Na die eerste middag kwam Ian vaak langs. Ik dacht dat hij iets van me wilde, zo vaak kwam hij. We gingen samen wandelen met Linus, naar hetzelfde parkje. Yazé had ik niet meer gezien, tot nu toe had zijn oma gelijk gehad, tenzij zijn ouders hem ergens anders buitenlucht toedienden. Ik had Ian bij me en praatte niet meer met vreemde eenden.
Ian nam me op sleeptouw. Ik liep er een beetje achteraan, met Linus tussen ons in, op mijn buik of in de buggy. Ik stond versteld van de sprookjesachtige plaatsen waar we terechtkwamen.
Een vervallen prieeltje op een braakliggend stuk grond dat helemaal overwoekerd was. Het leek wel een decor, van tevoren door iemand bedacht.
“Hoe vind jij toch zulke plekjes?” vroeg ik hem, toen we naast elkaar tegen het prieeltje aanleunden.
“Gewoon. Veel rondwandelen in je eentje, zonder ergens naartoe te lopen. Dan kom je er vanzelf.”
Er zou toch automatisch iets gebeuren als ik op zo’n plaats terechtkwam met een jongen? De romantiek droop ervan af.
Afbladderende verf, een wildgroei van oude rozensoorten en grijsgroen mos, krakende planken, een roestig smeedijzeren hekwerkje. Hier en daar een liefdesverklaring in het hout gekerfd. En dan zijn bambibruine ogen. Mijn stem zou zeker overslaan als ik iets zei.
“Je bent wel een stille,” zei Ian.
In het prieeltje legde hij zijn hand op mijn knie. Hij zat gehurkt voor me terwijl we aan het praten waren. Hij deed er helemaal niet gewichtig over, zijn hand lag daar als een zakdoek die hij in zijn broek was vergeten te stoppen. Alsof ze niet echt van hem was, maar iets dat hij even kwijt moest. Ik wist niet wat ik er mee moest. Mijn hart sprong bijna uit mijn lijf. Als hij me nu maar kuste, dan hoefde ik niet meer na te denken over die hand en dat hart.
Morgen gaat het gebeuren, dacht ik elke keer. Maar Ian maakte geen aanstalten tot wat dan ook. Hij legde zijn hand nog wel vaker op me – op mijn schouder, mijn knie, één keer zelfs op mijn voet. Ik had meteen mijn hand op de zijne moeten leggen toen hij het voor het eerst deed in het prieeltje. Daarna was het te laat.
Ik vertelde er alles over aan Linus, alles wat niet gebeurde. Hij luisterde en viel in slaap.
“Vandaag gingen we wandelen, jij, ik en Ian,” zei ik. “We kwamen terecht bij een oud verlaten gebouw langs het water. Er hing een bordje waarop ‘Laboratorium scheikunde’ stond. Dus dat zat al goed.”
Linus babbelde mee, door mijn woorden heen. “Aagheueuhhh.”
Het kwijl liep van zijn kin. Hij vond mij geweldig als ik tegen hem praatte. Of hij kreeg tandjes.
“Niemand kon ons zien. Er kon ook niemand voorbij wandelen want het was een doodlopende weg. Het plaveisel was helemaal stukgebroken en uit de kieren schoot alsmaar meer gras op en mos en netels. Waar de weg stopte, gingen we op de schuine oever zitten. Hij was bijna te schuin om op te zitten.”
“Ik hield je stevig vast, met beide handen,” fluisterde ik in zijn oortje toen hij al sliep.
Vóór Linus praatte ik soms tegen mezelf, heel discreet, zonder dat iemand het merkte. Sinds hij er was, kon ik hardop praten zoveel ik wilde. Mijn woorden bleven tenminste ergens hangen.
∗
Over de foto’s was ik nog altijd niet begonnen. Het zou toch vanzelf wel ter sprake komen? Er was altijd wel iets anders om over te praten. Zijn ouders bijvoorbeeld.
“Ik vraag me af waarom ze me ooit hebben gemaakt,” zei hij over hen. Zijn vader was chirurg en zijn moeder huidarts. Ze waren er bijna nooit.
“Ze kennen me totaal niet, ze hebben me gewoon al heel mijn leven in huis en dat is het dan.”
Hij was klaar met de middelbare school en zijn ouders hadden hem verplicht zich in te schrijven aan de universiteit: geneeskunde, diergeneeskunde of tandheelkunde. Hij wilde liever een reis maken, of werken, of op reis gaan én werken tegelijk.
Over zijn eigen plannen bleef hij altijd erg vaag. Over zijn moeders plannen voor hem was hij veel concreter. Hij deed haar na met een hoog stemmetje, wat helemaal niet bij hem paste.
“‘Als dokter zijn congressen een deel van je leven, ’ zei ze, ‘dat moet jij toch weten met ons als ouders.’ Man, je gelooft je oren toch niet als je dat mens hoort.”
Eerst kreeg ik de slappe lach en toen begon ook Linus te kraaien omdat hij hoge stemmetjes het einde vindt. Ian voelde zich erdoor aangemoedigd.
“‘Wat jij niet goed beseft, mijn jongen, is dat het een fijn deel is, een manier om mensen te ontmoeten vanuit alle hoeken van de wereld. Reizen kan iedere dwaas. Dokter worden is iets heel anders, totdat inzicht kom je nog wel.’”
Hij prikte in mijn schouder om haar woorden kracht bij te zetten.
“‘En met jouw looks in een witte jas…’ Dat zei ze, echt! Mijn looks! Tjonge jonge, wat een ellende. Ondertussen slurpte ze de ene oester na de andere naar binnen. Weerzinwekkend.”
Hij liet een heel luid geslurp horen en ook daar ging Linus van kirren. Dat moesten we vaker doen, over zijn ouders babbelen.
Ian straalde. Hij voelde zich goed bij me.
“Wat ga je dan wel doen?” vroeg ik.
“Zie ik nog wel, eerst vakantie,” zei hij ontwijkend. Hij zette de muziek harder en de gitaren namen het van hem over. Ik breide. Ik had altijd mijn breiwerk bij me als ik met hem afsprak.
Ik dacht dat hij dat bijzonder zou vinden. Niemand anders breide. Mijn babydeken kreeg vorm. De makkelijke zijstukken had ik al af. Eén rechts, één averechts, het ging vooruit.
∗
We gingen een paar keer tv-kijken bij Ian thuis. Er stonden heel veel meubels, zware, donkere houten stukken, neergepoot als door een kind dat al zijn blokken wil gebruiken. Je moest van tevoren een weg uitstippelen om ergens te komen. Anders stond je opeens met de deurklink van de gang in je hand zonder dat je daar iets te zoeken had. Aan de muren hing het vol wapens.
Duur antiek zonder twijfel, maar dat maakte ze niet minder eng. Onder de wapens zaten we tv te kijken. Misschien zat er nog bloed aan, dacht ik. Ik probeerde ze de rug toe te keren, maar ze hingen zowat overal.
Eén keer was het bijna zover. We lagen languit op de bank, met Linus op het stukje tapijt voor ons. We zaten net iets dichter bij elkaar dan anders. Ian keek meer en langer naar me.
“Ik ben helemaal relaxed,” zei hij. “Jij hebt dat effect op me.”
Hij nam mijn hand vast om mijn toekomst te voorspellen.
Mijn eigen bloed raasde alle kanten uit.
“Ik zie een reis, een verre, verre, verre reis.” Met zijn wijsvinger volgde hij een lijn op mijn handpalm tot ver over mijn elleboog.
Ik kneep mijn arm tegen mijn lijf want verder mocht hij niet gaan. Onder mijn oksels was het kletsnat. Ik giechelde, maar het klonk als hoesten. Zwijmelen ging me niet goed af. Mijn stem was te diep, ik stikte bijna. Toen schrokken we op van een luide, doffe plof. Ik dacht dat het Ians ouders waren en veerde overeind.
“Mijn ouders?” lachte Ian. “Die komen heus niet door de schoorsteen naar binnen.”
Nog voor ik kon denken hoe lelijk ze was, doemde er een grote, zwarte vlek op tegen het glimmende koper. Linus zette het op een krijsen, maar Ian bleef rustig, alsof er elke dag dieren door de schoorsteen vielen. Misschien was er iets mis met hem. De vogel vloog overal tegenaan, tegen de ramen, een glazen deur, de schuifwand naar de keuken. Er was iets met zijn dieptezicht. Óf hij zag overal buitenlucht in. Ik hield Linus dicht tegen me aan, terwijl Ian het paniekerige dier probeerde te leiden. Zwaaiend met een kussen dreef hij de vogel uiteindelijk naar buiten. Met de vogel was ook de spanning verdwenen. Ik was bijna opgelucht.
“Dan hangen je muren vol wapens en gebruik je toch een kussen om je te verdedigen,” plaagde ik Ian. Mijn stem klonk weer normaal.
Hij gooide het kussen tegen mijn hoofd als antwoord. Het ontaardde in een kussengevecht. Ian gooide met volle kracht en ik deed eerst goed mee. Maar bij elk kussen dat ik gooide, zonk de moed me meer in de schoenen. Het laatste kussen viel gewoon uit mijn handen in mijn eigen schoot.
∗
Onderweg naar huis hoorde ik alleen maar vogels die verlekkerd krasten en kraaiden. Ik was het kadaver, ze vlogen in cirkeltjes boven mijn hoofd.
“Wat is dat toch, met die vogels,” zei ik tegen Linus.
Thuis stortte ik me op mijn breiwerk. Ik was klaar voor het moeilijke middenstuk, met halve kabelruiten vol gerstekorrelsteken. Eerste naald vanaf de tiende steek 2r, 4av, 2r, 1av, 2r, 4av, 2r. Tweede naald vanaf de twaalfde steek 6r, 2av, 1r, 2av, 6r. Zo ging het door tot naald zestien, allemaal andere verhoudingen.
Ik telde als een gek.