Drie

Over het nut van sport en de invloed ervan op mijn dagelijkse leven (hoewelikzelfgeen beoefenaar ben) en overdevaststellingdatvoetbal op en buiten het veld toch een beetje oorlog is.

Mijn zoon Alex heeft twee passies: voetbal spelen en voetbal kijken. Er is een verschil: voor de laatste activiteit moet hij zich niet verplaatsen. Het lukt hem al aardig om van op zijn luie stoel met de afstandsbediening de tv zo ver te krijgen dat die telkens weer een wedstrijd laat zien. Hij heeft er, hoe zal ik het zeggen, een neus voor.

Het onderlinge verschil tussen die matchen is mij volkomen vreemd, afgezien van de kleuren van de outfits misschien, en de doelpuntensaldo’s. Ik weet ook dat de mannen in het zwart op het veld niet meespelen, maar toezien op de regels en dat elke speler de bal alleen met de voeten, het hoofd of de borst mag raken, behalve de doelman. Voor Alex is voetbal een wetenschap, ofbeter, een levensstijl. Aan elke training gaat een doorgedreven rust in de driezit vooraf zodat hij fysiek en mentaal in topconditie is. Mijn irritatie in verband met die eigenaardige voorbereiding had, uit puur zelfbehoud, al een tijd plaatsgemaakt voor een lichte vorm van spot.

Die houding wijzigde echter radicaal, toen ik hem op zijn dertiende noodgedwongen moest meenemen naar een vrijetijdsquiz, die georganiseerd werd door mensen van een vereniging waarmee ik belangrijke professionele contacten onderhield. Ik verwachtte niet veel van de avond, want we gingen gehandicapt van start met de afwezigheid van een door ziekte geplaagde teamgenoot, onze specialist sport en wetenschappen. Hem vervangen door Alex…Ik had net zo goed Ken van Barbie kunnen vragen. Oma kon twee actieve kinderen niet de hele avond aan en het was veel te laat om nog een oppas te zoeken, dus ik liet alleen Max bij haar achter en nam de oudste zichtbaar tegen mijn zin mee op sleeptouw. Die was danig in zijn nopjes: het beloofde heel laat te worden. Om de een of de andere reden zijn dertienjarigen er rotsvast van overtuigd dat ze zaken van levensbelang zullen missen als ze slapen, dus willen ze koste wat kost wakker blijven.

Marcel van de Boskakkers kwam even aan onze tafel staan. “Ah, de Familie Doorzon heeft zijn geheime wapen meegebracht! En, wie komt er volgende keer meespelen? Een specialist met een rammelaar in een buggy?”

Iedereen van de ploeg hield diplomatisch zijn mond. Bij Alex scheen het niet eens door te dringen.

“Allez, bonne chance! Nu zal er tenminste een van jullie nuchter blijven!” Jan wenkte iemand van het toogpersoneel en bestelde vier Duvels en een cola.

De quiz bestond uit tien algemene vragenrondes en twee thematische kopbrekers. Terwijl de vaste teamleden fluisterend discussieerden over mogelijke antwoorden en de bomvolle turnzaal getransformeerd werd in een heiligdom van parate kennis, gaf Alex geen krimp. Hij slurpte van zijn cola en deed alsof hij op bezoek was bij zijn grootvader, waar braaf op een stoel zitten en je mond houden als het toppunt van een goede opvoeding werd beschouwd. Tot de tweede themaronde er aankwam. De voorlopige tussenstand wees uit dat we een waterkans maakten op de wisselbeker. De Boskakkers stonden met zes punten voorsprong afgetekend op kop en ze hadden ons tijdens de pauze, behalve een schampere lach, geen blik gegund. Ze hadden de overwinning zo goed als binnen.

De opdracht luidde als volgt: “Voetbal blijft in de wereld de belangrijkste sport. Elk land dat zichzelf respecteert, heeft dan ook een aantal belangrijke clubs. Die hebben hun eigen stadion, waar ze elk jaar miljoenen bezoekers naartoe lokken. Die voetbaltempels hebben allemaal een eigen naam. Geef de namen van tien Europese stadions in zeven verschillende landen.”

De leden van Familie Doorzon keken elkaar wanhopig aan: hun expert lag ziek in bed. Met het algemeen gekende Constant Vanden Stockstadion in Anderlecht en De Kuip van het Rotterdamse Feyenoord was de inspiratie op. Twee punten per goed antwoord. Vier punten dus.

Even leek het of de strijd gestreden was. Binnensmonds werd gevloekt om zoveel machteloosheid. Alex zat intussen vlijtig op de achterkant van een bierviltje te schrijven en schoof het vervolgens naar mij door. Zonder er echt acht op te slaan, nam ik het aan. Sinds de laatste vraag hield ik voortdurend De Boskakkers in het oog. Die zweetten bijna zichtbaar van vertwijfeling, dat was dus een hele opluchting. Toch zinde het me niet helemaal, omdat ons team aangewezen was op de achtervolging en omdat ze bovendien misschien gewoon een nummertje opvoerden om ons op het verkeerde been te zetten.

“Kijk dan toch!” Alex trok me enigszins verstoord aan mijn mouw. Hij wees naar het viltje, dat ik achteloos onder mijn glas geschoven had.

Geïrriteerd gaf ik gevolg aan zijn verzoek en begon te lezen wat hij opgeschreven had. Gaandeweg zakte mijn mond verder open van verbazing. In haastige hanenpoten had hij als een echte voetbalwetenschapper een lijstje neergekrabbeld van landen, voetbalclubs en namen van wat, naar ik veronderstelde, stadions waren. “Het zijn wel allemaal ploegen die Europees spelen of gespeeld hebben,” verontschuldigde hij zich.

“Sssst,” deed Jan tegen Alex. Het mocht nog niet geweten zijn dat Familie Doorzon een onverwachte joker ging uitspelen. Met zijn vieren zaten ze over het lijstje gebogen, als betrofhet de Steen van Rosetta. Ze spelden de opgeschreven woorden, ze prevelden ze haast geluidloos. Het leek wel een gebed, een hooglied. Alex zat achterovergeleund op zijn stoel en sloeg de bedoening afwachtend gade.

“Jezusmariajozef,” zei Dirk halfluid en hij snoof hard door zijn neus. Ze roken de overwinning. “Waar heeft hij die kennis vandaan?” Bijna gelijktijdig draaiden ze hun hoofden naar Alex, alsofhij van een andere planeet kwam.

Jullie hadden hem moeten zien bij zijn geboorte, dacht ik.

Dan hield Dirk zich bezig met het systematisch overbrengen van de informatie op het antwoordblad: dat was zijn taak. Jan deed gewoonlijk de bestellingen, omdat hij geen echte specialiteit had. Mare en ikzelf dachten ons overwegend te pletter, maar nu deden we niets anders dan opgelucht ademhalen. “Nog drie minuten,” zei de voorlezer door de microfoon. Zijn mededeling werd gevolgd door een snerpend gepiep. Alle aanwezigen begrepen de boodschap: er was geen tijd meer te verliezen. Dirk, puntje van de tong uit zijn mond, noteerde zenuwachtig en mompelde vervolgens het geschrevene tegen de samenzweerderig bij elkaar gestoken hoofden. Jan fluisterde zonder de minste articulatie landen en ploegen en hield zodoende het overzicht bij.

“AC Milaan…San Siro…” lispelde Dirk.

“Milaan…Italië…”echoode Jan. Alsof we dat niet wisten.

“Anfield…Road…Liverpool…”Dirk opnieuw.

“Liverpool, Groot-Brittannië,” registreerde Jan haast geluidloos.

Toen ook Stanford Bridge, Old Trafford en Highbury genoemd werden en Jan voor de vierde keer Groot-Brittannië vermeldde, begon de onrust toe te nemen. “Het moeten wel zeven verschillende landen zijn,” benadrukte ik wat al geweten was, en ik keek daarbij beschuldigend in de richting van Alex. “Op die manier gaan we er niet komen.”

Hoe oneerlijk was deze uitspraak, terwijl we zonder meer als een gieter zouden zijn afgegaan, als hij zich niet gemoeid had. Maar hij liet zich niet van zijn stuk brengen door de stress die ons, de rest, in een wurggreep hield.

De Familie Doorzon Slaat Bijna Door.

Nog niet helemaal bewust van het belang van zijn aanwezigheid zei hij opnieuw verontschuldigend: “Ik heb geen tijd gehad om de andere op te schrijven.”

“Duidelijk en in drukletters,” beet Jan hem toe, terwijl hij hem tegelijkertijd het antwoordblad toeschoof. “We hebben niet lang meer.”

“En geen Britse, Nederlandse of Belgische ploegen, want die staan er al voldoende op,” zei ik voor alle volledigheid. Twee teamgenoten van de tafel naast die van ons staarden onze richting uit, alsof ze diep nadachten. Ik legde mijn arm beschermend voor het papier. Alex vulde in ijltempo het lijstje aan, waarna het door de andere Doorzons gecontroleerd werd. “Frankrijk…Uhum…Spanje…Italië…Maar Rusland?! Rusland?! Is dat wel Europa?” Door de spanning en de krappe tijd twijfelden de vaste quizkameraden aan alles en iedereen.

“Lokomotiv Moskou heeft toch…” begon Alex, maar het zekere werd voor het onzekere genomen en Dirk was al bezig met het schrappen van Rusland. Mijn zoon begreep dat hij niet langer moest discussiëren, dan wel een alternatief geven.

“Is Duitsland goed?” vroeg hij. Iedereen knikte zijn hoofd bijna van zijn lijf.

“Werder Bremen. Weserstadion.”

“Pennen neer en afgeven!” riep de microfoonstem. Jan oefende zijn snelschrift. De ophalers murwden zich tussen de rijen tafeltjes en eisten de antwoorden op. En om een lang verhaal kort te maken: Familie Doorzon won die avond op de valreep met vier punten, Alex mocht mee het podium op om glunderend de wisselbeker in ontvangst te nemen en ik liet enkele dagen later de kabel doortrekken tot in zijn slaapkamer, waar hij zich voor zijn eigen tv verder specialiseerde in traptechnieken en belangrijke plaatsnamen. De daaropvolgende maand dreigde ik ermee dat verworven recht weer ongedaan te maken, als hij nog één keer in slaap zou vallen zonder het toestel uit te schakelen. Als ik het al niet had uit het verleden, ontwikkelde ik van toen af een ultragevoelig zesde zintuig voor ruisende beeldschermen.

September, een zondagmorgen. We zijn nu in de periode waarin de zomer en de herfst mekaar een hand geven, maar niet omarmen. De nachten zijn al wat frisser, maar overdag is het aangenaam warm met een in de namiddag regelmatig zomers stralende zon. De verwarming staat nog steeds uit en het winterdonsdeken ligt in de hutkoffer naast het bed. Alleen de heropening van de scholen na de lange zomervakantie twee weken voordien herinnert eraan dat de lome dagen bijna definitief voorbij zijn. Maar het belangrijkste seizoen startte een maand geleden al.

“Papa, heb je mijn scheenbeschermers gezien?” vraagt mijn oudste. Ondanks het vroege uur loopt hij al een hele tijd klaarwakker te ijsberen in het vooruitzicht van de wedstrijd deze voormiddag.

“Heb je in het washok gekeken?” probeer ik.

“Ja,” zegt hij. “Daar liggen ze niet.” Ik ga door met wat ik bezig ben, maar ik begin automatisch mee rond te speuren naar zijn scheenbeschermers: het is sterker dan mezelf. De gezamenlijke zoektochten naar vermiste schoolspullen, kledingstukken en allerlei attributen zijn intussen legendarisch geworden. Toch wekken ze bij mij nog steeds dezelfde irritatie op als was het de eerste keer.

Uiteindelijk heeft Alex alle materiaal bij elkaar en staat de rode sporttas klaar in de gang. Ik vraag of hij zijn douchezeep en shampoo niet wil vergeten. Max ligt intussen gebiologeerd naar een tekenfilm over de krankzinnige avonturen van een hyperactieve zeespons te staren. De felle kleuren en de overdadige bewegingen van de cartoonfiguurtjes contrasteren fel met de ontspannen rust waarmee ze de beelden bekijkt.

“Moet je je niet aankleden?” vraag ik haar.

Ze antwoordt niet. Ik loop naar de tv en druk de off-knop in.

“Wat zei je?” vraagt ze op haar beurt. Ze is weer aanwezig, met een flits van de zeebodem geplukt en in de ligstoel van onze woonkamer gegooid. Ze rekt zich uit. “Wat gaan we doen?”

“Zien hoe broer het winnende doelpunt gaat maken. Dan kan ik hem binnenkort voor veel geld verkopen aan een ploeg van eerste klasse.”

“Leuk. Dan wordt zijn slaapkamer mijn speelkamer.”

Ze kleedt zich vliegensvlug aan. Als ik haar opdraag haar pyjama deftig weg te leggen, mikt ze de kledingstukken op een stoel, maar ze glijden eraf en blijven op de vloer liggen.

Alex is duidelijk in zijn nopjes. “Er staat taxi op je voorhoofd,” zegt hij lachend.

Als ik de auto parkeer naast de sportterreinen, stopt er ook een autocar. Die spuwt een aantal joelende tieners met roodwitte sporttassen uit. Mijn zoon gunt hen geen blik. Dat moeten de tegenstanders zijn. Achter hen stappen hun supporters uit: mannen en, tot mijn verbazing, ook heel wat vrouwen, die zich in kleine groepjes druk pratend naar de kantine begeven om iets te drinken, in afwachting van de wedstrijd. De meesten hebben sjaals om met de clubkleuren. Enkele mannen dragen een roodwitte sportvest, waarop een slogan prijkt: Altijd Winnen Sportzaak Swinnen.

Ik zou het zelf niet beter bedacht hebben.

Zelf ben ik neutraal gekleed, en ik drentel wat rond naast het voetbalplein. Enkele spelertjes van de thuisploeg staan al op de grasmat en warmen zich op door rondjes te lopen. Ik weet dat ze van de thuisploeg zijn, omdat eenzelfde shirt drie keer per week door mij uit de wasautomaat gehaald wordt, niet omdat ik één van die kereltjes herken. Alex zit momenteel nog in de kleedkamer aan de achterkant van het kantinegebouw. Max is nergens meer te bekennen. Aan de overkant van het veld gooien enkele kinderen stenen naar een vergeten vogelverschrikker op de aanpalende akker. De maïs is volgroeid en klaar om geoogst te worden. De meegekomen broers en zusjes van de spelers vinden het een ideaal speelterrein. Negen kansen op tien dat Max ginder wat planten platgetrapt heeft en nu bezig is met het inrichten van haar nieuwe geheime plekje. De boer zal zich straks weer ergeren, als hij het ontdekt. Alex heeft me verteld dat hij een officiële klacht neergelegd heeft tegen onbekenden wegens het vernielen en stelen van zijn gewassen. Laatst is de politie met een combi langs geweest en hebben drie uniformen zich aan de zijden van het veld geposteerd, terwijl de boer samen met een vierde ordehandhaver tussen het manshoge gebladerte naar mogelijke vandalen zocht. Joeri en Jens, twee voetbalkameraden, zaten er toevallig middenin. Ze deden het bijna in hun broek van angst, maar ze konden ongezien wegkomen toen een agent moest plassen en zich even terugtrok.

Stilaan druppelen de spelers van beide ploegen de kleedkamer uit en elk afzonderlijk trappen ze aan een kant van het veld wat ballen naar het doel. De metalen toppen onder hun sportschoenen kletteren op het beton, als ze over het gangpad naar het veld lopen. Alex is met zijn witte haarband gemakkelijk te herkennen. Hij speelt rechtsmidden en naar eigen zeggen liggen zijn assists regelmatig mee aan de basis van een overwinning.

Toen hij op zesjarige leeftijd begon bij de duiveltjes, was er geen sprake van enig doorzicht tijdens de match. Em en ik supporterden in die periode bij elke wedstrijd thuis en uit. Als toeschouwers stonden we ook op het eigenlijke voetbalterrein, dat voor de gelegenheid gedecimeerd was en dat bespeeld werd in de breedte in plaats van in de lengte, met aan weerskanten kleinere, mobiele doelen. Afgezien van de twee keepers stonden de twaalf overige spelertjes – in die jongerenafdeling vormde een zevenkoppig team een volledig ‘elftal’ – in een trosje rond de middenstip. Als de bal uitgetrapt werd, bleven ze hem eerst bewegingloos observeren tot hij neerkwam. Dan pas leek het geschreeuw van hun coach tot hen door te dringen en holden ze er in een dichte formatie naartoe. Enig dribbelwerk was hen volkomen vreemd: eens de bal in bezit, werd hij nagenoeg onmiddellijk weggetrapt. Richting en aangespeelde persoon hadden voor hen nog geen enkel belang. Af en toe ontstond er een kortstondig maar perfect samenspel tussen een jongetje van de thuisploeg en eentje van de bezoekers. Dan weer raakten twee teamgenootjes in een bikkelhard duel verwikkeld en streden ze ongenadig voor balbezit, waarna nog een andere hem afpakte en keihard in eigen doel schoot. Hoewel de trainer hem dan van op de zijlijn luidkeels terechtwees, sprak het terechte geluk dat uit zijn ogen straalde boekdelen. Niemand maalde echt om winst of verlies en moedigde luidkeels alle acties en onverwachte wendingen aan. Lokale en bezoekende ouders, grootouders en specifieke voetballiefhebbers wisselden beleefdheden uit, bogen zich samen over elk klein kwetsuurtje en verbroederden verder in de kantine.

Dat was de sfeer bij de duiveltjes.

Naarmate de spelers ouder worden, slaat de sfeer om. Ik merk al van voor het begin van de wedstrijd op dat alle betrokkenen een zekere grimmigheid uitstralen. Als er een oefenbal bij de andere ploeg terecht komt, wordt hij helemaal niet geretourneerd. De aanvoerders geven elkaar vlak voor de aftrap pas een hand na aandringen van de scheidsrechter. Ze doen het zo opvallend tegen hun zin, dat hij hen even apart neemt, waarschijnlijk om hen de basisregels van fair play in herinnering te brengen.

“Komt er nog wat van, dikzak?” roept er een van Sportzaak Swinnen. Hij heeft een stem als een klok en een omvang die navenant is. Ik denk even terug aan het eerste leerjaar en zuster Leontine, bij wie je een papieren winkelzak over je hoofd kreeg als je iets onbeleefds of brutaals uitkraamde. Zo moest je dan een kwartier of een half-uur in je bank blijven zitten, onzichtbaar voor de anderen, maar met het schaamrood op de wangen vanwege hun gegniffel. Ik probeerde altijd met het puntje van mijn tong het papier stuk te likken, zodat ik een kijkgaatje had als ik de zak wat hoger schoof Als de zuster hier was geweest, bij het begin van deze wedstrijd, had ik zijn straf al gekend. De toon is in elk geval gezet.

Het spel verloopt in het begin wat rommelig. De passeerballen rollen rechtstreeks in de voet van de tegenstrever en er wordt van te ver op doel gemikt, in zoverre ik daar als volslagen leek kan over oordelen. De frustratie naast het veld loopt op als een speler van Swinnen tegen de vlakte gaat.

“Vrije trap!” buldert de megafoonstem. Maar de scheidsrechter reageert niet op die goede raad en laat verderspelen. Dat is duidelijk niet naar de zin van de supporterskern, want nu zijn er meer die hun ongenoegen uiten.

“Fluitje ingeslikt, blinde mol?” wordt vlak naast mij gebruld.

“Rood, rood, rood…” snerpt een rondborstige blondine voortdurend. Haar doordringende stem veroorzaakt een gefluit in mijn oren.

“Kevin, laat u niet doen!”

God, ze is nog moeder ook. Sommige kinderen verdienen beter.

Kevin krabbelt met een pijnlijke grimas op zijn gezicht overeind, mankt een stukje verder en loopt vervolgens onder luid applaus van deze kant van de zijlijn plots weer fanatiek achter een voorbijkomende bal aan.

“Goed, zo, Kevin, jongen, zo kennen wij u!” Ik merk nu pas dat het aan de andere kant van het veld opvallend stil gebleven is. Nochtans staan ook daar, verspreid over een halve lengte van het plein, enkele tientallen toeschouwers. Maar geen van hen heeft zich in roodwit uitgedost, wat typisch is voor deze kant. Tot mijn ontzetting besefik dat dit het kamp van de vijand is. Als ik niet onmiddellijk iets onderneem, riskeer ik op mijn beurt hatelijkheden van die van Swinnen en zal ik tijdens de rust straks gemeden worden door de ouders van Alex’ vrienden. Hij vergeeft het me nooit. Zo onopvallend mogelijk verwijder ik me van de verkeerde groep en maak een omtrekkende beweging om me bij de juiste supporterskern aan te sluiten.

Ik sta exact achter het doel van onze keeper als de bal tussen zijn benen door tegen de netten knalt. Ik schrik me een ongeluk. Even ben ik het decor van het middelpunt van de belangstelling.

De Man Achter De Bal In Het Doel.

Er ontstaat een hels kabaal aan de rechterkant van het veld. Zelfs de kinderen bij het maïsveld staken hun spel even en draaien hun hoofd in de richting van de geluidsbron.

“Altijd winnen, altijd winnen!” De mannen en de vrouwen van Swinnen steken hun vuisten in de lucht en applaudisseren overmatig lang.

Bende bosapen.

Het voetballertje dat gescoord heeft trekt de voorkant van zijn shirt over zijn hoofd en rent vervolgens blindelings over de grasmat, de armen wijd uitgestrekt als een zweefvliegtuig. Hij wordt hardhandig besprongen door zijn kompanen, zodat het hele elftal ten lange leste over de grond rolt. De scheidsrechter blaast op zijn fluitje.

“Te laat, te laat!” huilt de kudde Neanderthalers.

Er moet terug gevoetbald worden. De aanvoerder van de thuisploeg legt de bal op de middenstip. Terwijl hij overeind komt, maakt hij een obsceen gebaar naar een tegenspeler. Intussen heb ik me bij de juiste groep toeschouwers aangesloten. Mijn buurman knikt goedkeurend: “Het is hier nog niet afgelopen, let op mijn woorden.” Ik ben er heilig van overtuigd dat hij in andere omstandigheden die kwajongen een draai om de oren zou hebben verkocht.

“Wat denk jij ervan?” vraagt hij aan mij. Ja, wat moet ik denken? Ik haal mijn schouders op om daarmee aan te duiden dat ik niks kan doen. De zaken lopen nu eenmaal zoals ze lopen.

Maar de onverschilligheid die ik me als buitenstaander aangemeten had, verandert even later op slag, als Alex bij een – dat moet ik toegeven – ronduit schitterende aanval, op een spectaculaire manier tegen de grasmat gaat na een vuile tackle van komediant Kevin. Heel diep binnenin mij borrelt een oerkreet op, die zich met de snelheid van lava een weg baant naar de juiste opening om aan de druk te ontsnappen: ik spuw vuur. Mensen, hou me tegen, hou me tegen! Mijn zoon ligt tegen de vlakte en dat zwarthemd fluit niet eens, laat hem creperen als een stuk vuil. “Nazi!” Ik voel mijn nekharen overeind staan, stijf van de adrenaline. Rondom me drukken mijn medestanders zich ook tegen de houten reclamepanelen. Ze stoten eveneens klanken van verontwaardiging uit, onverstaanbaar, want telkens overstemd door mijn eigen geloei. Uiteindelijk staat Alex recht, maar ik ben al te ver heen. Dat gevoel wordt nog versterkt door de schouderklopjes die ik krijgvan omstanders als teken van solidariteit. Ik zie de megafoonstem grijnzen aan de overkant van het veld. De afstand en het idee dat het werkelijk mogelijk is, weerhouden me ervan op hem af te rennen en hem fysiek aan te pakken.

In de tweede speelhelft worden de gemoederen crescendo verhit, vooral bij de vaders en moeders aan de zijlijn, die het bloed van elke puber van de tegenpartij wel kunnen drinken. Ikzelf doe niet onder voor de meest fanatieke toeschouwer aan de overkant. Dat heeft zo zijn uitwerking op de spelers en het spelverloop. Als dit de Olympische Spelen van de overtredingen waren, dan had deze wedstrijd goud gehaald. Drie rode kaarten en zeven gele kaarten in vijfenveertig minuten tijd, dat moet je verdienen. Hun woede wordt gevoed door de onredelijke agressie van hun ouders, het wordt hen als het ware ingelepeld.

Laat me kort zijn over de opvoedkundige waarde van deze belevenis, want het is een belevenis. Of nee, er zelfs maar kort over nadenken is me niet gegund, meegesleept als ik ben door de emoties van mezelf en al de anderen op dat moment. Laat me de afloop gewoon objectief samenvatten, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan door het uitvergroten of juist door het verdoezelen van een of ander smeuïg detail. Onze helden scoren nog twee doelpunten, waarvan één door Alex, in betwiste omstandigheden. Vlak daarna wordt afgefloten en ben ik inderdaad de eerste die ‘Nooit meer winnen, weg met Swinnen’ scandeer. De toestand draait uit op een kort handgemeen als de vader van Kevin, een klein driftig mannetje met flaporen, mijn zoon een oorveeg geeft, omdat hij hem ervan verdenkt een kluit aarde tegen zijn hoofd gesmeten te hebben. In werkelijkheid trapt hij vlak na de match nog een balletje, waarbij wat aangekoekte grond loskomt van tussen de stalen noppen van zijn sportschoenen en de schedel van Kevin senior raakt. Ik herinner me dat er daarna in de kantine op korte tijd een enorme hoeveelheid bier verzet wordt, vooral door mij, terwijl ik tussen mijn nieuwe vrienden aan de toog sta. Op het moment dat ik tenslotte buitenwankel om naar huis te gaan, vertrekt de bus van Swinnen. Samen met enkele voetballertjes, die nog wat rondhangen in de buurt van het veld, ren ik ze struikelend achterna, terwijl ik met de regelmaat van een klok mijn middelvinger opsteek.

De meehollende pubers imiteren het gebaar met veel enthousiasme. Uiteindelijk stop ik deze actie en keer op mijn stappen terug naar de auto op het parkeerterrein. Onderweg word ik voorbijgefietst door de doelman van onze thuisploeg. Alex zit op de bagagedrager.

“Paps, ik ga nog even op de Playstation bij Benny thuis.”

“Wees op…” hakkel ik.

“Ik zal op tijd zijn voor het avondeten!” roept hij over zijn schouder.

Max staat bij de auto te wachten, haar zakken vol maïskolven.

“Papa, waar bleef je zo lang?” zegt ze verwijtend. “Ik sta hier al uren te wachten! Waar bleef je?” Door de hele commotie was ik haar totaal vergeten. Maar ze staat hier, dus niks aan het handje. Ik geef haar een kus en begin verwoed in mijn zakken te zoeken naar de autosleutel.

“Je bent echt geen voorbeeld geweest,” zegt mijn oudste zus vermanend. Haar zoon voetbalt in dezelfde club als mijn zoon, maar dan bij de miniemen. “Je komt anders nooit naar wedstrijden en als je er toch bent, laat je je van je beste kant zien. Ik hoop dat je in het vervolg thuisblijft, zodat die jonge kereltjes zich niet meer laten opjutten. Je mag van geluk spreken dat Alex zoveel discipline heeft. Die heeft hij in elk geval niet van jou!” En tenslotte: “Em zou het moeten weten!”

Het enige wat ik nog mis, is een papieren zak over mijn hoofd.