Aidsdokter Hugo Tempelman – De generaal die te hard liep
Tussen de bomen van de kliniek schuifelt een jonge vrouw op krukken. Stapje voor stapje beweegt ze zich richting de wachtende patiënten in de schaduw van de witstinkhout-boom. Een korenblauwe blouse slobbert over haar magere lichaam, haar benen steken als luciferhoutjes in een dunne zwarte broek. Aan de schokkende, slepende bewegingen van de benen te zien, lijkt ze spastisch. Maar dat is ze niet. Ze heeft aids; door de ziekte waren haar benen vrijwel weggeteerd. Nu oefent ze haar terugkeer van de drempel van de dood.
“Ze werd een half jaar geleden hier binnengebracht,” vertelt Hugo Tempelman, directeur van de Ndlovu-kli-niek in Elandsdoorn. Familieleden reden haar het terrein op in de achterbak van een bakkie, een open laadauto. “Alleen aan die ogen in dat kleine koppie, kon ik zien dat ze nog leefde. Haar lichaam was één grote doorligplek, je kon haar botten zien. Ze had zelfs bijna geen spieren meer, die waren geatrofieerd, geslonken door de bedlegerigheid.”
Hugo had op dat moment een vriend op bezoek, een collega-arts van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. “Ik zeg tegen hem: “Dit gaat me niet lukken, deze vrouw krijg ik er niet meer bovenop’. ‘Lafaard!” zei hij tegen me.” Tja, dat moet je nou net niet zeggen tegen Hugo Tempelman, lefgozer van geboorte. Met aidsrem-mers en meerdere operaties kreeg hij de jonge vrouw toch weer terug in het land van de levenden.
∗
Het is een succesverhaal zoals Hugo ze graag vertelt. Maar hij is ook eerlijk: mensen die te laat met aids worden binnengebracht, kan hij vaak niet meer redden. Zij zijn al zo verzwakt dat tuberculose of een longontsteking snel fataal is. De afgelopen drie dagen zijn twee patiënten in de kliniek overleden. “Dat is heel zwaar voor het personeel.”
En vooral zo verschrikkelijk onnodig. Dat is wat hem zo strijdlustig maakt. Dat zoveel Zuid-Afrikanen zich nog steeds niet laten testen, geen condooms gebruiken en anderen besmetten. En vaak veel te laat naar de dokter gaan. Soms omdat de dokter simpelweg te ver weg woont, maar ook omdat ze niet durven toegeven dat ze bang zijn dat ze aids hebben. Terwijl er gewoon medicijnen bestaan, aids-remmers, waarmee ze weer gezond kunnen worden, hun kinderen kunnen opvoeden en oud kunnen worden.
Hugo Tempelman, gekleed als een doorsnee-Hollandse arts, in ongekreukte kakibroek, keurig streepjesoverhemd en leren bootschoenen, is ervan overtuigd dat zijn aanpak de beste is. Daarom wil hij zijn privékliniek, in een zwarte township twee uur van Johannesburg, uitbreiden over heel Zuid-Afrika. Samen met een fan, de Britse multimiljonair Richard Branson van Virgin Atlantic, heeft hij al een tweede kliniek geopend, vlakbij het Krugerpark, en er staan er nog drie op stapel. “Ik ga net zolang door tot in dit land geen mensen meer nodeloos doodgaan. En in de buurlanden ook niet meer,” zegt hij zonder spoor van bescheidenheid. En hij meent het. “Ik had onlangs de minister van Gezondheidszorg van Namibië op bezoek. Die is ook geïnteresseerd in mijn kliniek.”
∗
Wat klinkt als een missie (in het dorp noemen ze hem zelfs de God van Elandsdoorn), begint eigenlijk geheel toevallig. Hugo Tempelman, een rechtse medicijnenstudent en branieschopper in het linkse bolwerk Nijmegen, wil tropenarts worden. Na zijn huwelijk met Liesje gaat het prille koppel met een volgepakte landcruiser op huwelijksreis: acht maanden lang, dwars over het Afrikaanse continent. Om te eindigen in het Philadelphia staatszie-kenhuis van het Zuid-Afrikaanse thuisland KwaNdebele. Daar begint Hugo aan zijn tropenopleiding, en kan hij drie jaar gaan werken.
Het is dan oktober 1990. Nelson Mandela is een half jaar eerder vrijgelaten, maar de apartheid bestaat nog steeds. In het thuisland heerst een cultuur van geweld, die een goede leerschool vormt voor Hugo. Hij heeft het razend druk met het behandelen van schot-, steek-, en brandwonden. Vooral in de weekenden, als dronken mannen elkaar te lijf gaan en zich vergrijpen aan vrouwen en kinderen. Hugo raakt ervan overtuigd dat er als arts veel te doen valt in dit land.
Intussen vallen zijn talenten op, en wordt hij gevraagd als manager op het provinciale departement van gezondheidszorg. Hij gaat erop in, maar het valt hem zwaar tegen. Hij wordt gek van de landerige sfeer, van de ambtenaren die niets moeten hebben van zijn onuitputtelijke stroom ideeën om de gezondheidszorg te verbeteren. En hij mist het dokteren. Langzaam rijpt bij hem het idee om zelf een kliniek te beginnen. Een huisartsenpost in de township Elandsdoorn, zo’n vijfentwintig kilometer van het blanke dorp Grobersdal, waar hij en Liesje inmiddels een gezin hebben gesticht.
“Iedereen verklaarde ons voor gek,” vertelt Hugo. Kennissen voorspelden dat hij binnen een jaar vermoord zou worden. Een blanke met een privékliniek midden in een zwarte township, dat is erom vragen te worden beroofd. En niet alleen blanken schudden hun hoofd. De zwarte bewoners van Elandsdoorn waren aanvankelijk ook wantrouwig: wat moest die witte man daar ineens? Zou hij over hun hoofden een beetje rijk proberen te worden en dan weer vertrekken?
Maar dankzij zijn goede contacten met de plaatselijke chief en de provinciale autoriteiten krijgt Hugo de vergunningen, en een stuk land om zijn kliniek te beginnen. Hij sluit een tweede hypotheek af op zijn huis, neemt een lening tegen 18 procent rente, en gaat aan de slag. In zijn bakkie brengt hij de eerste rode bakstenen en cement naar het terrein, in november 1996 is de kliniek af. Hij wordt Ndlovu gedoopt: Olifant. Vier spreekkamers, een echokamer, een operatiekamer en twee kleine ziekenzaaltjes.
Met zijn vlotte babbel en duizend ideeën trekt Hugo al gauw de aandacht, en fondsen. Na een optreden van Herman van Veen in Pretoria raakt hij in gesprek met de zanger, komt er een film over hen op tv en komt een stroom van bekende Nederlanders langs. Rita Kok bezoekt Elandsdoorn tijdens een officieel bezoek van haar man die dan premier is, de tennissers Jacco Eltingh en Paul Haarhuis zetten zich in voor de kliniek, Johan Cruijff komt er een voetbalveldje openen met zijn naam erop.
∗
Met tomeloze energie rijdt Hugo iedere gast rond over de roodbestofte wegen van de township, om te laten zien wat ze er hebben opgebouwd. Behalve de kliniek ook een groentetuin voor moeders van ondervoede kinderen, een tandartsenbus, peuterscholen, een eigen bakkerij, 24 waterkranen. “Toen ik hier kwam, was in deze hele vallei geen schoon drinkwater te vinden. Terwijl mijn kinderen als ze thuiskomen van school in een zwembad met 60.000 liter kunnen springen, moesten deze kinderen elke ochtend en middag twee uur lopen om water te halen voor hun families.”
Toch, ondanks al zijn goede werken, overkomt Hugo algauw datgene waar zijn blanke kennissen hem voor hadden gewaarschuwd. Terwijl hij bezig is met een patiënt, hoort hij plotseling geschreeuw in de gang. Vier gewapende mannen stormen zijn kantoor binnen, en schreeuwen om geld en de sleutels van zijn bakkie. Hugo moet op de grond gaan liggen, krijgt een pistool tegen zijn hoofd, en hoort een opgefokte stem roepen: “Ik schiet je dood!”
Het loopt af zonder gewonden, de overvallers gaan er vandoor met de buit, maar het incident raakt Hugo diep. Hij koopt twee 9 millimeterpistolen, één voor thuis en één voor onderweg, en zweert de daders te zullen vinden. Later blijkt dat bewoners van Elandsdoorn die al hebben gevonden, en dat twee daders dat niet hebben overleefd. Eigen rechter spelen is een gangbare aanpak in Zuid-Afrika. Hugo en Liesje zijn geen mensen om zich nu bangelijk op te sluiten in hun huis. Kan ook niet, want eind jaren 90 wordt duidelijk dat er zich een ramp voltrekt. Het hiv-virus grijpt razendsnel om zich heen. En de regering van Thabo Mbeki ontkent het glashard. Die beweert dat aids niet door hiv komt, maar door armoede. En dat mensen dus vooral geen virusremmers moeten slikken, maar gezonde dingen moeten eten, zoals bietjes en knoflook.
Tijdens deze grimmige prestigestrijd tussen president Mbeki en de westerse wetenschap, krijgt Hugo zwaar de wind tegen. Rauwdouwer als hij is, wil hij zo snel mogelijk aidsremmers gaan verstrekken. “Ik ben afgemaakt door de minister van Gezondheidszorg,” zegt hij. “Op bijeenkomsten zei ze publiekelijk dat ik patiënten giftige pillen wilde geven. Dat ik fondsen liep te verduisteren. Dat ik in mijn hart een typische Afrikaner was, die wat later dan de rest naar Zuid-Afrika was gekomen om de donor-gelden weg te trekken.”
Toch begint Tempelman in 2003 als een van de eerste klinieken in Zuid-Afrika met de verstrekking van aids-remmers; cocktails van pillen waarmee mensen oud kunnen worden, mits ze die maar goed en op tijd slikken. Dagelijks stuurt hij tientallen medewerkers de township in om dat bij patiënten te controleren. “We hebben een thera-pietrouwheid van 80 procent. We hebben hier ongelooflijk veel bereikt. Met maar vier artsen behandelen we evenveel aidspatiënten als heel het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam.”
∗
Trots leidt hij ons rond door de kliniek. Er is een vleugel voor gewoon spreekuur, met spreekkamers en een apotheek, aan een glanzend geboende gang met een flat-screen-tv. Wachtende patiënten kunnen hier het nieuws kijken, al heeft Hugo liever niet dat er te veel mensen binnen zitten. Om kruisbesmetting te voorkomen, bijvoorbeeld met tuberculose, moeten ze eigenlijk buiten wachten, onder de brede schaduw van de witstinkhoutboom.
De kliniek is voorzien van de modernste snufjes. De dokter laat buisjes bloed zien met barcodes erop. Elke patiënt heeft een eigen barcode, dat is niet alleen snel en efficiënt, maar daardoor worden ook minder fouten gemaakt. “Dat gezeur in Nederland over het elektronisch patiëntendossier,” lacht Hugo. “Wij gaan binnenkort zelfs over op een biomedische scan, we gaan patiënten registreren aan de hand van hun vingerafdrukken, dat maakt alles nog sneller en foutlozer.”
Maar tijdens zijn pronktocht door de kliniek blijkt dat het uiteindelijk toch om mensenwerk gaat, en dat zijn medewerkers niet allemaal perfect zijn. In elk kamertje staan twee afvalbakjes, met een blauw of een roze zakje; het ene voor gewoon afval, het andere voor medisch afval. Terwijl Hugo een naaldenvernietiger demonstreert, een elektrisch kastje waarin een naald uiteenspat in geelpaar-se vonken, zien we in een gewoon afvalbakje een onver-nietigde naald liggen.
Hugo ontsteekt in woede. “Welke verpleegster heeft dit op zijn geweten?” briest hij op de gang tegen de hoofdverpleegster. “Wie heeft hier vandaag gewerkt?” Diegene zal zwaar gestraft worden, verzekert hij ons, misschien wel met ontslag. “Dit kun je een poging tot doodslag noemen. Onze schoonmaaksters zijn gewend dat ze deze vuilniszakjes met hun handen kunnen sluiten, en nu kunnen ze door een besmette naald worden geprikt.”
∗
Hugo, dat mag duidelijk zijn, is een man van uitersten. Charmant, maar ook dwingend. Rebels, maar ook een opschepper. Een idealist, maar ook een realist. Want ook al zijn er in Zuid-Afrika grote successen geboekt met de verstrekking van aidsremmers, met voorlichting en testen gaat het nog steeds slecht. De verspreiding van hiv neemt daardoor nog steeds schrikbarend toe. Elke dag gaan 1000 mensen dood aan aids, en worden er 1500 nieuwe mensen geïnfecteerd. Op deze manier komt er nooit een eind aan de epidemie.
“Soms schrik ik wakker, en denk ik: wat hebben we toch weinig bereikt!” zegt Hugo, terwijl we koffiedrinken in een bloedheet kantoortje op de kliniek. “We zouden een voorbeeld moeten nemen aan de mobiele telefoonindustrie. Iedere Afrikaan heeft een mobieltje. Al zijn ze nog zo arm, gaan ze dood van de honger, dan willen ze toch nog iemand kunnen sms’en: “Bel me, ik lig op sterven.” Alles draait om gedragsverandering! Waarom krijgen wij mensen maar niet zover dat ze hun hiv-status willen weten, dat ze zich laten testen?”
Het komt onder meer doordat aids een taboe blijft. Veel Zuid-Afrikanen willen niet weten of ze besmet zijn, omdat ze aids zien als een straf. Bijvoorbeeld omdat ze hun voorouders niet genoeg hebben vereerd. Zelfs in de kliniek van de Tempelman, die toch een tempel van openheid zou moeten zijn. “Een kwart van onze medewerkers is seropositief, dat weten we. Maar de meesten willen zich niet laten testen. Zelfs onze maatschappelijk werkers niet, nota bene degenen die anderen moeten vertellen dat het zo goed is om je te laten testen,” zegt Liesje.
“Bij een van onze medewerkers, ik noem hem maar even Mike, zag ik allemaal vlekken op zijn benen. Na lang praten wist ik hem over te halen zich te laten testen. Maar toen hij positief bleek, en aan de pillen ging, wilde hij beslist dat zijn statusmap verborgen bleef voor zijn collega’s.”
“Mike, Mike…,” valt Hugo zijn vrouw in de rede. “Wat een onzin, hij heet gewoon Sam hoor, Sam vindt het helemaal niet erg dat we zijn echte naam noemen. Ik zei tegen hem: ‘Sam, kom op,’ en ik nam hem mee naar de collega’s om hun te vertellen dat hij aids heeft. Slaan ze allemaal een arm om hem heen en zeggen ze tegen hem hoe erg ze het vinden. Laatst zei hij dat hij nu toch blij is dat iedereen het weet. Nu hebben ze er begrip voor als hij bijvoorbeeld even naar huis moet om zijn pillen te halen.”
Gedragsverandering betreft niet alleen de bereidheid om je te laten testen. Ook om condooms te gebruiken. Op de lange weg naar Elandsdoorn weet je al kilometers van tevoren dat je op de goede weg bent. Om de paar honderd meter staat een metershoog boodschappenbord in de berm. Allemaal met de twee vrolijke condoomfiguurtjes Dicky en Fannie, die Hugo heeft ontworpen. En met lollige woordspelingen die hij ook meestal zelf heeft verzonnen. Take PRICK-cautions. Don’t let man DICK-tate you.
“Elke dag bedenk ik nieuwe slogans,” grijnst hij ondeugend, terwijl we langs een paar mannen lopen die de slogans op een bord schilderen. Ook het WK-voetbal is voor hem een fijne inspiratiebron. Men with halls stop hiv front scoring, bijvoorbeeld. “Waar ik me zo druk om kan maken, is dat de Nederlandse voetbalfans niet actief worden gewaarschuwd. Als hier straks twaalfduizend Nederlandse mannen behalve de voetbalwedstrijden ook een paar zwarte billen bezoeken, komt de helft met hiv thuis. Ik zou wel een campagneslogan weten hoor: ‘Nederlanders, ga niet met een relatiegeschenk naar huis’.”
∗
Het is net een stuiterbal, Hugo Tempelman. Liefst bemoeit hij zich met alles. Maar overal waar hij neerstuitert laat hij wel een diepe afdruk na. Een korte rondrit door Elandsdoorn wordt een lange rondrit door Elandsdoorn. Want om elke straathoek is wel weer iets te zien. Zoals het amfitheater, gebouwd met geld van de Nederlandse ambassade. Hier zijn toneelvoorstellingen, maar ook drie keer per week een speelfilm, waar een paar honderd jongeren op af komen. Als voorfilm krijgen ze natuurlijk een aidsvoorlichtingsfilmpje, “maar dat vinden ze ook leuk hoor.”
Condom-city wordt Elandsdoorn wel genoemd, zo groot is de invloed van Hugo Tempelman. Iedereen begroet hem en wil een praatje. “Hee, docter T,” klinkt het steeds. Zes politieagenten in de berm onder een boom, allemaal zwaaien ze naar hem. “Laatst was er een nieuwe agente. Die vroeg mij verbaasd: ‘Waarom zeggen mijn collega’s tegen mij dat ik jou nooit moet bekeuren?’ Ik zeg: ‘Daar kom je nog wel achter, als je naar mijn kliniek moet,’” lacht Hugo.
Ondanks zijn populariteit gaat het op een gegeven moment mis. Flink mis. De werknemers van de Ndlovu-kliniek komen in opstand. In 2007, terwijl Hugo in het buitenland is om fondsen te werven, gaan de werknemers in staking. Gewoon, omdat het hele land staakt voor meer loon, maar ook omdat ze ontevreden zijn over de kliniek. Ze vinden dat ze te weinig zeggenschap hebben, en te weinig hoge managementposten krijgen. Liesje, die op dat moment de directie leidt, kan het nauwelijks volgen.
“Ze beschuldigden me van nepotisme. Ik heb het maar opgezocht in het woordenboek, want dat betekent toch dat je je familie voortrekt? Welke familie? Maar ze bedoelden de paar blanken die hier werken. En onze manager personeelsbeleid uit Zimbabwe. Die moesten weg, vonden ze.” De conflicten liepen hoog op, Liesje werd uitgescholden, de werknemers stonden met hun rug naar haar toe dreigend te toyi-toyi-en, de Zuid-Afrikaanse strijddans.
Bang was ze niet, ondanks de strijdliederen en boze woorden werd er geen geweld gebruikt of werden er geen dingen vernield. “Op een gegeven moment dacht ik wel: zak er maar in, wat zijn jullie een ondankbare honden!” zegt Liesje. “Maar nu ik erop terugkijk, zie ik het als een win-winsituatie. Wij waren vastgelopen. Het was een wake-up call. Een onaangename stop.”
De kliniek was in korte tijd te snel gegroeid, en Hugo een internationale bekendheid geworden op het gebied van aidsbestrijding. Hij reisde de wereld over, was nauwelijks meer in de kliniek, en had de zaken niet goed meer onder controle. “Ik was een generaal die te hard liep,” zegt Hugo. “Zo hard dat mijn kolonels het niet meer konden bijhouden. Ik ben toen veel gaan lezen over het founders- syndroom, de fouten die oprichters maken. Alles wat je hier om je heen ziet, hebben wij bedacht. We hebben elke muur getekend. En afgebroken, omdat er dan weer uitbreiding moest komen.”
Toen hij besloot dat het managementteam ‘s-avonds moest vergaderen omdat hij het overdag te druk had, kwamen ze naar hem toe met zijn stethoscoop en vroegen: “Doe, hangt deze om je nek of in de boom?” Op dat moment besloot hij op te houden met dokteren, en alleen nog maar de zakelijke leiding te doen. “Ik vond het vreselijk om te stoppen. Heb een jaar lang geen patiënten meer willen zien. Maar…, dokters zijn er genoeg, en visionairs zijn moeilijk te vinden. En dat bedoel ik niet arrogant.”
Hugo draagt taken over, er wordt een ondernemingsraad opgericht en er volgen maandenlange onderhandelingen en nieuwe stakingen. “Die cultuur van staken is lastig hier,” zegt Liesje. “Het is een kleine machtige groep, die de rest dwingt om mee te doen. Soms delen ze zelfs pamfletten uit met teksten dat je móét staken omdat anders je huis in de fik gaat.”
Pas net deze ochtend zijn ze er uit: er is een akkoord over salarisverhoging, met 10,5 procent. “Hoe vervelend het ook is, het heeft ook een goede kant,” zegt Liesje. “In de eerste jaren van ons verblijf hier, raakte ik steeds verwarder omdat er zo weinig veranderde. Zwarten bleven onderdanig, bleven je niet echt aankijken, bleven je baas noemen.” Nu pas ziet ze dat veranderen, ziet ze de zwarte Zuid-Afrikanen mondiger worden. En dus om de haverklap staken. Liesje vergelijkt het met haar eigen kinderen. “Het afzetten is onderdeel van het groot worden. Het hoort erbij; pubers zijn ook vervelend, maar je moet die periode doorstaan.”
Een van de gevolgen is dat blanken ook steeds vaker te horen krijgen dat ze racisten zijn, precies wat Nelson Mandela juist zo graag wilde voorkomen. “Laatst ging mijn vader, die hier logeerde, boodschappen doen in de supermarkt. Een grote zwarte vrouw versperde het pad met haar winkelwagentje, dus mijn vader probeerde er voorzichtig omheen te rijden. Maar daarbij schampte hij per ongeluk de kuit van die vrouw. Begint ze hem uit te schelden: “Ouwe zak, kun je niet uitkijken! Je rijdt zeker tegen me aan omdat ik zwart ben, hè!””
Zo hebben ze ook een conflict met de twee mensen die hun bakkerij runnen. Die willen de bakkerij eigenlijk kopen, maar Hugo en Liesje raden hun dat af omdat de bakkerij verlies draait en omdat die twee volgens hen nog niet de capaciteiten hebben. “Dan word je dus meteen beschuldigd van racisme,” zegt Liesje. Wakker ligt ze daar niet van. “Onze blanke-mensennormen kun je hier eigenlijk niet gebruiken,” zegt ze nuchter.
∗
Toch kwam een half jaar geleden een moment waarop vooral Hugo dacht: Wil ik hier nog wel mee doorgaan? Dat was toen er ineens anonieme e-mails en SMS-jes binnenkwamen, met dreigementen dat hun drie kinderen zouden worden gekidnapt. “In die mails werden we ervan beschuldigd dat we donoren hebben bedonderd, en geld in onze zak hebben gestoken.” De schrik zat er goed in. Bewakers van school werden ingeschakeld, de kinderen mochten niet zonder begeleiding van het schoolplein af, niet met anderen mee naar huis.
Aanvankelijk dachten ze aan een ontevreden arbeider, maar het was wel merkwaardig dat de dader hun naam verkeerd spelde. En hij kwam natuurlijk met losgeldeisen, eerst een half miljoen rand, daarna een miljoen. “We zijn op geen één mail of SMS ingegaan, hebben nooit één antwoord gestuurd,” zegt Hugo. Nadat de politie werd ingeschakeld, stopten de dreigmails.
Ze proberen er maar niet te veel aan te denken, hoewel dat volgens Liesje vooral voor Hugo lastig is. “Je merkt toch dat hij nog steeds emotioneel last heeft van die gewapende overval in de begintijd.” Maar wat ze hebben opgebouwd in Zuid-Afrika is veel te prachtig om in de steek te laten. Bovendien valt er nog veel te winnen.
Op dit moment krijgen bijna een miljoen Zuid-Afrikanen aidsremmers. Dat is al een gigantisch succes vergeleken met vijf jaar geleden, toen Mbeki nog aan de macht was. Maar het is nog lang niet genoeg. Naar schatting 6,5 miljoen Zuid-Afrikanen zijn besmet, en daarvan is een derde er zo slecht aan toe dat ze aidsremmers nodig hebben. Dat betekent dus dat meer dan de helft van de mensen (ruim een miljoen) nog steeds wacht op hun pillen. Hoewel de regering van president Zuma volgens Hugo oprechte intenties heeft om de aidsepidemie voortvarender aan te pakken, en de Ndlovu-kliniek ook al samenwerkt met de overheid, heeft Zuid-Afrika volgens Hugo nog steeds voortrekkers nodig zoals hijzelf. En dus ook privéklinieken. Hugo: “Er is niet genoeg geld, niet genoeg politieke wil, en er is een groot tekort aan dokters en verpleegsters. In deze provincie is de helft van de dokters-posten onbezet.”
∗
Alsof hij het zo geregeld heeft, worden zijn woorden letterlijk geïllustreerd door een man die met een bruine envelop het terrein op komt lopen. Mr Temperman staat er met een grote zwarte viltstift op de envelop geschreven. Er zit een brief in van een dominee uit een township vierhonderd kilometer verderop, met het verzoek of Hugo daar ook een kliniek wil beginnen. “Wilt u ons alstublieft helpen,” vraagt de man met zachte stem. “Ons verrek.”
De ambities die Hugo in deze omstandigheden heeft, zijn bijna utopisch te noemen. Zijn streven is om mensen al aidsremmers te geven als ze nog geen ziekteverschijnselen hebben. “Dat lijkt duurder, omdat mensen dan eerder beginnen met slikken. Maar je voorkomt daarmee dat ze infecties krijgen waarvoor ze behandeld moeten worden, dus uiteindelijk denk ik dat het goedkoper is.”
Bovendien is er een gunstig neveneffect. Mensen die trouw hun pillen slikken, zijn meestal niet meer besmettelijk. Aidsremmers fungeren dus ook als een soort condooms. In theorie betekent dit dat, als alle 33 miljoen hiv-besmette mensen ter wereld nu aidsremmers zouden krijgen, de aidsepidemie dan uiteindelijk zou uitdoven. “Je zou ze eigenlijk door het drinkwater moeten mengen,” zegt Hugo. “Oh nee, niet iedereen in Afrika heeft schoon drinkwater. Je kunt de aidsremmers beter door het bier mengen.”
En door de cola. Want er komt inmiddels een tweede golf aan: kinderen met aids. “Er zijn nu al twee miljoen kinderen en jongeren met hiv,” zegt Hugo. En ontelbaar veel aidswezen, kinderen die vaak volledig op zichzelf zijn aangewezen. Maar tien procent van de aidswezen wordt opgevangen in weeshuizen, de rest zit bij ooms, tantes, opa’s of oma’s, of zorgt gewoon voor zichzelf. Zo zijn er in Zuid-Afrika naar schatting 150.000 zogeheten kinder-huishoudens.
Hugo en Liesje zouden Hugo en Liesje niet zijn als ze zich niet over deze kinderen zouden ontfermen. “Wij helpen op dit moment 93 kinderhuishoudens in Elandsdoorn. Kleine hulp hoor, we geven ze schoolgeld en schooluniformen. Maar laatst hoorde ik dat een meisje van dertien toch niet naar school ging. Wat bleek: de ramen en de deur van hun huisje waren kapot. Elke nacht lag ze wakker om haar broertjes en zusjes te beschermen tegen verkrachters. Dus moest ze overdag slapen!”
Zo stom, vindt hij van zichzelf. Dat hij niet doorhad hoe kwetsbaar deze weeskinderen zijn. En dat een slot op de deur belangrijker is dan een schooluniform. “Nu heb ik een donor gevonden die al die huizen voorziet van hekken eromheen, en gerepareerde ramen en deuren.”
∗
En zo blijven de Tempelmans bezig. Hugo slaapt vijf uur per nacht (Liesje: “Ik heb helaas meer slaap nodig”), en ze proberen één dag in het weekend niet te werken. Om iets leuks te doen met de kinderen. “We hebben gezorgd dat ze één hobby met ons gemeen hebben: duiken. Dat houdt de familie bij elkaar.” Duiken doen ze meestal in Mozambique, waar ze een vakantiehuis hebben met twaalf slaapplaatsen.
“Vrienden in ons eigen dorp hebben we niet,” zegt Hugo plompverloren, waarna Liesje meteen corrigeert: “Ho ho, we hebben goed contact met onze buren, hoor. Het zijn alleen niet ons soort mensen.” Groblersdal is hartje Afrika-nerland, waar de Tempelmans niet altijd even goed worden begrepen. Hugo: “In ons dorp noemen ze zwarten nog rustig kaffers en houtkoppen. En ze hebben Liesje een kind van de duivel genoemd, toen ze ontdekten dat wij niet de Bijbel lezen voor het eten.”
Maar volgens Liesje valt het best mee. “Als dokters zijn we ook een beetje de notabelen. We worden altijd uitgenodigd voor dingen, en krijgen dan steevast een plek op de eerste rij. Laatst hadden een paar boeren ons uitgenodigd. Die gaven ons een cheque van 5000 rand (500 euro). Ze zeiden: “Dat we niet met jullie praten, betekent niet dat we jullie niet waarderen, hoor.” Aanvankelijk waren we vreemde, besmette mensen, later zagen ze ons vooral als alternatievelingen, en nu beginnen ze ons wel te accepteren.”
Als de zon het Afrikaanse veld oranje kleurt, en het bijna tijd wordt om de township te verlaten, neemt Hugo ons nog even mee naar de fitnessclub die hij heeft laten bouwen naast het Johan Cruijff-court. “Een van mijn zwarte werknemers wilde lid worden van de fitnessclub in Groblersdal, maar kreeg te horen dat er een ledenstop was. Dat was natuurlijk een leugen. Dan kun je wel heel boos worden, en tegen die mensen gaan tieren dat de apartheid toch echt voorbij is, maar ik dacht: Weet je wat? Ik bouw in Elandsdoorn gewoon een eigen fitnessclub.”
Een paar jongeren oefenen op de apparaten, buiten spelen meisjes op het geasfalteerde basketbalveldje, een paar vrolijke jongens leven zich uit op het voetbalveld. “Als het me allemaal wat veel wordt, en ik even moet uitblazen, dan ga ik altijd even hiernaartoe,” zegt Hugo dromerig. “Dan steek ik een sigaartje op, kijk naar die spelende kinderen, en weet ik dat het goed is wat ik hier doe.”