Alles wat je zegt, ben je zelf

Weglopen van huis stelde niets voor. Ik had alles gevonden wat ik nodig had.

Ik werd wakker in een kamer met bloemetjesbehang waar het niet naar lavendel rook. Er was iemand die me duidelijke instructies gaf over wat er verder moest gebeuren. Er was een parkje op loopafstand waar het normaal was dat baby’s aan meisjes hingen. Ik had vrije toegang tot het kleine keukentje aan de ontbijtzaal om het flesje voor Linus op te warmen. Dragana zorgde zelfs voor een kinderbedje.

Ik wist dat het maar tijdelijk was. Misschien werden er zelfs affiches verspreid met mijn gezicht erop, maar ik probeerde alleen aan alle goede, nieuwe dingen te denken. Het leek weken geleden dat ik in een toilet had geslapen. Het leek maanden geleden dat ik Ulrike had gezien.

Ik maakte lijstjes van wat ik nodig had voor Linus. Poedermelk, pampers, doekjes, flessen bronwater, fysiologisch serum voor in zijn neusje. Eigenlijk had hij helemaal niets nodig, maar ik wilde niet dat hij iets tekort zou komen of ziek zou worden. Als je niet oplette, werden baby’s heel snel ziek. Ik lette dus goed op. Ik maakte lijstjes voor het geval dat. Ze lagen op het nachtkastje naast mijn bed.

Ik had wel mijn zwakke momenten. Het minste kon me week maken. Dragana die mijn kraag gladstreek. De Snor die Linus de hand schudde alsof het een volwassen manskerel was in plaats van een kleine, rosse baby. De extra inkepingen in de armen van Linus, op plaatsen waar die helemaal niet hoefden te plooien. Het hotelzeepje waarvan ik de verpakking niet open kreeg. Een mevrouwtje met dezelfde krullen als haar twee poedels, die woest naar me keften bij het ontbijt. Ik verbeet mijn tranen keer op keer. Ze bleven allemaal zitten.

Dragana leek me betrouwbaar. Toen ze de derde ochtend voorstelde om in de buurt te blijven terwijl Linus zijn dutje deed zodat ik eens naar buiten kon, twijfelde ik niet. Het leek veilig om eventjes uit het goud-zwart-bordeaux sfeertje van het hotel te stappen en snel de stad in te gaan. Ik kocht een tandenborstel en tandpasta, een luierhemdje voor Linus, een set kleinere onderbroeken dan die van Dragana en breiwol. Sinds ik Dragana had ontmoet, had ik zin gekregen om te breien. Op één dag had ik de twee bollen wol die ik bij me had erdoor getikt. Ik had ook weinig anders te doen, maar toch. Het was een vruchtbaar tempo. Op een paar minuten van het hotel was een winkelcentrum waar ik alles vond, zelfs een breiwinkel. Mijn hart sprong op toen ik alle strengen wol als kleurige hondjes in hun hokjes aan de muur zag zitten. In mijn hoofd maakte ik al lijstjes voor toekomstige uitstapjes.

Ik was hooguit een half-uur weg geweest en toch lag Linus er niet meer toen ik terug in de kamer kwam. Echt ongerust was ik eerst niet, Dragana had hem vast uit zijn bedje gehaald en meegenomen naar hun woonkamer. Maar ook daar was niemand te zien. In de ontbijtzaal: niemand. In de toiletten: niemand. Achter de receptiebalie: niemand. Er schoot van alles door mijn hoofd. Natuurlijk waren er nog veel andere kamers in het hotel.

Maar als Dragana zich voor de grap met mijn kleintje schuilhield in een willekeurige kamer moest ik me ook zorgen maken.

Was Dragana toch niet zo goedmoedig als ze leek? Haar naam alleen al kwam me plotseling vijandig over. Dragana. Het had iets van dragonder, van drama! Waar was ze met mijn Linus heen?

Ik liep van de ontbijtzaal op de eerste verdieping naar de begane grond en terug. Nergens iemand te zien. Er schoot een zin door mijn hoofd van de avond daarvoor. “Niets is erger dan een kind verliezen,” had Dragana gezegd. Zij kon het weten: ze was zelf moeder. Ze had me honderduit verteld over haar Bruno, die op internaat zat in een koksschool in Vlaanderen en nu in Barcelona stage liep. Een getalenteerde jongen! De woonkamer hing vol met foto’s van de kleine Bruno: op de slee, bij de sint, op school voor een beschilderd paneel, aan zee (met een ijsje), in de bergen (met een sneeuwbal)…Er hingen nergens foto’s van Bruno zoals hij er nu uitzag. Wat was er met Bruno gebeurd? Niets is erger dan een kind verliezen. Waarom had ze dat gezegd als ze haar kind nog had?

Ik leunde uit het open raam van de ontbijtzaal. Misschien waren ze buiten? Ik keek recht in het gezicht van een zwerver op een bankje. Hij zat met zijn rug naar me toe, maar had zich omgedraaid, alsof ik hem had geroepen. Hij knipoogde naar me. Ik dook achteruit. Toen ik nog eens keek, grijnsde hij. Hij had erop zitten wachten. Ik ging weg van het raam. Ik dacht aan gisteravond, hoe moe ik me had gevoeld na het eten. Aan Dragana met de spuitbus. Hoe ze maar slagroom bleef spuiten in die te kleine vruchtjes. Alles om me heen vervaagde. De toiletten waren vlakbij, daar kon ik nog net komen. Ik moest naar lucht happen, alsof ik heel snel naar beneden viel. In het toilet ging ik op mijn knieën zitten om niet echt te vallen. Telkens als ik probeerde in te ademen, kreeg ik geen lucht maar vocht naar binnen. De tranen kolkten voor mijn ogen, in mijn mond, mijn neus. Het was niet dat ik huilde; ik werd helemaal vloeibaar. Ik was een waterval en ergens bovenaan dreef het kleine stukje Heide dat er nog over was, klaar om in de afgrond te storten.

Voor ik het goed besefte, hing ik boven het toilet. Ik dacht alles op een rijtje te hebben, maar ik had me heel erg vergist. Ik was Linus kwijt. Mijn lijstjes hadden hem niet beschermd.

Eerst was ik geneigd om de schuld heel erg op een ander te steken. Op Ulrike in de eerste plaats, omdat ze er niet was voor Linus én ook niet voor mij. Of op Pat, want die was er ook maar half. Op Ian, die alles in de war stuurde. Op Dragana, die me misschien wel heel erg misleid had, met haar lichtblauwe nachthemdjes en haar opgelegd vlees. Of, nu ik toch bezig was, op Prospero, die me had wijsgemaakt dat ik wél iets kon. Op Maarten, die de hele zomer zoet was met allerlei kampen en zo helemaal geen rol speelde in het leven van zijn babybroer. Op al mijn vroegere schoolvriendinnen, omdat ze zo nodig moesten lopen pronken op hun hoge hakken zodat we elkaars gezichten niet meer zagen. Op Holden Caulfield, die het nog geen twee seconden had uitgehouden met een baby. Op mijn biologische vader, die me een paar armen vol sproeten meegaf en ervan uitging dat ik het daarna zelf wel verder redde. Op de Ardennen, omdat ze me toch maar mooi in de luren hadden gelegd met hun gezellige hotels en winkels vol breiwol. Op de wereld, die niet stopt met draaien als je zomaar, zonder waarschuwing een baby kwijtraakt.

Alles wat je zegt, ben je zelf. Voor het verlies van een baby moest je geen anderen laten opdraaien, zelfs niet in je hoofd. Dat was de laatste gedachte die ik had, voor ik helemaal niets meer dacht en samen met mijn hoofd op de grond viel. Gelukkig lag er zelfs in de toiletten tapijt.