Ik verlaat de stad
“Daarginds ligt Geoffrey.”
Dodo wees naar een bomengroep een eindje verderop. We waren ergens op het platteland en stonden op een begraafplaats. Een sombere kerk stond dreigend op de achtergrond. De grafstenen waren scheefgezakt en bedekt met mos. We liepen door het hoge, natte gras naar het graf van Geoff. Hij lag onder een steen van roze met grijs marmer; zijn graf was ontworpen door een kunstenaar.
Op de grafsteen stond:
Hier ligt Geoff, hij was de echtgenoot van Dodo.
Ze hield van hem.
Geboren 1946, gestorven 1984.
Naast de steen stond een colafles. Er zwommen kevers in het laagje water onder in de fles.
Ik zei: “Een colafles?”
Dodo antwoordde: “De dorpsbewoners pikken de vazen. Geoff zou het niet erg hebben gevonden. Hij had een geweldig gevoel voor humor.”
Ze had een bosje fresia’s meegenomen; ze stopte ze in de fles en frunnikte net zolang tot ze tevreden was. Toen zette ze de fles precies op het midden van de steen en liep weg. Ik haalde haar in ter hoogte van de vochtige taxushaag langs het pad dat naar het toegangshek van de begraafplaats leidde. Ze glimlachte en zei: “Zo, dat was het graf van de echtgenoot, nu op naar het vliegtuig van de broer.”
De Londense taxi waarmee we waren gekomen, stond buiten het kerkhof op ons te wachten in het smalle laantje. De chauffeur keek wantrouwend om zich heen naar de bomen en de velden. Hij zag eruit alsof hij in het beginstadium verkeerde van een aanval van ruimtevrees. We hadden hem naar het platteland gelokt door hem een flink aantal briefjes van twintig pond voor te houden. Hij werd weer wat opgewekter toen Dodo zei: “Vliegveld Gatwick.”
Maar voordat de taxi kon optrekken verscheen er een kudde koeien om de bocht van het weggetje, die op stakige poten op de taxi afkwamen lopen. In een mum van tijd waren we omsingeld door koeien die nieuwsgierig met hun prachtige ogen de taxi in keken.
“Van wie zijn die beesten?” schreeuwde de taxichauffeur tegen zichzelf.
“Koeien zijn zo theatraal,” zei Dodo. “Vooral die wimpers. Die doen me altijd denken aan Dame Edna.”
“Ik hoop dat zij d’r kont schoner houdt dan hun,” zei de chauffeur, die met afgrijzen keek hoe de beesten achteloos hun behoefte deden.
Tegenover de kerk stond een aantal arbeidershuisjes. Uit een van de rustieke deuren kwam een vrouw die een platte rieten mand droeg. Ze keek vanuit haar kleine tuintje naar de koeien en bukte zich toen om Oostindische kers te plukken, die ze in haar mandje legde. Ze zag er eenvoudig maar charmant uit in haar mooie jurk met wijde rok, en haar haar bijeengebonden met een lint. Zelfs de groene rubberlaarzen vielen niet uit de toon. Ik maakte Dodo op haar attent.
“O die,” zei Dodo. “Dat is Veronica Minton. Ze is bankier. Ze heeft een telex in haar achterkamer staan.” Dodo draaide haar raampje naar beneden en riep: “Veronica!”
Veronica draaide zich om en zag Dodo. Ze keek niet bepaald enthousiast, maar kwam toch naar de taxi toe.
“Dodo,” zei ze. “Naar het graf van Geoff geweest?”
“Ja. Hoe is het op het platteland?”
“Klote.”
“Klote?”
“Ja, we verkopen de boel.”
“Waarom?”
“Het lawaai en ongemak en het vandalisme. Je kunt het je niet voorstellen. Heb je gezien wat die dorpsnozems op het oorlogsmonument hebben geschreven? En dan deze rotkoeien. Vier keer per dag komen ze voor ons huis langs. De stront en de stank en de smerige uitlaatgassen van de trekkers. En het kabaal van de mensen die na sluitingstijd de pub uit moeten. En er is nergens speelruimte voor de kinderen. En er is al drie keer bij ons ingebroken en er wil hier niets groeien.”
“Je Oostindische kers staat er mooi bij,” zei Dodo.
“Ja,” zei Veronica bitter. “Die gedijt op arme grond.”
“Waar gaan jullie heen?” vroeg Dodo.
“Naar een rustig plekje,” zei Veronica, “ergens in London.”
Een jongen van een jaar of twaalf kwam om de bocht van de laan aanlopen terwijl hij met een stok in de richting van een paar onwillige koeien zwaaide. De taxichauffeur startte de motor en begon stapvoets tussen de koeien door te laveren. De jongen schreeuwde: “Hé, hufter, kijk een beetje uit met die koeien!” De chauffeur stak op welbekende wijze een gebalde vuist uit het raampje en riep: “Sodemieter op met die smerige rotbeesten, jochie, voor ik ze allemaal plat rijd.”
Veronica slaakte een diepe zucht en zei: “Zie je wel? Het platteland is zo onaangenaam; het brengt het slechtste in de mens naar boven.”
Toen we door het dorp heen raasden zag ik dat de dorpswinkel ‘Shopping Center’ heette en dat het oorlogsmonument helemaal met graffiti bedekt was; de meest opvallende tekst was: ‘Veronica pijpt’. Grote prairie-achtige velden strekten zich uit tot in de verte. Dodo was stil, en bewoog zich alleen even om een groot huis aan te wijzen dat bijna helemaal schuilging achter bomen.
“Daar is Geoff geboren.”
Ik vroeg: “Wonen zijn ouders er nog?”
“Nee, het is nu een tehuis voor welgestelde bejaarden.”
“Een eind lopen naar het Shopping Center,” zei ik.
Dodo lachte en zweeg.
♦
Ik had nog nooit een vliegtuig van binnen gezien of een vliegveld bezocht. Gatwick leek een doolhof, maar Dodo wist precies waar we heen moesten en welke computerberichten we moesten lezen. Ze vertelde me dat Sidneys vliegtuig om 10 over 6 zou landen.
We moesten drie uur en vijf minuten zoet zien te brengen, dus besloten we iets te gaan eten in het restaurant. We gingen bij het raam zitten, zodat Dodo de vliegtuigen kon zien opstijgen en landen. Het leek me een riskant gebeuren.
Er kwamen vier Amerikanen aan het tafeltje naast ons zitten. Met luide en opgewekte stem bestelden ze steaks. Ze noemden de oude serveerster ‘mevrouw’ en vroegen haar welke salade ze kon aanbevelen. Toen ze weggehobbeld was met hun uitgebreide bestelling, staken de vier mannen een sigaret op en begonnen over zaken te praten. Een man met een onmiskenbaar Amerikaans accent, in een oranje met groen geruit jasje, pakte de draad van een vorig gesprek weer op.
“Zeker, gezongen telegrammen zijn niets nieuws. Ik bedoel maar, iedere verjaardag komt er wel een bezorger aan de deur om je toe te zingen, ja?”
De andere drie Amerikanen beaamden dit.
“En andere feestelijke gelegenheden. Ja?”
“Ja.”
“De Europese markt is dus helemaal verzadigd met die waardeloze troep: ze hebben Tarzan-o-grammen, King Kong-o-grammen, kus-o-grammen…”
Een andere man met een idioot kapsel viel hem in de rede: “Ja ja, Wayne, dat weten we. Jezus, die vent is één week in Engeland en nu al zo traag.”
Wayne lachte met de anderen mee. “Ja, ik denk dat ik aangestoken ben door de Britse Spoorwegen.”
Lachen? Ze kwamen niet meer bij. Na een tijdje was Wayne in staat om verder te gaan. Nadat hij de tranen uit zijn ogen had geveegd, knauwde hij: “De markt is dus stabiel, er is geen vernieuwing…mee eens?”
“Natuurlijk, Wayne…allemachtig!”
“OK, kalm maar, Conroy. Ik moet het uitleggen. Ik ga een nieuw concept op jullie loslaten. Zijn jullie zover?”
“Laat maar los.”
“Gezongen telegrammen voor droevige gelegenheden.”
“Droevig?”
“Je weet wel, scheidingen, sterfgevallen, verbroken relaties, een grietje vertellen dat ze te dik is of zo…zeg, Steel, wat is het ergste dat jij je moeder ooit zou moeten vertellen?”
“Dat ik seropositief ben?”
“Nee, we hebben het hier over hypothetische gevallen. Dit slechte nieuws gaat over haar. Ze is oud, ze is ziek…”
“Ze gaat dood?”
“Ja. Jij wilt het haar natuurlijk niet vertellen, ofwel, Steel?…Ze loopt op haar eind.”
“Nee, ik kijk wel uit.”
“De dokter wil het niet doen…”
“Hm.”
“Dus bestel je telefonisch een finito-gram.”
“Een wat?”
“Een finito-gram.”
Wayne ging bij Steels stoel staan; hij begon op een bekende melodie te zingen:
Gelukkig is de dag!
Nu jij ons verlaten mag…
Steel barstte uit: “Wayne, dit is ongelooflijk grof.”
Conroy zei: “Rustig, Steel. Het is helemaal niet zo’n gek idee. Heb je ook iets om je vrouw te zeggen dat je wilt scheiden?”
Wayne dacht even na, stond toen weer op en zong:
Je echtgenoot houdt niet van jou.
Hij laat zich van je scheiden.
De zaak komt in november voor,
Het is niet te vermijden.
De vierde man riep enthousiast: “Dit is het helemaal. Stel je voor! Rij-examinatoren hoeven zich geen zorgen meer te maken over het afwijzen van kandidaten; ze hebben vaste slecht-nieuws-brengers om dat te doen.” Hij zong:
Je had die fietser haast gepakt,
Je reed door rood,
Je mist de boot,
Je bent helaas
Gezakt.
Wayne gaf een schreeuw en gaf de vierde man een flinke klap op zijn schouders en zei: “Burdock, je bent geweldig. Ik weet zeker dat het zal lukken. Vijftigduizend dollar de man en we kunnen beginnen. De eerste vestiging openen we in Londen. De tijd is er rijp voor.”
Hun maaltijd werd geserveerd en Steel en Conroy en Wayne en Burdock vielen op hun kleine Engelse steaks aan met gegrom en botte messen.
“Hé, mevrouw,” riep Wayne naar de serveerster. “Hebt u een fles goeie Franse wijn? We hebben iets te vieren.”
De serveerster bracht een fles Niersteiner, die, zo fluisterde Dodo, uit Duitsland kwam, maar de Amerikanen wisten of merkten het niet. Die waren vrolijk bezig deuntjes te zingen over de minder aangename aspecten van het leven:
Gisteren
Kon niets je overkomen.
Vandaag heeft de politie
Je auto meegenomen!…