Het begin

22 Oktober 1940 werd Jan Maarten geboren. Hij kwam keurig op tijd ter wereld, woog 5½ pond en leek op niets zozeer als op een hagedisje. Zijn veel te lang, smal tongetje ging aldoor snel in en uit zijn mondje. Zijn oogjes deden aan die van een Chineesje denken en twee duidelijke huidplooien vertoonden zich in de ooghoeken bij zijn minuscuul klein neusje.

Zijn moeder vond hem verschrikkelijk lief, maar zijn vader werd heel stil van schrik.

“Ach,” zei de jonge gynaecoloog, “je kunt er echt de eerste tijd zo weinig van zeggen. Die kindertjes zijn zo verfrommeld in het begin. Dat trekt nog zoveel bij.”

“Als jij er helemaal gerust op bent, dan trek ik een fles champagne open. Het is tenslotte mijn eerste zoon.”

De gynaecoloog aarzelde een ondeelbaar ogenblik.

“Zullen we de fles maar dicht laten?” stelde de vader voor.

Twee jonge mannen van ongeveer dertig jaar keken elkaar zwijgend aan. Uit de kraamkamer klonk een babygeluidje.

“Laten we de plechtigheid nog even uitstellen.”

Schijnbaar luchtig geeft de dokter hiermee toe, dat hij zelf ook niet gerust is. Het zou niet fair zijn op een moment als dit een medemens oneerlijk te bejegenen.

De vader heeft een medestander gewonnen. Samen kijken ze in de komende maanden naar de veranderingen en ontwikkelingen die zich bij het kindje voltrekken.

De moeder vindt haar kindje alleen maar lief.

“Je bent niet mooi, maar je bent van mij.”

Een eerste kindje is een fantastisch gebeuren.

Dit kleine levende hoopje in je arm is van jou afhankelijk. Koester het tegen je aan, praat er zachtjes mee – zó ‘van jou’ is nog nooit iets geweest. De tijd staat stil; is er een toekomst met vragen? Welnee, er is nu een bed met een kindje vlak bij je, oogjes, die naar binnen kijken, want het mondje drinkt; jij, je bent het hartje van Heit en Mem. Wonderlijk verschanst zich de moeder in haar blijdschap om het kindje en haar zorgen voor het kindje. Haar verstand registreert afwijkingen, maar geeft tegelijk uitstel: voordat het kindje een jaar is, zegt een dokter er toch niet graag iets over. Een jaar! De buitendeur van het kleine huis gaat open naar de wereld en in die wereld is het oorlog.

Als de vader en moeder elkaar ‘s morgens goedendag zeggen, nemen ze daar altijd even de tijd voor. Ieder afscheid kan voor lang zijn. Wat kan er in een jaar dan niet veel gebeuren! En al die tijd is dit kindje hier en van ons! De ongerustheid van de vader slaat als branding te pletter op de rots van de blijheid van de moeder om haar kindje. Hij kan er geen vrede mee hebben, hij kan zich ook niet rustig verheugen over iets wat een groot verdriet inhoudt. En daar is hij zo zeker van. De wegen van een man en een vrouw door een onoverkomelijk verdriet zijn verschillend.

Maar het verdriet is voor hen samen.

Het is niet goed te lang de eigen weg alleen te gaan.

Als Jan Maarten acht maanden is, ontmoet de vader ongezocht professor Cornelia de Lange. Hij ziet kans met haar te praten en legt haar zijn grote onrust voor. Zij is onmiddellijk diep begaan met de zorg van de jonge leraar, die zijn hart bij haar uitstort. De volgende week zoekt zij het kleine huis op en bekijkt Jan Maarten van top tot teen. Het lijkt haar een heel ernstig geval van mongolisme. Haar prognose is bijzonder ongunstig. Het lijkt haar zelfs de vraag of Jan Maarten zal gaan lopen; praten zal hij waarschijnlijk ook niet.

Haar raad is, Jan Maarten niet thuis te houden, maar zo gauw mogelijk een goed tehuis voor hem te zoeken. Een andere raad is, het de moeder niet te vertellen: “Laat haar het zelf merken.”

De vader brengt professor De Lange thuis en dan probeert hij te leven met deze zekerheid, die hij nu alleen heeft. Gelukkig gaat dat niet en zo komt het moment dat twee mensen samen voor een catastrofaal feit staan, dat ze toch in hun leven zullen moeten opnemen en verwerken. Buiten het kleine huis woedt de oorlog, die ieder mens een eigen individuele ramp weet te berokkenen, soms nietig, soms alles omverwerpend.

“Heeft God ons tot zover ons verdriet niet in een bijzonder lieve verpakking gegeven?” Ik denk, dat het ongeveer deze vraag was die na enige tijd bij de vader en moeder uitkristalliseerde. En omdat zij beiden actieve mensen zijn, gingen ze zich vervolgens in geschrift en gesprek voorbereiden op wat zij aan Jan Maartens ontwikkeling menselijkerwijze konden doen.

§

De zomer van 1941 vond hen in een klein boerderijtje aan het water.

Als ‘goede derde’ vergezelde namelijk een Friese zeilschouw het huwelijk. Rondom dit enig en kostbaar bezit bouwde het jonge echtpaar iedere vakantie in die eerste jaren op.

De wijde Hollandse polder strekte zich uit rondom de box waar het voorwerp van hun zorg zijn eerste activiteiten begon te ontplooien. Stond de ‘stadslucht’ hem tegen, begon het schippersbloed van vaderszijde zich te roeren? De rustige, stille baby kwam in beweging en begon met tempo te kruipen.

In september besloten de vader en moeder naar een kinderarts te gaan. Het was immers duidelijk, dat ze regelmatig advies goed zouden kunnen gebruiken.

De arts die zij kozen was nog een studievriend van Jan Maartens grootvader. Deze dokter was erg opgelucht dat hij vrijuit kon spreken. De vader en moeder hielden zich in de hand. Zij wilden goed weten waar zij aan toe waren en wat ze te verwachten hadden.

In de twee maanden die verlopen waren sinds professor De Lange zich over hem gebogen had, was Jan Maarten een beweeglijke, opgewekte baby geworden. Daarom waren de vooruitzichten, die nu afgeschilderd werden, wel iets rooskleuriger: “Deze kinderen houden van muziek, zij kunnen wel een beetje leren praten, ze zijn bijzonder lief, maar ook bijzonder teer. Eigenlijk moet u niet rekenen dat dit kereltje ouder dan acht jaar wordt.”

En dan het punt waar hij het uitvoerigst over uitweidde: “Houdt het kind niet in huis. Er zijn uitstekende inrichtingen voor, waar de kinderen héél gelukkig zijn! Het is een moeilijk besluit om zo’n kindje niet thuis te houden, maar het is beter. Beter voor de moeder én voor de volgende kinderen.”

Het is een bekend feit dat je bij heel ernstige verbrandingen de pijn niet direct voelt. Zo konden de vader en moeder dit gesprek ook bedrieglijk goed voeren, maar het verwerken kostte veel tijd en pijn.

Maar toch, ook hier geldt: de waarheid maakt vrij.

Het is goed om te weten, waar je aan toe bent. Een denkend mens heeft daar ook recht op.

Het is niet makkelijk om tot conclusies te komen over dingen waarover het praten alleen al pijn doet.

Maar de ander ‘sparen’ is niet altijd barmhartig.

Het kan ook ontaarden in je zelf sparen. Aan de andere kant moet een besluit ook wel eens rijpen. Wanneer het dan zijn gestalte in woorden krijgt, lijkt dat dikwijls verrassend eenvoudig.

Er waren eigenlijk twee conclusies waar de vader en moeder in betrekkelijk korte tijd naar toe groeiden. Zij namen de vorm aan van afspraken, waaraan ze zich altijd hebben gehouden: “Als het dan zó is, dat we dit kindje niet lang bij ons mogen houden, laten we dan iedere dag bewust genieten van al het liefs dat het ons geeft en onze zorgen niet te ver in de toekomst uitstrekken.”

Dit was dus eigenlijk een heilig ‘geen zorgen voor de dag van morgen’, waarop Jan Maarten hen de nadruk leerde leggen. Het deed hen in deze oorlogstijd het ogenblik intens en waakzaam beleven.

Dit besluit was tot op zekere hoogte de grondslag van een levensinstelling, die hen in ‘goede en kwade dagen’ gesteund heeft. De tweede afspraak betrof de pertinente raad om Jan Maarten niet in huis te houden.

“Als ons huis het karakter van een ziekenhuis krijgt óf de andere kinderen er in welke vorm ook onder lijden, dan moeten we Jan Maarten niet in huis houden. We zullen ook rustig uitkijken naar een inrichting, waar we hem aan toe zouden willen vertrouwen, zodat we dat nooit hals-over-kop hoeven te beslissen. Maar zolang de moeilijkheden in het organisatorische vlak liggen, zullen we er niet voor op zij gaan, maar er recht doorheen stappen.”

Een merkwaardige rust daalt over de twee jonge mensen neer, een actieve rust en een gevoel van verbondenheid. Zij weten zich samen met hun kleine jongen geborgen in Gods hand. Dat is, in deze woelige oorlogstijd, een bijzonder veilig plekje.