Naar school

Het einde van de oorlog in mei 1945 brengt in ons kleine dorp veel droefheid. Slachtoffers vallen, die nu nog jaarlijks herdacht en betreurd worden. Langs het rustige kleine huisje wordt, gedurende enige dagen en nachten, het Duitse leger afgevoerd. Jan Maarten en zijn zusje staan verwonderd op de brug te kijken naar al die voorbijgangers.

§

Een klein nichtje vervult tijdelijk de rol van Benjamin in de familie. Met haar vader en moeder, die na de spoorwegstaking niet meer in eigen huis konden blijven, heeft ze gezworven en ze is in het voorjaar naar buiten gekomen. Het huis is dus steeds vrij vol en Jan Maarten is goed en gelukkig te midden van alle bezigheden. Zijn praten wordt beter, maar vordert aanzienlijk langzamer dan dat van zijn jonger zusje. Wat te doen als hij driftig wordt? De ouders zijn het over één ding roerend eens: géén tikken meer. Jan Maarten is bijzonder sterk en dit moet hij heel beslist niet op zijn zusje gaan proberen. Zijn gedrag staat in het algemeen in hoge mate onder de invloed van het prijzende woord en de waarschuwende stem.

Maar waar wordt voor gewaarschuwd op het moment dat de tik bewust wordt afgeschaft? Nu is hij op zijn vijfde nog klein en licht. De volgende disciplinaire maatregel is daarom de waterkraan. Zeer snel kan hij daar met zijn kuifje onder gehouden worden, als de situatie daarom vraagt. Het verwondert en ontspant hem tegelijkertijd. Al gauw zijn een paar druppels op zijn vlasblond hoofdje genoeg om hem te overtuigen, dat hij op een verkeerde weg is.

§

Jan Maartens vader en moeder staan intussen voor ingrijpende beslissingen. De vader begint aan een nieuwe werkkring en samen besluiten ze definitief buiten te blijven wonen.

‘Een buitenhuisje’ mag niet meer, zo vlak na de oorlog die zoveel huizen verwoestte. Er moet gekozen worden tussen stad en land. Aanvankelijk voelt de moeder een soort ontzetting bij het idee altijd in de schimmelige primitieve omstandigheden van de laatste twee jaren te moeten huizen. Twee belangrijke argumenten zijn er om haar innerlijke bezwaren te ontzenuwen. De vader is immers een buitenmens, die in de oorlog herontdekt heeft, hoe hij ontspant en geniet van elk vrij moment dat hij in de wijde polder kan doorbrengen. En daar is Jan Maarten, die iedere werkelijke vooruitgang aan het kleine boerderijtje schijnt te danken. Op dit ogenblik winnen vader en zoon het pleit in moeders hart, dat later zo volkomen door het wijde waterland veroverd zal worden. Gelukkig wordt hun als echte inwoners vrij gauw een beter huis toegewezen. Te midden van de herstelwerkzaamheden aan dat solide gebouwde zomerhuis vieren Heit en Mem hun ‘tinnen’ bruiloft. Zes-en-een-kwart jaren van intens beleven, en nu in de veilige haven van de vrede aangekomen.

Jan Maarten en zijn zusje varen op een houten blad door het lege huis. Heit en Mem drinken elkaar met thee toe. Op kleine tinnen bordjes liggen koekjes. In de zitkamer geeft één grote spiegelruit een prachtig gezicht op de plassen. Wat beweegt Jan Maarten? Hij staat midden in de kamer met een blok in zijn hand en haalt uit op de onnavolgbare wijze die alle jongens aangeboren is en die alle meisjes graag willen leren.

“Jan Maarten, je laat het wel, hè?” Moeders stem laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Hij kijkt haar triomfantelijk aan en werpt. Precies in het midden treft hij het raam, dat trilt in zijn voegen. Iedereen haalt diep adem: de onvervangbare ruit leeft nog.

Maar nu? De moeder gaat naar Jan Maarten en neemt hem bij de hand. Gewillig gaat hij mee, volkomen doordrongen van het feit dat schuld en boete bij elkaar horen. Moeders hersenen werken koortsachtig, terwijl ze met hem uit de voordeur stapt: een straf voor werkelijk stout, die te handhaven is in dit nieuwe huis. Met haar boetvaardige zoon stapt ze de garage in en haar oog valt op de kraan daar. Alsof dit het enige doel van de wandeling is, houdt ze Jan Maarten hier met kleren en al onder. Hij geeft geen kik, maar als ze hem loslaat, barst hij in tranen uit en valt haar om de hals. Geschrokken zitten ze even bij elkaar, voordat Mem droge kleren voor hem haalt. In het komende jaar is meestal de wandeling naar de garage al genoeg om hem tot betere gedachten te laten komen.

§

Kort na de verhuizing wordt Jan Maartens jongste zusje geboren. Aanvankelijk ziet hij niets van haar, want samen met zijn oudste zuster maakt hij een lichte vorm van kinkhoest door, die gelukkig door de huisarts meteen als zodanig herkend wordt. De baby leeft dus zeer gescheiden van de andere kinderen.

Er zijn deze zomer een aantal dingen die zijn aandacht in beslag nemen. Dank zij de grotere tuin doet nieuw speelgoed zijn intrede: een rode trapauto en een houten autoped. Zij zijn een bron van eindeloos genoegen. En dan is er het hobbelpaard, dat voor hem een soort levensbehoefte vormt.

Het is alsof de energie, die vroeger ‘s nachts een uitweg zocht in het bonken met zijn hoofd, nu zijn hele lichaam oproept, zingend en ritmisch hobbelend.

Als hij een tijd bezig geweest is, leiden Mem of de verpleegster hem weer eens af, maar een zeker kwantum ritmiek doet hem beslist goed. Er is deze zomer veel ziekte in het huis aan de plassen. Iedereen doet mee met geelzucht, oorontstekingen en angina. Zo duurt het een tijdje voor Heit en Mem erbij bepaald worden, dat Jan Maarten steeds humeuriger wordt. Zijn aangeboren blijmoedigheid en ridderlijkheid tegenover zijn kleine zusjes, neefjes en nichtjes beginnen hem in de steek te laten. Hij wordt nukkig, beseffen Heit en Mem. Ze moeten hem in de gaten houden.

Breekt misschien het ogenblik aan waarop hij niet langer thuis kan blijven? Voor de eerste maal rijst die vraag en samen zien Heit en Mem die onder ogen. Ze besluiten om via de huisdokter naar een kinderspecialist te gaan, of naar een kinderpsychiater. Voorop staat, dat de andere kinderen niet mogen lijden onder nieuwe ontwikkelingen in Jan Maartens constitutie. De huisdokter is inmiddels een goede vriend geworden. Hij wil de kleine blozende Dik Trom die Jan Maarten in die tijd is, eerst eens zelf nakijken en vindt eigenlijk onmiddellijk dat Jan Maarten een ernstige bloedarmoede heeft. Een hemoglobinegehalte van nog geen vijfenveertig.

“Och, mevrouw,” zegt de hulp in de huishouding meewarig, “geen wonder dat hij uit zijn humeur is.”

Ze weet waarover ze praat, want ze kampt zelf met bloedarmoede van een lichtere graad en is dan vaak te moe om het ene been voor het andere te zetten.

Het kost veel moeite om Jan Maarten hier weer overheen te krijgen en het blijft een zwak punt, waarop gelet moet worden. Zijn goede humeur en evenwichtigheid heeft hij alweer gauw terug. Voor het eerst worden zijn ouders bepaald bij een eigenschap die ze steeds bij hem terug zullen vinden: als hij ongelukkig of humeurig is, dan is er fysiek iets radicaal mis. Hij is hard voor zichzelf en wil graag gezond zijn. Daarom waarschuwt hij niet met lusteloosheid, maar hij knapt ineens af. Dan is het hoog tijd er aandacht aan te besteden.

§

Het is een geluk, dat de bloedarmoede-periode voorbij is als Jan Maarten ‘leerplichtig’ wordt. Er is in 1947 nog geen echte leerplicht voor kinderen die op het buitengewoon lager onderwijs aangewezen zijn, maar vader en moeder zijn het erover eens, dat hij op tijd beginnen moet, al lijkt hij in menig opzicht ook nog zo’n baby.

Het is bij de Zusters Ursulinen in Nieuwveen dat aangeklopt wordt om toelating voor een klein protestants mongooltje, als externe leerling. Voor de zusters is dat een novum; ze zijn niet enthousiast. De eerste keer laat zuster Paula de inrichting zien. Zij heeft de school mee opgericht en is eigenlijk net op het punt zich in een welverdiende rust terug te trekken. Er gaat een weldadige praktische wijsheid uit van deze vrouw. Ze adviseert de zichtbaar teleurgestelde ouders om gewoon over een maand nog eens terug te komen en dan Jan Maarten mee te brengen.

“Het is voor Moeder-overste een ongewoon en daarom moeilijk geval,” zegt ze ter verklaring.

“Zo’n besluit moet wat kunnen groeien.”

Een maand later zijn vader en moeder weer present mét Jan Maarten. Ze hebben eigenlijk niet veel hoop, maar het intens liefdevolle en opgewekte milieu heeft grote indruk op hen gemaakt. Liever nog een vergeefse tocht dan het gevoel niet alles geprobeerd te hebben. In de stemmige wachtkamer, waar het licht getemperd wordt door het lommer van de hoge oude bomen in de voortuin, wordt met spanning gewacht. De deur gaat open en zuster Eugenia komt binnen, de zuster van de administratie. Jan Maarten holt op zijn korte beentjes naar haar toe en grijpt de wijde zwarte jurk. Hij is volkomen geïntrigeerd door dit nieuwe fenomeen in zijn leven.

“Mem,” zegt hij, “wat is dit voor een man?” Heit en Mem voelen zich als kinderen die een slechte beurt maken, maar in de ogen van de zuster is een lachje ontwaakt. Ze spreekt over de lange wachtlijst van het internaat en over de vele kindertjes die er eigenlijk niet thuis horen.

“We zijn een onderwijsorde, ziet u, geen verpleegorde. In de oorlog hebben we veel kindertjes geaccepteerd waarvan we best wisten, dat ze niets kunnen leren. Maar je moest ze toch voor de Duitsers weghouden en die kwamen hier gelukkig nooit. Nu kunnen we die kindertjes, die eigenlijk alleen patientjes zijn, niet ineens wegsturen.”

Hier bepleit vader dat Jan Maarten alléén onderwijs hoeft te hebben. Hij zal gehaald en gebracht worden en op het internaat geen enkel beslag leggen. Het pleidooi valt merkbaar in een betere akker dan vorig maal. Zuster Eugenia trekt zich terug om met Moeder-overste te gaan praten. Ze blijft lang weg en komt hoofdschuddend terug. De ouders wapenen zich mentaal tegen de teleurstelling. Ze begrijpen de bezwaren immers?!

“Moeder weet niet of ze veel voor uw voorstel voelt,” zegt zuster Eugenia. “Ze vindt dat we het maar eens tot Kerstmis moeten proberen, dan overzien we het allebei beter.”

Daarmede is het begin gemaakt aan een periode van negen jaar in Jan Maartens leven, die voor hem onschatbaar veel betekend heeft en die voor het hele gezin van uitzonderlijke waarde is geweest.