‘Hoe is uw zoon zó geworden’

De eetzaal boven bij Oostergo ziet er bijzonder opgewekt uit op deze dag. De zon buiten doet haar best en tintelend worden haar stralen door het water omhoog gekaatst. Daardoor krijgt het licht dat langs de muren en over de tafels glijdt, iets beweeglijks en geeft de gewaarwording, dat je aan boord van een schip bent. Een uitgelezen plekje om ontspannen feest te vieren! Het opgewekte gezelschap aan de middentafel is daar vol overgave aan bezig. De zes meisjes laten zich graag onthalen door het ouderpaar, dat met hun zoon de vreugde voor een avond komt delen.

Er worden veel eindexamenverhalen verteld, er wordt over het avontuur met de gebroken mast gesproken. Blijkbaar zijn al die problemen in het constructieve stadium gekomen, waarin de spanning er af is. De onbezorgde blijdschap voert een gedempte boventoon in de zaal.

Het is geen wonder, dat er hier en daar door andere gasten geluisterd wordt. De gastheer kan niet nalaten de zes meisjes te plagen, die hun schip kennelijk met meer succes door de gymnasiumfinish hebben gestuurd dan over het Pikmeer. Zoals bij iedere averij aan boord is er nog al wat verschil van mening over de oorzaak van de catastrofe.

“Wat vind jij ervan, Jan Maarten?”

“Ik hou me er b-buiten, ik ben maar een alfa.”

Het is even stil aan tafel vóór iedereen tegelijk in de lach schiet om dit onverwachte antwoord. Jan Maarten zit stralend tussen de vriendinnen in. Zijn vader en moeder bezetten ieder een uiteinde van de tafel.

Het volgend ogenblik vraagt de ober zachtjes of het echtpaar dat iets verderop vlak bij het raam zit, misschien even de vader van Jan Maarten kan spreken. Ja, waarom niet? Terwijl hij naar de twee onbekenden toeloopt, overweegt de vader snel of zij een oudleerling is uit de oorlogsjaren, toen hij in Amsterdam les gaf, of hij misschien een zakenrelatie van heden? “U kent ons niet en wij kennen u niet, maar wij hebben een jongetje dat net is als uw zoon. Hoe is uw zoon zó geworden?”

Jan Maarten de Vries is een achterlijke jongen van het type dat op scholen voor buitengewoon lager onderwijs een ‘mongooltje’ genoemd wordt. Hij is nu over de twintig. Wat zijn gezondheid betreft: een buitensporig rank scheepje om op de golven te houden. Wat zijn karakter betreft: een dapper kereltje, dat van zichzelf vaak meer eist dan een gezond, normaal mens doet. Beleefd, opgewekt, met veel gevoel voor een grapje en voor plichten. Een allerliefste, altijd bezige huisgenoot.

“Hoe is uw zoon zó geworden?”

Het is niet de eerste keer dat ons dat gevraagd wordt. De mensen uit onze omgeving, die om raad komen voor hun afwijkend kindje, willen hetzelfde weten. De kinderarts, die hem behandelde toen hij suikerziek werd, riep dezelfde vraag haast knorrig en zeer imperatief uit. Bijzonder openhartig voegde hij eraan toe: “Uw zoon is een gemiddelde mongool. Ik ken er véél betere, waarmee véél minder bereikt is. Hoe kreeg u hem zover?”

Er zijn veel kinderen zoals Jan Maarten.

Om dat te beseffen behoeven we maar een willekeurige school voor buitengewoon lager onderwijs te bezoeken.

Er worden veel mongooltjes geboren…Als ik probeer antwoord te geven op de zo dringend gestelde vraag, denk ik vooral aan die heel kleine mongooltjes, die nog een toekomst voor zich hebben, waarin zij tot een zegen kunnen worden of tot een ondraaglijke last.

Als wij in grote lijn antwoorden, zouden wij moeten zeggen, dat we met Jan Maartens opvoeding ‘geluk’ hebben gehad. Vóór hij één jaar oud was, hadden we het verdriet geïncasseerd en waren al bezig ons te oriënteren op de beste methoden om dit kereltje op te voeden. We schreven toen het jaar 1941.

Wij waren geen van beiden in onze familie ooit met niet-normale kinderen geconfronteerd. De oorlog om ons heen zette ons verdriet in de juiste proportie. Het was in die dagen eigenlijk een voorrecht verdriet te mogen hebben om iets dat je niet door mensen was aangedaan. Wij hebben veel medici in de familie en onder onze vrienden. Onder hen is er niet één bij wie we niet met onze vragen over Jan Maarten terecht kunnen. Menigmaal redde dit ons kereltje het leven. De gezondheid is teer van deze kinderen, hun reactie op normale ziekten is vaak zo averechts, dat alleen zeer snel ingrijpen hen redden kan. Ten slotte: Jan Maarten is ons oudste kind. Wij hoefden voor hem dus niet een opvoedingspatroon te wijzigen dat op normale kinderen ingesteld was. We hadden, zoals dat bij een eersteling het geval is, de tijd om tamelijk bewust te besluiten hoe we verschillende problemen zouden oplossen, en we hadden ook de aandacht onze eigen vergissingen op te merken en te corrigeren. Ja, Jan Maarten, wij hebben geluk gehad.

Het is om iets voor anderen bij te dragen aan een zelfde geluk, dat uit een groot verdriet geboren kan worden, dat ik zal trachten te antwoorden op de vraag: Hoe is Jan Maarten zo geworden? Daarmee buig ik me dan over een groot aantal jaren herinnering. Dat is voor de meeste mensen een wonderbaarlijk domein, waar je graag en bij verschillende belichtingen naar kijkt. Eens had ik het voorrecht in Biak, al zwemmend met een onderwaterbril, de stille gouden wereld voorbij het rif gade te slaan. Een fascinerende wereld vol kleuren, met licht en donker. Moeilijk om precies vast te leggen wat je eigenlijk ziet. Bovendien is het zeer afhankelijk van de richting van de zonnestralen, die het water treffen.

Als ik nu kijk naar het kleurige Jan Maarten-visje in de diepzee van mijn herinnering, dan probeer ik belichting te vinden voor een aantal momenten in zijn kleine leven die mij van belang lijken voor anderen. Wie zijn die anderen? Al die ouders waarmee wij ons verbonden voelen, die hun klein kindje, dat anders is dan de anderen, toch zo graag in het gezin willen houden: het is ieders lieveling, ieders speelpop, tot het haast ongemerkt een probleem wordt, dat het huis tiranniseert. Er zijn goede inrichtingen voor deze kinderen, maar men staat lang op de wachtlijst. Het probleem groeit uit alle proporties. Is dit nodig, ligt het aan dit sóórt kindertjes? Of kunnen wij zulke dwingende situaties voorkomen?

Het is niet mogelijk een algemeen geldend antwoord op deze vraag te geven. Wel kan er véél worden voorkomen, indien er met gerichte aandacht aan hun opvoeding wordt gewerkt. In ons veelbewogen leven was Jan Maartens baan niet scherp gescheiden van de rest van het gezin. Ik heb zelfs geen babyboek om op terug te grijpen. Als koning van het gezin heeft hij nooit geregeerd.

Maar liefdevolle aandacht en belangstelling voor zijn kleine persoonlijkheid is er altijd ten volle geweest, zo goed als voor de andere kinderen. De mogelijkheden die we bij hem tegenkwamen, hebben de richting van zijn opvoeding voor een belangrijk deel bepaald.