerse land Nederland, om de bevolking te bedanken voor haar steun aan de strijd tegen de apartheid. “We love you!” riep hij tegen tienduizenden uitzinnige fans op het Leidseplein.

De afschaffing van de apartheid heeft onvermijdelijk gevolgen gehad voor het Nederlandse erfgoed in Zuid-Afrika. Vooral het Afrikaans kwam in het verdomhoekje; het is niet langer een van de twee officiële talen van Zuid-Afrika, maar nu een van de elf. Veel Afrikaanse plaatsnamen zijn vervangen. Pretoria werd Tshwane, Pietersburg werd Polokwane, de provincie Transvaal werd Mpuma-langa. Maar pessimisten die vrezen dat het Afrikaans uitsterft, hebben vooralsnog ongelijk: voor veertien procent van de Zuid-Afrikanen is het nog steeds de eerste taal. Afrikaanse zangers als Gert Vlok Nel en Amanda Stry-dom, en schrijvers als André Brink zijn onverminderd populair, ook in Nederland.

Want die band en wederzijdse aantrekkingskracht blijft. Nederlanders en Afrikaners hebben ook karaktereigenschappen met elkaar gemeen, wordt weleens gezegd. Ze zijn allebei sober, koppig en eigenwijs. Toch vertellen Nederlandse emigranten in dit boek dat de Afrikaners hen in de jaren 50 uitscholden voor kaaskoppen en dat ze zich altijd anders hebben gevoeld. Dat verklaart misschien waarom Nederlanders in Zuid-Afrika volgens emigratiedeskundigen minder zijn geïntegreerd dan in andere emi-gratielanden zoals Canada. Er zijn zelfs speciale bejaardentehuizen voor Nederlanders, zoals Oranjehof in Johannesburg, dat twee keer per jaar een drukbezochte Hollandse markt organiseert, met haringen, kroketten en oliebollen.

Een van de bewoners, Coby Plateel, geeft in dit boek een eenvoudige verklaring voor de neiging van Nederlanders om elkaar op te zoeken: gezelligheid. Afrikaners hebben er wel een eigen werkwoord van gemaakt, ons gesels (we zitten te babbelen), maar het woord zelf kennen ze niet. De behoefte aan gezelligheid zou Nederlanders onderscheiden van Afrikaners. Door zijn geschiedenis van eenzame trek, oorlogen en het wonen op afgelegen boerderijen is de Afrikaner een geharde, eigenzinnige individualist geworden, met wie het minder knus koffiedrinken is dan met een buurvrouw in de volle Amsterdamse Jor-daan.

Ook Nederlanders die na de apartheid naar Zuid-Afrika verhuisden, zeggen het moeilijk te vinden om vriendschap te sluiten met de Zuid-Afrikanen. “Wij hebben geprobeerd te integreren met Zuid-Afrikanen, maar dat is ons niet gelukt. We vinden dat het niet makkelijk klikt,” zegt Hans Vonk, keeper van Ajax Cape Town. En dan heeft hij het alleen nog maar over blanken. Vriendschap zoeken met zwarten en kleurlingen, daar begint hij niet eens aan. Wat dat betreft is Zuid-Afrika volgens Vonk hetzelfde als zijn oude voetbalclub Heerenveen. “Daar zaten de Surinamers ook nooit bij de Friezen aan tafel.”

Cultuurverschillen, onbegrip en soms gevoelens van heimwee horen bij het wonen in het buitenland. Net als teleurstellingen. Sommige geïnterviewden vertellen dat ze zijn bedrogen of bestolen door hun personeel, terwijl ze zeggen zo hun best te doen om goede werkgevers zijn. Maar tegelijkertijd hebben ze allemaal een opvallend sterke neiging om Zuid-Afrika te verdedigen tegen het imago van gewelddadig en eng land. Zo beginnen drie geïnterviewden onafhankelijk van elkaar over die ‘belachelijke’ reportage ooit op het NOS Journaal over een antikidnap-cursus, waar je kunt leren hoe je je moet gedragen als iemand probeert met geweld je auto te stelen. Ze kennen niemand die ooit zo’n cursus heeft gevolgd, dus waarom moet de NOS met zo’n negatief verhaal het imago van Zuid-Afrika nog verder bezoedelen?

Want als de geïnterviewden één ding gemeen hebben, dan is het de passie waarmee ze hun levens in Zuid-Afrika beschrijven: de mooie kanten en de schaduwkanten. Een aanstekelijke hartstocht, die verdergaat dan het bejubelen van clichés als de zon en de overweldigende natuur. Het is de hartstocht van avonturiers, die ervoor hebben gekozen om in dit spannende, soms ingewikkelde land een nieuw bestaan op te bouwen. Mensen die hindernissen hebben weten te overwinnen, die verward zijn geraakt door cul-tuurbotsingen, die zijn beroofd of opgelicht, maar die bijna zonder uitzondering zeggen: Ik ga nooit terug naar Nederland, ik blijf in Zuid-Afrika!