Het dwaalspoor

Ik hoorde mijn naam al nog voor ik zelf iets had gezegd. Het was Pat. Ik was blij dat ik ‘ja’ kon zeggen.

“Heide, waar ben je? We zijn doodongerust. Is alles goed met jullie?”

Vóór alles was Pat bezorgd. Hij werd niet meteen boos. Ik hoorde Ulrike op de achtergrond praten.

“Ik wil alleen met jou praten, Pat. Zeg maar tegen Ulrike dat zij je het beste kan uitleggen waarom ik gisteren niet naar huis kwam.”

“Het was iets met Ian, ze heeft het me verteld. Luister, Heide, ik begrijp je reactie, maar ik vind wel dat je Linus hier niet in mag meesleuren. Het is een baby, geen pop. Hij heeft van alles nodig.”

Dat moest hij net zeggen.

“Ik heb alles bij me voor hem.”

“Ik weet het, Heide, we zijn er te weinig geweest voor Linus. Zowel ik als Ulrike beseffen dat. Ik snap nog altijd niet hoe het zover is kunnen komen, maar we willen het goedmaken, tegenover Linus én tegenover jou. Geef ons die kans, wil je. Kom naar huis, allebei.”

Het deed me zo goed om zijn stem te horen dat ik bijna toegaf.

Bovendien zei hij alles wat ik wilde horen: zij hadden spijt, zij wilden het goedmaken.

Toen nam Ulrike de telefoon over. Ze ging meteen in de aanval.

“Heide, waar ben je? Besef je wel wat je aanricht, in godsnaam?”

Ik antwoordde niet. ‘In godsnaam’ was heel erg slecht gekozen na mijn nacht in het toilethok.

“Je doet met jezelf wat je wilt, voor mijn part, maar Linus is nog geen zes maanden,” zei ze. Toen hoorde ik Pat weer van alles op de achtergrond zeggen.

Hij is al zes maanden, dacht ik. Typisch. Ze ratelde nog iets over de politie op haar verongelijkte toontje, als een heks op speed, yak yak yak. Ik luisterde nauwelijks, maar dacht na. Stel dat ze de politie zouden bellen. Ze hadden het niet zo op uniformen, maar stel dat ze het nu toch zouden doen. Dat moest ik vermijden.

“Ik ben bij oma Piek,” zei ik.

Het bleef stil aan de andere kant. De naam gleed de keuken binnen als een giftige wolk.

“Bij oma Piek?” klonk het ten slotte. Het was Pat die het vroeg.

“Waarom stuurde je dan een SMS-je dat je bij een vriendin was?”

“Gewoon. Ik wilde met rust gelaten worden.”

“Mag ik oma Piek dan even spreken?”

“Ze is er nu niet,” zei ik.

Totale stilte. Ulrike zei iets dat ik niet verstond.

“Tja,” zei Pat toen.

“Dus je komt nog niet naar huis?”

“Nee.”

“Dan komen we Linus halen.”

“Nee. Als je dat van plan bent, ben ik hier meteen weg.”

Pat zat zonder woorden.

“Ik wil hier nog eventjes blijven, een paar dagen of zo. Tot ik het weer aankan om Ulrike te zien,” zei ik. “En Linus wil ik bij me houden. Zoals hij de afgelopen maanden ook bij mij was.”

Nog meer stilte.

“Dan wil ik je straks opnieuw horen. Misschien denk je er dan anders over.”

“Oké, vanavond,” zei ik. “Vanavond bel ik terug.”

“Hm,” zei Pat, “we bellen je zelf wel. Laat je gsm aanstaan, hoor je me? We moeten je kunnen bereiken.”

“Mijn batterij is bijna leeg. En ik heb geen oplader bij me.” Dat laatste was waar.

“Dan bellen we toch naar het nummer van oma Piek.”

Natuurlijk. Ik had mezelf bijna verraden. Pat vermoedde niets.

“Hé, Heide. Ik hoop dat je je hoofd erbij houdt. Hoe is het met oma Piek?”

“Oma Piek, oma Piek,” echode Ulrike op de achtergrond, “alsof we daarop zaten te wachten.” Ik hoorde haar duidelijker dan Pat.

“Ja, goed wel. Dezelfde oma Piek als altijd.”

“En Linus, waar is die nu?”

Zijn stem werd weer zachter.

“Hier bij me. Hij ligt in de buggy.”

“Goed. Geef hem een kus van me. Van ons.”

“Doe ik.”

“Dag Heidje. Tot straks, hé.”

“Ja, tot straks. Dag, papa.”

Ik sloeg mijn hand voor mijn mond. Het was eruit voor ik het wist.

Nu ik bij oma Piek was beland, voelde alles normaler aan. Ik werd rustiger van die leugen. De voorbije nacht zat ik op een dwaalspoor, maar nu was ik bij familie, of toch zo goed als.

Ik toetste het nummer in van oma Piek, dat ik nog altijd uit mijn hoofd kende al had ik het al meer dan een jaar niet gebruikt.

“Met Pia.”

“Oma Piek? Het is Heide.”

“Heide?”

“Ja.”

“Heide, Heide, Heide. Hey? Hoe gaat het met je?”

“Goed,” zei ik in een reflex. Ik verbeterde mezelf onmiddellijk.

“Of nee, eigenlijk niet goed.”

“Vertel.”

Ik vertelde haar wat ik de vorige dag had gezien, Ulrike en Ian in de keuken, en hoe ik toen van huis was weggelopen en plotseling op de vlucht bleek, en waar ik de nacht had doorgebracht. Ik stond zelf versteld van mijn verhaal.

“Jaja, Heikje, wat vertel je me daar allemaal. In een toilethok slapen. Wat moedig van je. Ulrike mag ook wel eens voelen dat ze over de schreef gaat.”

Toen liet Linus van zich horen, met luide en niet mis te verstane babygeluiden.

“Dat is Linus,” zei ik nogal onnozel.

Oma Piek had Linus nog niet gezien. Hij was ongewild de aanleiding voor hun ruzie. Toen Ulrike had verteld dat ze zwanger was, had oma Piek botweg geantwoord dat het onverantwoord was dat Ulrike nog eens moeder zou worden. “En dat heeft niets met je leeftijd te maken,” had ze er nog aan toegevoegd.

We zijn toen na een bezoekje van ongeveer drie minuten weer vertrokken, terwijl we net twee uur in de auto hadden gezeten.

Maarten en ik wilden blijven en van Pat mocht dat, maar Ulrike wilde er niet van weten. Opeens waren we heel erg haar kinderen.

“Jullie gaan mee naar huis, punt uit. Kijk nog maar eens goed naar het peperkoeken huisje.”

Daarna braken ze met elkaar. Oma Piek moest zelf maar bellen als ze per se haar kleinkinderen wilde horen, vond Ulrike. Ze belde niet, of wij kregen haar in elk geval niet te horen. Ze woonde best ver weg en ze was ook wel raar. Zo vaak zagen we elkaar niet. Ik dacht dat ze het zouden bijleggen als Linus eenmaal geboren was, maar ook dat gebeurde niet. Ze hielden hun poot stijf, allebei. Oma Piek liet zich zelfs door een baby niet vermurwen.

“Linus,” zei ze. “Je hebt wat? Je hebt Linus bij je? Een baby van – wat – een paar maanden oud?”

“Zes,” zei ik. “Hij is zes maanden.”

Waarom was ik de enige op aarde die exact wist hoe oud hij was?

“Maakt niets uit, drie, zes, whatever.”

Oma Piek gebruikte graag Engelse woorden. “Hi folks”, zei ze in plaats van hallo, en ‘terrific als ze leuk bedoelde.

“Heeft hij dan ook in dat toilet geslapen?”

“Ja. In zijn buggy.”

“Heide, gaat het wel goed met je? Hoe haal je het in je hoofd om die baby mee te nemen? Daar kan ik echt niet bij.”

“Ik kan dat moeilijk uitleggen. Ik zei toch dat ik er vooral voor zorg. Bovendien was ik helemaal niet van plan om van huis weg te lopen.”

“Maar je deed het wel.”

“Ja. Het ging gewoon zo.”

“Luister eens, meisje, waar ben je? We moeten hier eens een rustig gesprek over voeren en wel nu meteen. Waar ben je precies?”

“Daarvoor bel ik eigenlijk. Ik heb net naar Ulrike en Pat gebeld en gezegd dat ik bij jou ben.”

“Wat? Nu wordt het helemaal crazy. Waarom zou je dat nou doen?”

“Omdat ze het er anders niet bij zullen laten. Ze laten me opsporen door de politie. Terwijl ik niets verkeerds doe.”

“Wacht, wacht, neen, je doet wel iets verkeerds, hoor je me. Wat je doet, kan niet. Dat is kidnapping. De vraag is alleen wat Ulrike deed om je zover te krijgen. Behalve die kus dan, wat op zich al weerzinwekkend genoeg is.”

“Ze gaan je zeker proberen te bellen. En ze komen ook naar je toe, durf ik te wedden.”

“Natuurlijk komen ze naar me toe, ze zijn al onderweg. Ze denken dat hun baby hier is. Als ze niet komen, klaag ik ze aan voor het verwaarlozen van hun kinderen.”

Dit liep helemaal fout.

“Neen, oma Piek, wacht. Laat het me uitleggen. Ik kan Ulrike nog even niet onder ogen komen. Ze heeft dat onmogelijk gemaakt.”

“Ja ja, dat ken ik.”

“Ik moet eventjes alleen zijn.”

Hell, hell, hell, Heide. Ik moet liegen omdat jij alleen wilt zijn.”

“Ja.”

“Snap je wel wat je van me vraagt?”

“Ja.”

“Laat mij dan naar je toe komen.”

“Oma Piek, ik wil alleen zijn.”

Dat was niet waar. Ik wilde helemaal niet alleen zijn, nooit meer. Oma Piek was gezelligheid troef na de vorige nacht. Als ik nu naar haar toe ging, zou ik me het hoofd niet verder hoeven te breken over een plan. Ik dacht aan hoe het zou gaan. Ulrike en Pat zouden me komen ophalen. Ulrike en oma Piek zouden eerst wat hatelijke opmerkingen maken. Pat zou tussenbeide proberen te komen.

“Hou je erbuiten,” zouden ze snauwen, in koor.

Dan zouden ze nog meer hatelijke opmerkingen maken. En misschien zou Pat dan weer opeens een dringend telefoontje voor zijn werk moeten doen. Eén minuutje maar, zou hij lipletteren naar mij, terwijl de toon al overging aan de andere kant van de lijn. In elk geval zou het niet over mij of over Linus gaan.

Dat zag ik van hieruit ook wel in.

“Ik laat je niet zomaar neerleggen, hoor je me. Anders kan ik niets beloven.”

“Ik wil het alleen uitzoeken, dat moet jij toch snappen,” probeerde ik.

“Ja, dat snap ik.” Ze dacht na.

Ik hoorde haar kreunen en zuchten en af en toe mijn naam mompelen. Maar toen zei ze: “Oké, ik moet eens diep nadenken. Hoe pakken we dit aan?”

Ze gaf toe!

“Luister. Je zoekt een hotel, hoor je me. Je gaat niet weer in toiletten slapen met die baby. Je blijft waar je bent en je zoekt een hotel. Dan bel je me terug en je geeft me alle gegevens over dat hotel. Ik betaal wel. Dan zien we daarna wel verder.”